RBROT 150119 bgk afgewezen, procedure voorbarig aanhangig gemaakt; misbruik van wettelijke regeling; adv kantoor procedeert vaker op deze wijze
- Meer over dit onderwerp:
RBROT 150119 bgk afgewezen, procedure voorbarig aanhangig gemaakt; misbruik van wettelijke regeling; adv kantoor procedeert vaker op deze wijze
2 De feiten
De kantonrechter gaat uit van de volgende feiten:
2.1.
[verzoeker] is op 27 mei 2017 in de gemeente Hellevoetsluis betrokken geraakt bij een verkeersongeval. Hij reed met zijn auto, een [auto 1] , op de Kanaalweg in die gemeente toen op een gegeven moment vanuit de tegenrichting een auto naderde, die op de voor [verzoeker] bestemde weghelft reed. [verzoeker] heeft pogingen ondernomen om die auto te ontwijken, hetgeen slechts ten dele gelukt is, aangezien de beide auto’s, getuige de overgelegde foto’s waaruit de beschadiging van de [auto 1] blijkt, elkaar geschampt c.q. in de flank geraakt hebben. De bestuurder van de andere auto, de heer [bestuurder auto 2] , was verzekerd bij Bovemij. Deze heeft als WAM-verzekeraar de aansprakelijkheid erkend en de schade aan het voertuig van [verzoeker] afgewikkeld. Op dat moment liet [verzoeker] zich bijstaan door zijn rechtsbijstandsverzekeraar, ARAG Rechtsbijstand.
2.2.
In verband met het letsel dat [verzoeker] bij de aanrijding heeft opgelopen, heeft hij op maandag 29 mei 2017 zijn huisarts geconsulteerd, die onderzoek heeft gedaan en tevens een röntgen foto heeft laten maken. De huisarts heeft pijnstillende middelen voorgeschreven en tevens fysiotherapie geadviseerd. Aangezien [verzoeker] niet verzekerd was voor de kosten van de fysiotherapeut, heeft hij geen therapie ondergaan.
2.3.
[verzoeker] heeft getracht op 2 november 2017 zijn werkzaamheden bij het uitzendbureau, waar hij werkzaam was voor de aanrijding te hervatten, doch na enkele dagen heeft hij zich ziek moeten melden. Bij het UWV heeft hij een Ziektewetuitkering aangevraagd, die volgens zijn zeggen ook aan hem is toegekend. De verzekeringsgeneeskundige Y.El Barkani van het UWV heeft op 2 november 2017 het volgende gerapporteerd: “geen belemmering meer voor hervatten in maatgevend werk”.
2.4.
Bij e-mailbericht van 29 december 2017 heeft mr. [advocaat en neef verzoeker] , verbonden aan het advocatenkantoor [advocatenkantoor] te Rotterdam (hierna: “ [advocatenkantoor] ”), zich bij Bovemij gemeld als gemachtigde van [verzoeker] , waarbij hij gesteld heeft dat hij op korte termijn terugkomt op het letsel dat [verzoeker] heeft opgelopen bij het ongeval en zijn schade.
2.5.
Bij e-mailbericht van 20 februari 2018 heeft de advocaat van [verzoeker] aan Bovemij een voorlopige schadestaat gestuurd en tevens het verzoek gedaan om een voorschot onder algemene titel betaalbaar te stellen ten bedrage van € 2.000,-.
2.6.
Naar aanleiding daarvan heeft Bovemij Andriessen Expertise B.V. (hierna; “Andriessen”) ingeschakeld, welk bureau op 20 april 2018 een expertiserapport heeft uitgebracht. Onder het kopje “beleid en planning” is in dat rapport het volgende geconcludeerd:
“Mogelijk wordt de schade in overleg met de advocaat pragmatisch definitief geregeld. Mocht geen overeenstemming daarover worden bereikt, zal medisch advies worden ingewonnen en zullen de stukken betreffende de arbeidsvermogenschade beschikbaar moeten worden gesteld”.
2.7.
Naar aanleiding van de bevindingen van Andriessen heeft Bovemij het pragmatische voorstel gedaan om de schadekwestie tegen finale kwijting te regelen tegen een all-in betaling van € 5.000,-. Bij e-mailbericht van 2 mei 2018 heeft de advocaat van [verzoeker] een tegenvoorstel gedaan van € 7.000,- op voorwaarde dat Bovemij de buitengerechtelijke kosten separaat en volledig vergoedt. Andriessen heeft bij e-mailbericht van 3 mei 2018 daarop gereageerd en medegedeeld dat het voorstel van € 5.000,- is komen te vervallen. Tevens heeft Andriessen in die brief verzocht om toezending van bewijzen van de gestelde schade. Bij e-mailbericht van 25 mei 2018 heeft de advocaat van [verzoeker] zonder verdere inhoudelijke toelichting een aantal stukken aan Andriessen toegestuurd, te weten de arbeidsovereenkomst, de salarisspecificaties, de nota van zorgverzekeraar CZ en bankafschriften waaruit de betalingen van het UWV blijken.
2.8.
De medisch adviseur van Bovemij heeft op 20 juni 2018 het volgende aan Bovemij c.q. Andriessen gerapporteerd:
“Over deze casus is buitengewoon weinig bekend. Het blijkt dat betrokkene maar eenmalig bij zijn huisarts geweest is, die adequate actie heeft ondernomen en waarbij op de foto’s geen traumatische afwijkingen konden worden vastgesteld.
Kortom; de impact van het ongeval is niet groot geweest, want betrokkene heeft maar gemeend eenmalig zijn huisarts te moeten bezoeken. Als hij langdurige klachten gehad zou hebben, zou natuurlijk de huisartsfrequentie wel hoger geweest zijn en eventueel had de huisarts hem dan doorverwezen naar een fysiotherapeut of iets dergelijks.
Kortom; het is mij onduidelijk waarom iemand meent een halfjaar ziek te moeten zijn op grond van een ongeval, terwijl hij dan geen zorg krijgt van welke zorgverlener dan ook”.
2.9.
De contacten tussen de advocaat van [verzoeker] aan de ene kant en Bovemij c.q. Andriessen aan de andere kant zijn geëindigd met het e-mailbericht van Andriessen d.d. 21 juni 2018, waarin bevestigd is dat de advocaat van [verzoeker] het aanbod van
€ 5.000,- heeft afgewezen en dat bedoeld aanbod daarmee vervallen is. Tevens heeft Andriessen de advocaat van [verzoeker] uitgenodigd om de eventuele schade aan te tonen.
2.10.
De advocaat van [verzoeker] heeft vervolgens op 25 september 2018 het onderhavige deelgeschil aanhangig gemaakt.
3 Het verzoek
3.1
[verzoeker] verzoekt de rechtbank om bij beschikking voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- te verklaren voor recht dat Bovemij op een adequate wijze dient mee te werken aan de afwikkeling van de letselschadezaak, bij gebreke waarvan zij op adequate wijze, d.w.z. maandelijks [verzoeker] dient te bevoorschotten met een redelijk bedrag tot aan het moment dat een eindregeling is bereikt;
- Bovemij te veroordelen om [verzoeker] te bevoorschotten op zijn schade met een minimumbedrag van € 2.000,- te voldoen binnen vijf dagen na de datum van de beschikking op dit verzoek;
- te verklaren voor recht dat Bovemij alle buitengerechtelijke kosten van [verzoeker] dient te vergoeden/voldoen;
- Bovemij te veroordelen tot betaling van de tot op heden gedeclareerde en onbetaald gebleven buitengerechtelijke kosten ter hoogte van € 4.879,37 te vermeerderen met P.M. te voldoen binnen vijf dagen na datum van de beschikking op het onderhavige verzoek,
- begroting respectievelijk veroordeling van Bovemij in de kosten van de onderhavige procedure, te weten € 2.712,70, te vermeerderen met het griffierecht en een bedrag van € 1.205,64 voor de verdere behandeling van de procedure.
3.2
Aan het verzoek heeft [verzoeker] - kort samengevat en voor zover hierna van belang - het volgende ten grondslag gelegd.
3.3.
[advocatenkantoor] heeft aan [verzoeker] door middel van onderstaande declaraties de volgende bedragen aan buitengerechtelijke kosten in rekening gebracht:
- d.d. 13 april 2018 € 3.441,57
- d.d. 11 juni 2018 € 1.011,82
- d.d. 12 juli 2018 € 201,99
- d.d. 16 augustus 2018 € 150,72
- d.d. 5 september 2018 € 60,28
-------------
Totaal € 4.879,37
Bovemij is als aansprakelijkheidsverzekeraar op grond van artikel 7:954 BW gehouden tot vergoeding van de volledige schade aan [verzoeker] , waaronder ook de buitengerechtelijke kosten. Beslissend is of de kosten ter vaststelling van de schade en de aansprakelijkheid in redelijkheid zijn gemaakt. Daarbij geldt dat toewijzing van de volledige buitengerechtelijke kosten redelijk is, ook in geval de schade maar relatief beperkt is.
De gedeclareerde kosten die zijn gemaakt doorstaan de dubbele redelijkheidstoets. Uit de jurisprudentie volgt dat een uurtarief van € 235,- niet onredelijk is. De PIV-staffel dient niet als uitgangspunt te worden gehanteerd.
De kosten van het opstellen en indienen van het onderhavige verzoek bedragen 9 uur x € 235,-- per uur inclusief 6% kantoorkosten en 21% btw, zijnde € 2.712,70, te vermeerderen met € 79,-- aan griffierecht. De kosten van verdere behandeling van het verzoek worden begroot € 1.205,64.
4 Het verweer
4.1
Bovemij concludeert allereerst tot afwijzing van het verzoek omdat het maken van buitengerechtelijke kosten van in totaal € 4.879,37 voor een zaak als de onderhavige op geen enkele wijze de dubbele redelijkheidstoets kan doorstaan. Temeer nu de omvang van de kosten in redelijke verhouding moet staan tot de omvang van de schade. Nu de schade volgens Bovemij nihil of vrijwel nihil is, is het maken van kosten in de orde van grootte van bijna € 5.000,- op voorhand al volstrekt onredelijk. Voorts heeft Bovemij gesteld dat [verzoeker] eerst zijn belangen heeft laten behartigen door ARAG Rechtsbijstand. ARAG zou zonder meer in staat zijn geweest de onderhavige eenvoudige en niet complexe schadekwestie af te handelen. Volgens Bovemij is het ook om die reden niet redelijk om over te stappen naar een veel duurdere belangenbehartiger en de kosten daarvan op haar af te wentelen.
4.2.
Voorts heeft Bovemij erop gewezen dat de omvang van de eigen schade van [verzoeker] op geen enkele wijze in het verzoekschrift is onderbouwd. Hij heeft enkel de hiervoor bedoelde voorlopige schadeopstelling in het geding gebracht, doch de juistheid daarvan heeft Bovemij gemotiveerd betwist.
4.3.
Bovemij heeft er tevens op gewezen dat het verzoek met name focust op de vergoeding van de buitengerechtelijke kosten van de raadsman van [verzoeker] . Toewijzing van het onderhavige verzoek levert volgens Bovemij geen inhoudelijke stap op in de richting van een afwikkeling, nu het verzochte niet bijdraagt aan een oplossing. Wat volgens Bovemij wel bijdraagt aan een oplossing is hetgeen Bovemij al geruime tijd om heeft verzocht, te weten een adequate onderbouwing van de omvang van de schade.
4.4.
Tevens heeft Bovemij erop gewezen dat het onderhavige deelgeschil volstrekt nodeloos is ingesteld, zodat er ook geen aanleiding bestaat om de kosten van dit deelgeschil te begroten.
4.5.
Ter zitting heeft Bovemij zich bereid verklaard om ter zake van de personenschade een bedrag te voldoen ten bedrage van € 3.750,-. Zij heeft toegezegd dat bedrag op korte termijn aan [verzoeker] te voldoen.
5. De beoordeling
5.1.
[verzoeker] heeft zijn verzoek gebaseerd op de Wet deelgeschilprocedure voor letsel- en overlijdensschade (artikel 1019w-1019cc). Indien een persoon een ander aansprakelijk houdt voor schade die hij lijdt door dood of letsel kan op grond van artikel 1019w lid 1 Rv de rechter worden verzocht te beslissen over een geschil omtrent of in verband met een deel van hetgeen ter zake tussen hen rechtens geldt en waarvan de beëindiging kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst. Daarbij wordt vooropgesteld dat de deelgeschilprocedure partijen een eenvoudige, snelle en ten opzichte van een bodemprocedure (doorgaans) aanmerkelijk goedkopere toegang tot de rechter biedt ter oplossing van een (of meerdere) deelgeschil(len) in de buitengerechtelijke onderhandelingsfase.
Doel van de procedure
5.2.
De procedure heeft tot doel dat partijen met behulp van de interventie van de deelgeschilrechter dichter bij een buitengerechtelijke oplossing komen en de uitspraak moet partijen in staat stellen om de buitengerechtelijke onderhandelingen weer op te pakken en mogelijk definitief af te ronden.
Voorwaarden
5.3.
Ingevolge artikel 1019x Rv dient het verzoek een omschrijving van het deelgeschil te bevatten met het doel dat concreet wordt uiteengezet wat partijen verdeeld houdt. Daarnaast dient een zakelijk overzicht van de inhoud en het verloop van de onderhandelingen over de vordering te worden aangegeven, met als doel dat een puntsgewijze lijst met discussiepunten wordt overgelegd waarover al wel of nog geen overeenstemming is bereikt.
5.4.
De kantonrechter is van oordeel dat het verzoek zowel niet voldoet aan het doel van een deelgeschilprocedure, als aan de voorwaarden voor een dergelijk verzoek. Het verzoekschrift gaat enkel en alleen over vergoeding van de buitengerechtelijke kosten en in het verzoekschrift wordt met geen woord gerept over de schade die [verzoeker] zelf heeft geleden als gevolg van de onderhavige aanrijding. Bij het verzoekschrift is als productie 5 een voorlopige schadeopstelling gevoegd, gedateerd 27 mei 2017, welke opstelling sluit op een totaal bedrag van € 11.949,73, inclusief een bedrag van € 5.641,- aan smartengeld, doch de verschillende in die schadeopstelling genoemde kosten zijn door [verzoeker] op geen enkele wijze toegelicht in het verzoekschrift, laat staan dat die posten nader zijn onderbouwd aan de hand van onderliggende bewijzen, hoewel Bovemij voorafgaande aan de onderhavige procedure verschillende keren heeft verzocht om bewijzen en nadere onderbouwing van de door [verzoeker] gestelde schade. Het had in de gegeven omstandigheden des te meer op de weg van [verzoeker] gelegen om de door hem gestelde personenschade te concretiseren en aan de hand van onderliggende stukken nader te onderbouwen, nu hij met zoveel woorden heeft erkend dat hij zich na het ongeval, behoudens het enige bezoek aan de huisarts, niet onder medische behandeling heeft gesteld en evenmin behandelingen heeft ondergaan bij een fysiotherapeut. In zulk soort gevallen is het niet onmiddellijk aannemelijk dat sprake is van personenschade in de orde van grootte van bijna € 12.000,-. Bovendien is in dit verband van belang dat Bovemij in het verweerschrift de verschillende schadeposten zoals genoemd in de voorlopige schadeopstelling zeer gemotiveerd en gedetailleerd heeft betwist, zodat van [verzoeker] verwacht had mogen worden dat hij toch in ieder geval op de zitting die schadeposten nader zou onderbouwen en voorafgaande aan de zitting de onderliggende stukken en bewijzen in het geding zou brengen. Dat heeft [verzoeker] echter ook niet gedaan.
5.5.
In de Memorie van Toelichting bij de totstandkoming van de Wet deelgeschil is benadrukt dat het toepassingsgebied van de deelgeschil regeling ruim is en in de parlementaire geschiedenis is een geschil over de tussentijdse (aanvullende) bevoorschotting van de buitengerechtelijke kosten uitdrukkelijk als voorbeeld van een mogelijk deelgeschil genoemd. In beginsel kan een verzoek tot toekenning van een voorschot op de buitengerechtelijke kosten dan ook in een deelgeschil aan de orde komen. Afhankelijk van de omstandigheden van het geval zal worden beoordeeld of wordt voldaan aan de voorwaarde dat de verzochte beslissing voldoende kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst (vgl. ECLI:NL:RBROT:2016:9274).
5.6.
Naar het oordeel van de kantonrechter is [verzoeker] veel te voorbarig geweest met het aanhangig maken van de onderhavige deelgeschilprocedure. Het had in de gegeven omstandigheden op zijn weg gelegen om mede naar aanleiding van de hiervoor bedoelde e-mailberichten van Andriessen d.d. 3 mei 2018 en 21 juni 2018 de door [verzoeker] gestelde schade nader toe te lichten en de aan de hand van onderliggende bescheiden aan te tonen. Door dat niet te doen, maar onmiddellijk te besluiten een deelgeschilprocedure aanhangig te maken heeft [verzoeker] misbruik van procesrecht gemaakt, zeker nu hij daardoor Bovemij op kosten jaagt, temeer aangezien hij tevens aanspraak maakt op vergoeding van de buitengerechtelijke kosten in verband met het aanhangig maken van de onderhavige deelgeschilprocedure.
5.7.
Op grond van vorenstaande overwegingen oordeelt de kantonrechter dat de door [verzoeker] verzochte beslissingen niet kunnen bijdragen aan het vlot trekken van de buitengerechtelijke onderhandelingen en de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst. Gezien het bepaalde in artikel 1019z Rv zal het verzoek daarom worden afgewezen.
5.8.
Geheel ten overvloede overweegt de kantonrechter nog dat hij zich met Bovemij niet aan de indruk kan onttrekken dat de onderhavige procedure met name ten doel lijkt te hebben de door de advocaat van [verzoeker] gemaakte buitengerechtelijke kosten te incasseren. Veelzeggend in dit verband is dat van de ruim elf pagina’s die het verzoekschrift telt er ruim zes gaan over de buitengerechtelijke kosten en er geen enkele alinea gewijd wordt aan de inhoudelijke onderbouwing van de gestelde personenschade van [verzoeker] zelf. De kantonrechter is ambtshalve bekend met het feit dat het advocatenkantoor [advocatenkantoor] , waaraan de advocaat van [verzoeker] verbonden is, met enige regelmaat zaken als de onderhavige - waarin het gaat om de afhandeling van relatief eenvoudige verkeersongevallen - aanhangig maakt, waarbij het met name te doen is om vergoeding van de gestelde buitengerechtelijke kosten. Daarbij valt tevens op dat de verzoekschriften die in al die zaken worden ingediend grote gelijkenis vertonen met het verzoekschrift dat in de onderhavige procedure is ingediend. Duidelijk zal zijn dat de deelgeschilprocedure op die wijze wordt ingezet voor een doel, waarvoor de wettelijke regeling niet bedoeld is. In zoverre is naar het oordeel van de kantonrechter sprake van misbruik van procesrecht.
5.9.
De kantonrechter dient op grond van artikel 1019aa lid 1 Rv de kosten van de procedure en daarbij ook de redelijke kosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW in aanmerking te nemen (ook indien een verzoek niet wordt toegewezen). Bij de begroting daarvan dient de kantonrechter ook de dubbele redelijkheidstoets te hanteren; zowel het inroepen van de rechtsbijstand als de daarvoor gemaakte kosten moeten dus redelijk zijn. Dit betekent dat indien een deelgeschilprocedure volstrekt onnodig of onterecht is ingesteld, de kosten daarvan niet voor vergoeding in aanmerking komen.
De kantonrechter zal deze kosten in dit geval afwijzen nu niet is gebleken dat deze kosten in redelijkheid zijn gemaakt. Immers gelijk hiervoor ook al overwogen [verzoeker] veel te voorbarig geweest met het aanhangig maken van een deelgeschil aangezien het op de weg van [verzoeker] had gelegen om de door hem gestelde personenschade nader te onderbouwen.
De conclusie luidt dan ook dat de onderhavige procedure onnodig is ingesteld. ECLI:NL:RBROT:2019:266