Overslaan en naar de inhoud gaan

GHARL 040918 hoger beroep deelgeschil; geen ruimte voor compensatie van kosten in deelgeschil

GHARL 040918 hoger beroep deelgeschil; eigenaar van paard is i.c. geen houder, maar wel bezitter, volgt vernietiging beslissing in deelgeschil
- geen ruimte voor compensatie van kosten in deelgeschil

hoger beroep van rb-overijssel-110516-val-van-paard-eigenaar-paard-is-geen-bezitter-van-het-paard-in-de-zin-van-artikel-6-179-bw

4.11.

Ten aanzien van grief 4 geldt het volgende. Terecht voert [appellante] aan dat de rechtbank ten onrechte de kosten van het deelgeschil heeft gecompenseerd. Artikel 1019aa Rv bepaalt immers dat de rechter de kosten bij de behandeling van het verzoek aan de zijde van de persoon die schade door dood of letsel lijdt dient te begroten, ook als het verzoek (gedeeltelijk) wordt afgewezen. Dit is alleen anders indien de deelgeschilprocedure volstrekt onnodig of onterecht is ingesteld. Van deze laatste situatie is in het onderhavige geval geen sprake. Dat betekent dat de rechtbank de proceskosten had dienen te begroten met inachtneming van de dubbele redelijkheidstoets: het dient redelijk te zijn dat de kosten zijn gemaakt en de hoogte van de kosten dient eveneens redelijk te zijn. Grief 4 slaagt dan ook. Dit betekent dat, nu het hof de zaak zal terugverwijzen naar de rechtbank, de kosten voor het deelgeschil in eerste aanleg alsnog door de rechtbank zullen moeten worden begroot, met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen.

4.12.
[appellante] heeft haar eis in hoger beroep gewijzigd, waartegen [geïntimeerde] bezwaar heeft gemaakt. Primair verzoekt [appellante] thans voor recht te verklaren dat [geïntimeerde] aansprakelijk is voor de schade welke het gevolg is van het ongeval dat [appellante] op 13 mei 2012 is overkomen met het paard van [geïntimeerde] en subsidiair voor recht te verklaren dat ten tijde van het ongeval op 13 mei 2012 [geïntimeerde] bezitter was van het paard in de zin van artikel 6:179 BW. Overigens zijn de vorderingen niet gewijzigd.

4.13.
Volgens vaste jurisprudentie kan een wijziging van een eis in hoger beroep worden toegelaten, tenzij er sprake is van strijd met de goede procesorde of misbruik van procesrecht. Daarvan kan sprake zijn als de eiswijziging leidt tot onredelijke vertraging van het geding of tot onredelijke bemoeilijking van de verdediging.

Onderhavige zaak heeft zich tot nu toe toegespitst op de vraag wie als bezitter van het paard dient te worden aangemerkt en of [appellante] [geïntimeerde] in verband daarmee in beginsel kan aanspreken op grond van artikel 6:179 BW.

4.14.
Om aansprakelijkheid te kunnen aannemen dienen nog andere vragen te worden beantwoord. Zo heeft [appellante] wel gesteld dat zij van het paard is gevallen, maar dit is door [geïntimeerde] betwist. Ook is gesteld noch gebleken wat de schade van [appellante] is. Daarnaast is nog in geschil of er sprake is van causaal verband en heeft [geïntimeerde] zich subsidiair beroepen op eigen schuld in de in van artikel 6:101 BW.

4.15.
Het voorgaande betekent dat de wijziging van eis strijdig is met de goede procesorde en het bezwaar tegen de eiswijziging op deze grond wordt erkend. Dit betekent dat recht wordt gedaan op het oorspronkelijke verzoek. Het in deze eis onder II gevorderde zal worden toegewezen als hierna in het dictum volgt en de zaak zal worden terugverwezen naar de rechtbank Overijssel, locatie Almelo, alwaar met inachtneming van dit arrest in de bodemprocedure over alle overige vragen omtrent aansprakelijkheid verder kan worden geprocedeerd.

4.16.
Als de in het ongelijk te stellen partij zal het hof [geïntimeerde] in de kosten van het hoger beroep veroordelen. De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van [appellante] zullen worden vastgesteld op:
- explootkosten € 96,01
- griffierecht € 196,00
totaal verschotten € 292,01
- salaris advocaat € 3.222,00 (3 punten x tarief 1.074,00). ECLI:NL:GHARL:2018:7969