Rb Rotterdam 130411 kosten begroot op 3.136,00, conform verzoek, niet toegewezen, nu aansprakelijkheid niet vaststaat
- Meer over dit onderwerp:
Rb Rotterdam 130411 kosten begroot op 3.136,00, conform verzoek, niet toegewezen, nu aansprakelijkheid niet vaststaat
4.15. [eiser] heeft verzocht zijn kosten te begroten in de zin van artikel 1019aa lid 1 Rv. De rechtbank dient daarbij de redelijke kosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW in aanmerking te nemen. Of het redelijke kosten zijn, hangt af van de vraag of het redelijk is dat die kosten zijn gemaakt én of de hoogte van deze kosten redelijk is.
4.16. Uit de parlementaire geschiedenis bij artikel 1019aa Rv volgt dat ook als het verzoek op grond van artikel 1019z Rv wordt afgewezen, de rechtbank de kosten van de procedure dient te begroten en dat dit alleen anders is indien de deelgeschilprocedure volstrekt onnodig of onterecht is ingesteld. Van deze laatste situatie is in dit geval echter geen sprake. Redengevend daarvoor is dat de Wet deelgeschillen geen concrete aanknopingspunten bevat voor de beantwoording van de vraag of sprake is van een deelgeschil en de parlementaire geschiedenis het begrip deelgeschil zeer ruim uitlegt, maar de concrete invulling van dat begrip aan de rechtspraak is overgelaten. Gezien de betrekkelijk korte tijd dat de Wet deelgeschillen in werking is, is van een vaste lijn in de rechtspraak over het begrip deelgeschil geen sprake.
Tegen deze achtergrond kan, anders dan [gedaagde 1] en het Oogziekenhuis kennelijk betogen, het door [eiser] ingediende (aanvullend) verzoekschrift niet bij voorbaat als volstrekt onnodig of kansloos worden beschouwd.
4.17. Bij het verzoekschrift heeft mr. Boxce een onderbouwde specificatie gevoegd van de tot het moment van het opstellen van het verzoekschrift gemaakte kosten, die EUR 2.328,00 bedragen. Die kosten komen de rechtbank redelijk voor. De met de verdere behandeling van de zaak gemoeide kosten, waaronder het opstellen van het aanvullend verzoekschrift en de tijd besteed aan het bijwonen van de zitting, zullen door de rechtbank worden begroot op EUR 550,00, te vermeerderen met het door [eiser] betaalde griffierecht van EUR 258,00, in totaal dus EUR 3.136,00.
4.18. Nu de aansprakelijkheid van [gedaagde 1] en het Oogziekenhuis (nog) niet vast staat, is de verzochte veroordeling van [gedaagde 1] en het Oogziekenhuis tot voldoening van de buitengerechtelijke kosten niet toewijsbaar. LJN BQ1123