Rb Den Haag 121212 geen kostenbegroting vanwege ontbreken aansprakelijkheid; geen kostenveroordeling verzoekster
- Meer over dit onderwerp:
Rb Den Haag 121212 ongeval bromfietser; toedracht ongeval kan niet worden vastgesteld, geen omkering bewijslast;
- geen kostenbegroting vanwege ontbreken aansprakelijkheid; geen kostenveroordeling verzoekster;
Kosten
4.8. Ook als het verzoek op grond van artikel 1019z Rv wordt afgewezen, dient de kantonrechter de kosten van deze procedure te begroten op grond van artikel 1019aa Rv. Dat is in dit geval anders omdat de kantonrechter tot het oordeel is gekomen dat de aansprakelijkheid van [verweerder sub 1] op grond van alle beschikbare bewijsmiddelen niet kan komen vast te staan. Nu de kosten bij de behandeling van het verzoek niet voor vergoeding in aanmerking komen, kan begroting van deze kosten achterwege blijven.
Tegenverzoek in verband met proceskosten
4.9. Verweerders hebben - met een beroep op de beschikking van de Rechtbank Assen (LJN: BR0730) - betoogd dat [verzoekster] in de kosten van de deelgeschilprocedure aan de zijde van Unigarant en [verweerder sub 1] dient te worden veroordeeld. Volgens verweerders is [verzoekster] tegen beter weten in een deelgeschilprocedure gestart. [verzoekster] heeft bestreden dat zij in de proceskosten aan de zijde van verweerders kan worden veroordeeld.
4.10. De Parlementaire Geschiedenis vermeldt in verband met de proceskosten van de wederpartij van de benadeelde:
"Voor de vraag of de kosten van verweer door de verzoeker moeten worden vergoed indien hij in het ongelijk is gesteld, zij het volgende opgemerkt. Dat de kosten die de wederpartij van de benadeelde maakt, niet worden vergoed, ook indien de benadeelde in de deelgeschilprocedure in het ongelijk wordt gesteld, vloeit voort uit het feit dat deze procedure in feite onderdeel is van de buitengerechtelijke onderhandelingsfase. De kosten die de verweerder in de buitengerechtelijke fase maakt, komen nimmer voor vergoeding in aanmerking. Dit zou slechts anders zijn indien het onrechtmatig zou zijn om een deelgeschilprocedure in te stellen. Daarvan zal zelden sprake zijn omdat procederen, ook als dat niet tot een gunstig resultaat leidt, op zichzelf niet als onrechtmatig kan worden aangemerkt (vgl. HR 27 juni 1997, NJ 1997, 651)."
4.11. In dit verband is ook van belang de uitspraak van de Hoge Raad van 6 april 2012, LJN BV7828(Duka/Achmea) over misbruik van procesrecht:
"Daarvan is pas sprake als het instellen van de vordering, gelet op de evidente ongegrondheid ervan, in verband met de betrokken belangen van de wederpartij achterwege had behoren te blijven. Hiervan kan eerst sprake zijn als eiser zijn vordering baseert op feiten en omstandigheden waarvan hij de onjuistheid kende dan wel behoorde te kennen of op stellingen waarvan hij op voorhand moest begrijpen dat deze geen kans van slagen hadden (HR 29 juni 2007, LJN BA3516, NJ 2007/353). Bij het aannemen van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen door het aanspannen van een procedure past terughoudendheid, gelet op het recht op toegang tot de rechter dat mede gewaarborgd wordt door art. 6 EVRM."
4.12. Hoewel de kantonrechter van oordeel is dat deze zaak - vanwege de op basis van alle beschikbare bewijsmiddelen toch wel zeer voor de hand liggende einduitkomst - als een grensgeval is aan te merken, acht de kantonrechter het instellen van de deelgeschilprocedure niet onrechtmatig. Daarbij is van belang dat met het verzoek feitelijk een oordeel werd gevraagd over de aan de rechter voorbehouden bewijswaardering. Het tegenverzoek van verweerders zal daarom worden afgewezen. LJN BY7119