Overslaan en naar de inhoud gaan

Hof Den Bosch 101109 oordeel over appelverbod terzake van deskundigenbericht, kosten tlv aanspr,. partij

Hof Den Bosch 101109 oordeel over appelverbod terzake van deskundigenbericht, kosten tlv aanspr,. partij
4.1.1. Op 5 mei 2001 heeft zich een incident voorgedaan waarbij [appellant] [geïntimeerde] (geboren 23 oktober 1956) heeft geslagen en met een geschoeide voet tegen het hoofd heeft geschopt. [geïntimeerde] heeft daarbij onder meer zijn neus gebroken, zoals blijkt uit het verslag van de radioloog van 7 mei 2001 (prod. 3 akte 18 oktober 2006 van [geïntimeerde]), waarin wordt geconcludeerd dat sprake is van een fractuur van het os nasale. [appellant] is in verband daarmee bij vonnis van 21 november 2002 door de politierechter te 's-Her-togenbosch wegens mishandeling veroordeeld tot een werkstraf van 100 uur.

4.1.2. In een verklaring van 26 september 2006 stelt [persoon 1], klinisch neuropsycholoog/gz-psycholoog, bij wie [geïntimeerde] onder behandeling is:
"Betrokkene heeft hierbij (bij de mishandeling d.d. 5 mei 2001, hof) een mild traumatisch hersenletsel opgelopen, neusletsel, tanden uit de mond en de klachten van het hersentrauma blijken een lange duur te hebben. Gesproken kan worden van een post commotioneel syndroom. Betrokkene heeft langdurend last van pijnsensaties, energieverlies, een afname van denkprestaties en emotionele veranderingen. De emotionele veranderingen passen binnen het kader van een post traumatische stress stoornis (ptss)."
In zijn e-mailbericht van 7 september 2009 schrijft [persoon 1] over [geïntimeerde] onder meer het volgende:
"De huidige stand van zaken is dat betrokkene nog steeds hinder ondervindt van cognitieve stoornissen (aandacht en geheugentekorten) en betrokkene raakt te snel vermoeid na mentale inspanningen. Hierdoor ervaart cliënt een beperking wat betreft het uitvoeren van mentale taken binnen de marges intensiteit en duur. Cliënt ontwikkelt te snel overbelastingsverschijnselen na mentale inspanningen."

(....)
4.4.1. Het hof zal de grief van [appellant] aldus verstaan dat deze inhoudt, kort weergegeven, dat de rechtbank (eerst) aan [geïntimeerde] bewijs had moeten opdragen om door middel van het horen van zijn behandelend artsen het gestelde causale verband en de gestelde schade door [geïntimeerde] te laten aantonen, zodat de rechtbank volgens [appellant] in zoverre ten onrechte een deskundigenbericht heeft gelast. Er is volgens [appellant] geen plaats voor het omkeren van de bewijslast. Voorts houdt de grief kennelijk in dat [appellant] bezwaar heeft tegen het aanstellen van deskundigen op kosten van [appellant].

4.4.2. Het hof stelt voor alle duidelijkheid voorop dat het appelverbod van art. 194 lid 2 Rv niet in de weg staat aan een hoger beroep tegen de beslissing tot het gelasten van een deskundigenonderzoek als zodanig. Het appelverbod ziet alleen op de benoeming van deskundigen (wie, aard van de deskundige, aantal deskundigen).

4.4.3. De omstandigheid dat de rechtbank in dit geval deskundigen heeft benoemd en niet een bewijsopdracht aan [geïntimeerde] heeft gegeven, betekent niet dat de rechtbank de bewijslast heeft omgekeerd. De bewijslast ter zake van het causaal verband tussen het voorval en elk van de gestelde schadeposten rust op [geïntimeerde]; dat heeft de rechtbank in haar beslissing niet miskend. In een letselschadezaak zoals de onderhavige is het echter in het algemeen juist niet wenselijk - en niet gebruikelijk - om bewijs te ontlenen aan het verhoor van behandelende, en dus niet onafhankelijke, artsen van het slachtoffer als getuigen, nog afgezien daarvan dat deze artsen een verschoningsrecht hebben.

4.4.4. Het is een discretionaire bevoegdheid van de rechter om te beslissen of en op welk moment in de procedure een deskundigenbericht wordt gelast. In het onderhavige geval staat vast dat [appellant] onrechtmatig jegens [geïntimeerde] heeft gehandeld en staat eveneens de aansprakelijkheid van [appellant] voor de gevolgen daarvan vast. Anders dan [appellant] stelt is het niet juist dat nog van geen enkele schade is gebleken en dat het causale verband met enige door [geïntimeerde] gestelde schade evenmin vast staat. Uit hetgeen hiervoor (r.o. 4.1.1) is overwogen volgt dat vast staat dat [geïntimeerde] letsel heeft opgelopen door het ongeval. Om de omvang daarvan vast te stellen en vast te stellen of alle door [geïntimeerde] gestelde klachten in causaal verband staan met het ongeval, heeft de rechtbank terecht een deskundigenonderzoek gelast.

4.4.5. Ook de stelling van [appellant] dat het causale verband reeds is doorbroken doordat [geïntimeerde] kort na het ongeval is gezien terwijl hij op de tractor reed en in de tuin aan het werk was, zodat reeds op deze grond een deskundigenbericht niet in aanmerking komt, moet worden verworpen.
De feiten op dit punt staan immers nog niet vast, terwijl [appellant] alle gelegenheid heeft om in de verdere loop van de procedure, bijvoorbeeld in de vorm van vragen aan de deskundige, dit argument naar voren te brengen. Het is echter volstrekt prematuur om nu reeds te oordelen dat het causale verband is verbroken zodat een deskundigenbericht achterwege kan blijven.

4.4.6. Ingevolge art. 195 Rv is de hoofdregel dat de eisende partij het voorschot voor de deskundige(n) ter griffie deponeert, tenzij de rechter in verband met de omstandigheden van het geding de wederpartij of beide partijen tezamen daartoe aanwijst.
In dit geval heeft de rechtbank terecht in de omstandigheid dat [appellant] jegens [geïntimeerde] een onrechtmatige daad heeft gepleegd en aansprakelijk is voor de daaruit voortgevloeide schade, aanleiding gezien om het voorschot ten laste van [appellant] te brengen. Deze beslissing zegt, uiteraard, nog niets over de vraag ten laste van welke partij deze kosten uiteindelijk zullen komen.

4.5. De door [appellant] opgeworpen grief wordt derhalve verworpen en het vonnis, waarvan beroep, zal worden bekrachtigd.
[appellant] zal als de in hoger beroep in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten.
LJN BK3514