Overslaan en naar de inhoud gaan

RBGEL 030719 Letselschade na mishandeling; benoeming neuroloog, psychiater en oogarts; kosten ten laste aansprakelijke partij

RBGEL 030719 Letselschade na mishandeling; benoeming neuroloog, psychiater en oogarts; kosten ten laste aansprakelijke partij

in vervolg op rbgel-211118-schadestaatprocedure-toepassing-omkeringsregel-bij-c-v-tussen-mishandeling-en-schade-deskundigenbericht-geen-eigen-schuld

De verdere beoordeling

2.1.
In het tussenvonnis heeft de rechtbank overwogen dat, alvorens een oordeel te kunnen geven over de gestelde thans nog aanwezige klachten en de gestelde daaruit voortvloeiende schade en het causaal verband van die schade met de mishandeling, nader inzicht noodzakelijk is in de medische situatie van [Eiser]. Zij is dan ook opgedragen de relevante informatie over te leggen. Voorts is overwogen dat het voorshands nodig wordt geacht over de klachten van [Eiser] deskundigenberichten in te winnen.

2.2.
[Eiser] heeft bij akte recente medische informatie in het geding gebracht en ingestemd met de benoeming van deskundigen. [Gedaagde] heeft zich bij akte verzet tegen de benoeming van deskundigen. Hij heeft aangevoerd dat de rechtbank, in strijd met de eisen van een goede procesorde, [Eiser] ten onrechte in staat heeft gesteld om met nieuwe medische informatie te komen, nu zij deze informatie, aldus [Gedaagde], reeds in een eerder stadium had dienen over te leggen. [Gedaagde] stelt dat de rechtbank inzake hetgeen is overwogen over de bewijslast en het betalen van het voorschot van de te benoemen deskundigen op onjuiste wijze de genoemde jurisprudentie heeft toegepast. Hij verzoekt dan ook om een heroverweging en bij gebreke hiervan om het tussentijds toestaan van hoger beroep tegen het thans te wijzen vonnis. De rechtbank overweegt in dit verband als volgt.

2.3.
De eisen van een goede procesorde brengen mee dat de rechter, aan wie is gebleken dat een eerdere door hem gegeven, maar niet in een einduitspraak vervatte eindbeslissing berust op een onjuiste juridische of feitelijke grondslag, bevoegd is om over te gaan tot heroverweging van die eindbeslissing teneinde te voorkomen dat hij op een ondeugdelijke grondslag een einduitspraak zou doen (HR 25 april 2008 ECLI:NL:HR:2008:BC2800). Van een eindbeslissing op onjuiste juridische of feitelijke grondslag is geen sprake. Daargelaten dat het verzoek van [Gedaagde] niet op voormelde criteria is gegrond heeft hij niet onderbouwd waarom sprake zou zijn van strijd met de eisen van een goede procesorde of van het op onjuiste wijze toepassen van jurisprudentie. Daarvan is ook overigens niet gebleken. Het verzoek tot heroverweging zal dan ook worden afgewezen en de rechtbank blijft bij hetgeen is overwogen en beslist in het tussenvonnis.

2.4.
Ten aanzien van het verzoek van [Gedaagde] om tussentijds hoger beroep toe te staan geldt het volgende. Bij de beoordeling van dit verzoek stelt de rechtbank voorop dat dit verzoek ertoe strekt een uitzondering te maken op de in artikel 337 lid 2 Rv neergelegde regel dat hoger beroep van tussenvonnissen slechts is toegestaan tegelijk met dat tegen het eindvonnis. Uit de wetsgeschiedenis van voornoemde bepaling kan worden afgeleid dat het de bedoeling is om bij het toestaan van tussentijds hoger beroep terughoudendheid te betrachten en dat de beslissing daartoe afhankelijk is van de vraag of in het voorliggende geval sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan afwijking van de in genoemd artikel neergelegde hoofdregel doelmatiger is. De rechtbank is van oordeel dat dergelijke bijzondere omstandigheden in deze zaak niet zijn gesteld of gebleken. Het verzoek zal dan ook worden afgewezen.

2.5.
De door [Eiser] overgelegde recente medische informatie bestaat uit een brief met bijlagen van de huisarts en rapporten van de behandelend psycholoog en fysiotherapeut. Genoemde medici berichten, kort samengevat, dat [Eiser] thans onverminderd last heeft van, onder meer, haar oogkas, dubbelzien, duizeligheid, PTSS en cognitieve stoornissen, herbelevingen, vermoeidheid en nachtmerries. Bij deze stand van zaken acht de rechtbank het nodig om de in het tussenvonnis genoemde deskundigenberichten in te winnen. Dat [Gedaagde] zich tegen benoeming van deze deskundigen heeft verzet leidt niet tot een ander oordeel. [Gedaagde] heeft in dit verband slechts aangevoerd dat maar de vraag is of de juiste deskundigen worden benoemd en de vraag opgeworpen waarom juist deze deskundigen zijn voorgesteld. Het had echter op de weg van [Gedaagde] gelegen om te onderbouwen waarom benoeming van deze deskundigen niet aangewezen is en concrete bezwaren tegen de voorgestelde deskundigen te noemen, wat hij heeft nagelaten. De enkele stelling dat [Eiser], aldus [Gedaagde], ten tijde van de mishandeling al klachten had kan, wat daar ook van zij, het voorgaande niet anders maken. Het deskundigenbericht is er immers mede op gericht om vast te stellen welke klachten in verband staan met de mishandeling. De rechtbank zal dan ook overgaan tot benoeming van de hierna te noemen deskundigen.

2.6.
Ten aanzien van de te benoemen neuroloog heeft [Eiser] benoeming van een neuroloog van het Neuro-Orthopedisch Centrum te Bilthoven voorgesteld. Dr. Oosterhoff, als neuroloog verbonden aan het NOC, heeft desgevraagd verklaard bereid te zijn om als deskundige op te treden in deze zaak.

Ten aanzien van vaststelling van de door [Eiser] gestelde psychische klachten heeft de rechtbank in het tussenvonnis overwogen voorlopig van oordeel te zijn dat een psycholoog dient te worden benoemd. Mede gelet op de overgelegde medische informatie waaruit blijkt dat [Eiser] onder behandeling is van een psychiater acht de rechtbank een psychiater in dezen meer geschikt om als deskundige de voorliggende vragen te beantwoorden. [Eiser] heeft benoeming van prof. dr. [naam V] voorgesteld. Nu dr. [naam V] echter niet in staat was tijdig op het verzoek van de rechtbank te reageren heeft de rechtbank dr. J.L.M. Schoutrop benaderd. Dr. Schoutrop heeft desgevraagd verklaard bereid te zijn als deskundige op te treden. Ten aanzien van de te benoemen oogarts heeft [Eiser] een arts van het IOP Oogheelkundig Expertisebureau voorgesteld. Drs. J.C. Bleeker, als oogarts verbonden aan dit bureau, heeft desgevraagd verklaard bereid te zijn als deskundige op te treden in deze zaak. De genoemde deskundigen hebben allen verklaard vrij te staan van partijen en vanaf oktober 2019 te kunnen starten met het onderzoek. Tegen de door [Eiser] genoemde deskundigen heeft [Gedaagde] geen concrete bezwaren geuit.

2.7.
De rechtbank zal dan ook overgaan tot benoeming van dr. Oosterhoff, dr. Schoutrop en dr. Bleeker. Wat betreft de te hanteren vraagstelling heeft [Eiser] ingestemd met de door de rechtbank voorgestelde te hanteren IWMD-vraagstelling voor alle drie de deskundigen. [Gedaagde] heeft zich hiertegen niet verweerd. De vraagstelling zal dan ook worden aangehouden zoals in het tussenvonnis en hierna is opgenomen.

2.8.
Het voorschot op loon en kosten van het neurologisch onderzoek zal conform de opgave van dr. Oosterhoff worden begroot op € 7.308,40 inclusief btw. De kosten van het psychologisch onderzoek zijn door dr. Schoutrop begroot op € 4.247,10, inclusief btw. De kosten van het onderzoek door dr. Bleeker zijn begroot op € 3.006,85 inclusief btw.

2.9.
In het tussenvonnis is reeds beslist dat de rechtbank in de omstandigheden dat de aansprakelijkheid van [Gedaagde] voor de door de mishandeling veroorzaakte schade vast staat aanleiding ziet om te bepalen dat het voorschot op de kosten van de deskundigen door [Gedaagde] moet worden gedeponeerd. Dat [Gedaagde] heeft aangevoerd dat de deskundigen juist bewijs moeten leveren ten gunste van [Eiser] en dat door deze gang van zaken ‘alles op zijn bordje komt’, leidt niet tot een ander oordeel. Nu [Gedaagde] in beginsel gehouden is de schade te vergoeden die [Eiser] als gevolg van het ongeval lijdt vallen daaronder immers ook de (redelijke) kosten ter vaststelling van schade, in beginsel ook wanneer uiteindelijk niet komt vast te staan dat schade is geleden. [Gedaagde] dient dan ook, in afwijking van de hoofdregel van artikel 195 Rv, met de betaling van het voorschot van de deskundigen te worden belast. Omdat [Gedaagde] met een toevoeging procedeert, zal hem echter geen voorschot worden opgelegd. Het benodigde voorschot, dat de rechtbank overeenkomstig de hierboven genoemde opgaven van de deskundigen, begroot op totaal € 14.562,35 inclusief btw, zal vooralsnog ten laste van ’s Rijks kas komen en voorlopig in debet worden gesteld ten behoeve van [Gedaagde]. Partijen moeten er rekening mee houden dat de rechtbank uiteindelijk op de voet van artikel 199 lid 3 en 237 Rv over de kosten van de procedure, waaronder begrepen de kosten van het deskundigenbericht, zal beslissen en dat deze kosten dan - in beginsel - voor rekening van de partij die in het ongelijk wordt gesteld zullen komen.

2.10.
De rechtbank wijst erop dat partijen wettelijk verplicht zijn om mee te werken aan het onderzoek door de deskundigen. De rechtbank zal deze verplichting uitwerken zoals nader onder de beslissing omschreven. Wordt aan een van deze verplichtingen niet voldaan, dan kan de rechtbank daaruit de gevolgtrekking maken die zij geraden acht, ook in het nadeel van de desbetreffende partij.

2.11.
Indien een partij desgevraagd of op eigen initiatief schriftelijke opmerkingen en verzoeken aan de deskundigen doet toekomen, dient zij daarvan terstond afschrift aan de wederpartij te verstrekken. ECLI:NL:RBGEL:2019:3136