HR 120419 BGK vanwege de redelijke veronderstelling dat iemand een bepaalde vordering toekomt; ic van kleur verschoten BGK
- Meer over dit onderwerp:
HR 120419 BGK vanwege de redelijke veronderstelling dat iemand een bepaalde vordering toekomt; ic van kleur verschoten BGK
Buitengerechtelijke kosten
4.4.1
Onderdeel 4 is gericht tegen het oordeel van het hof dat [eiser] geen vordering wegens buitengerechtelijke kosten toekomt. Het hof heeft hierover overwogen:
“5.10 [eiser] maakt aanspraak op vergoeding van buitengerechtelijke kosten. Hij stelt dat Dexia hem wel buitengerechtelijk een deel van zijn schade vergoedde, maar niets vergoedde voor de kosten die [eiser] maakte om Dexia zover te krijgen. Hij acht een forfaitaire vergoeding conform Voorwerk II redelijk. [eiser] heeft aan Leaseproces € 125,- en € 60,80 betaald. Dexia stelt ( ... ) dat Leaseproces geen relevante buitengerechtelijke incasso-inspanningen heeft verricht; zij heeft slechts een standaard klachtbrief gestuurd, een opt-out verklaring uitgebracht, en in een collectieve brief de verjaring gestuit. Er zijn niet meer of andere werkzaamheden verricht dan die waarvoor de proceskosten een vergoeding plegen in te sluiten, aldus Dexia.
5.11
Het hof stelt vast dat Leaseproces (ook in de visie van Dexia) wel buitengerechtelijke werkzaamheden voor [eiser] heeft verricht. Die werkzaamheden (waaronder het versturen van de opt-out verklaring) behelzen meer dan een enkele sommatie. Het merendeel van die werkzaamheden is evenwel gericht geweest op het verkrijgen van een hogere schadevergoeding dan de vergoeding (van tweederde deel van dc restschuld) die [eiser] in april 2012 van Dexia heeft ontvangen. Uit dit arrest zal blijken dat [eiser] op dat meerdere geen aanspraak heeft. Hij heeft dan ook in zoverre geen aanspraak op vergoeding van buitengerechtelijke kosten. [eiser] heeft dus wel aanspraak op vergoeding van buitengerechtelijke kosten, voor zover hij buitengerechtelijke werkzaamheden heeft moeten laten verrichten om de door hem ontvangen schadevergoeding te verkrijgen, maar niet voor de buitengerechtelijke werkzaamheden die hij heeft laten verrichten om een hogere vergoeding te verkrijgen, waarop hij thans blijkt geen recht te hebben. [eiser] heeft onvoldoende duidelijk gesteld welk deel van de gestelde buitengerechtelijke kosten betrekking heeft gehad op (en noodzakelijk is geweest voor) de verkrijging van de vergoeding die [eiser] daadwerkelijk heeft ontvangen. [eiser] heeft aldus onvoldoende duidelijk gesteld welke vordering hij op dit punt nog op Dexia heeft. Ten overvloede merkt het hof nog op dat niet valt in te zien waarom de vergoeding voor buitengerechtelijke kosten meer zou kunnen of moeten bedragen dan de daadwerkelijk door [eiser] gemaakte kosten ad € 185,80.”
4.4.2
Het onderdeel klaagt onder meer dat onjuist is het oordeel van het hof in rov. 5.11 dat [eiser] geen aanspraak heeft op vergoeding van kosten van buitengerechtelijke werkzaamheden die zijn verricht met het oog op het verkrijgen van een hogere vergoeding dan waarop hij recht heeft. Het onderdeel voert aan dat voor toekenning van een aanspraak op vergoeding van buitengerechtelijke kosten in de zin van art. 6:96 lid 2, onder b of c, BW niet is vereist dat de aansprakelijkheid scheppende gebeurtenis (andere) schade heeft veroorzaakt. Van belang is slechts dat causaal verband bestaat tussen de aansprakelijkheid scheppende gebeurtenis en de kosten, en dat de kosten de dubbele redelijkheidstoets doorstaan, aldus het onderdeel.
4.4.3
In HR 13 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:586, is overwogen dat voor vergoeding van de in art. 6:96 lid 2, onder b, BW bedoelde kosten volgens vaste rechtspraak is vereist dat: (a) condicio sine qua non-verband bestaat tussen de aansprakelijkheid scheppende gebeurtenis en de kosten; (b) de kosten in zodanig verband staan met die gebeurtenis dat zij, mede gezien de aard van de aansprakelijkheid en van de schade, aan de aansprakelijke persoon kunnen worden toegerekend; (c) het redelijk was om in verband met een onderzoek naar de mogelijke gevolgen van die gebeurtenis deskundige bijstand in te roepen; en (d) de daartoe gemaakte kosten redelijk zijn.
Voor vergoeding van de hier bedoelde kosten is dus niet vereist dat uiteindelijk komt vast te staan dat schade is geleden (zie het zojuist genoemde arrest van 13 maart 2015 en HR 11 juli 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF7423).
4.4.4
Er bestaat geen grond om anders te oordelen voor de kosten ter verkrijging van voldoening buiten rechte als bedoeld in art. 6:96 lid 2, onder c, BW. Er zijn immers gevallen denkbaar waarin de benadeelde deze kosten als gevolg van de aansprakelijkheid scheppende gebeurtenis maakt in de redelijke veronderstelling dat hem in verband daarmee een bepaalde vordering toekomt. Ook als dat nadien niet of slechts tot een lager bedrag het geval blijkt te zijn, is het redelijk en past het in het stelsel van afdeling 6.1.10 BW dat hij deze kosten vergoed krijgt van de aansprakelijke persoon, mits is voldaan aan de hiervoor in 4.4.3 genoemde eisen.
4.4.5
Uit het vorenstaande volgt dat het hof niet zonder meer heeft kunnen oordelen dat [eiser] geen aanspraak heeft op vergoeding van kosten van buitengerechtelijke werkzaamheden voor zover deze zijn verricht met het oog op het verkrijgen van een hogere vergoeding dan waarop hij recht blijkt te hebben. Die aanspraak kan immers op grond van vorenstaande regels ook bestaan in dat geval. De hiervoor in 4.4.2 genoemde klacht slaagt dus.
4.5.1
Het slagen van onderdeel 4 kan evenwel niet tot cassatie leiden in verband met het volgende.
4.5.2
Ook onderdeel 2 in het voorwaardelijke incidentele beroep keert zich tegen het oordeel van het hof in rov. 5.11 en wel voor zover het hof vaststelt dat de door Leaseproces voor [eiser] verrichte buitengerechtelijke werkzaamheden (waaronder het versturen van de opt-out verklaring) meer behelzen dan een enkele sommatie. Het onderdeel klaagt onder meer dat dit oordeel ontoereikend is gemotiveerd. Daartoe voert het aan dat de klachtbrief, de opt-out verklaring en de stuitingsbrief die Leaseproces namens [eiser] aan Dexia heeft gezonden, steeds eenvoudige brieven behelzen; dat het bovendien gaat om standaard brieven die door Leaseproces voor grote aantallen afnemers zijn verzonden; en dat Dexia in feitelijke instanties uitdrukkelijk heeft aangevoerd dat de correspondentie die zij van Leaseproces heeft ontvangen, een volkomen gestandaardiseerd karakter draagt en dat daarin nergens rekening wordt gehouden met enige individuele omstandigheid van [eiser] . Het hof heeft deze essentiële stellingen van Dexia zonder enige motivering gepasseerd en aldus zijn oordeel ontoereikend gemotiveerd, aldus de klacht.
4.5.3
Deze klacht berust op het juiste uitgangspunt dat indien de door Leaseproces voor [eiser] verrichte buitengerechtelijke werkzaamheden niet meer behelzen dan het opstellen en versturen van enkele gestandaardiseerde stukken, zoals een klachtbrief, een opt-out verklaring en stuitingsbrieven, de daarmee gemoeide kosten op grond van art. 6:96 lid 3 BW in verbinding met art. 241 Rv in een procedure niet voor vergoeding in aanmerking komen. Dergelijke werkzaamheden moeten op een lijn worden gesteld met het opstellen en versturen van een aanmaning of een andere eenvoudige brief, zoals bedoeld in HR 11 juli 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF7004, rov. 3.5 en HR 18 februari 2005, ECLI:NL:HR:2005:AR6164, rov. 5.3.2. Deze regel is niet alleen van toepassing in zaken waarin een afnemer jegens Dexia voldoening verlangt van een vordering die verband houdt met een tussen hen gesloten effectenleaseovereenkomst en in verband daarmee aanspraak maakt op vergoeding van kosten van buitengerechtelijke werkzaamheden, maar ook in zaken als de onderhavige waarin Dexia jegens een afnemer een verklaring voor recht vordert dat zij aan die afnemer niets meer verschuldigd is, ook niet op het punt van de kosten van buitengerechtelijke werkzaamheden. In beide gevallen wordt immers in rechte gestreden over de aanspraak of aanspraken van de afnemer jegens Dexia met het oog waarop de buitengerechtelijke werkzaamheden zijn verricht, zodat art. 6:96 lid 3 BW en art. 241 Rv van toepassing zijn.
4.5.4
Naast de hiervoor in 4.5.3 bedoelde werkzaamheden bestaande in het opstellen en versturen van enkele gestandaardiseerde stukken, heeft [eiser] (bij conclusie van dupliek onder 10-14) nog als werkzaamheden van Leaseproces vermeld, kort gezegd, het voeren van een intakegesprek, het beoordelen van de haalbaarheid van de aanspraken van [eiser] en het adviseren daaromtrent, en het verzamelen van gegevens om de omvang van de aanspraken van [eiser] te kunnen bepalen. Dat zijn werkzaamheden die ook moeten worden verricht ter voorbereiding van een procedure en die derhalve onder art. 6:96 lid 3 BW en art. 241 Rv vallen. Mede gelet op hetgeen hiervoor in 4.5.3 is overwogen, is na verwijzing dan ook geen ander oordeel mogelijk dan dat [eiser] onvoldoende heeft gesteld ter onderbouwing van zijn aanspraak op vergoeding van buitengerechtelijke kosten.
4.5.5
[eiser] heeft derhalve geen belang bij vernietiging van het arrest van het hof op grond van het slagen van onderdeel 4. ECLI:NL:HR:2019:590