Rb Rotterdam 210711 scheefliggende stoeptegel,Gelet op financiëel belang, kostenvergoeding € 1.000,00
- Meer over dit onderwerp:
Rb Rotterdam 210711 scheefliggende stoeptegel,Gelet op financiëel belang, kostenvergoeding € 1.000,00
2. De vaststaande feiten
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, alsmede op grond van de in zoverre niet weersproken inhoud van de producties, staat tussen partijen – voor zover thans van belang – het volgende vast.
2.1. [verzoekster] liep op zondagmiddag 29 augustus 2010 samen met een vriendin in westelijke richting over de Prins Bernhardkade te [plaats]. Toen zij de Willem van Hillegaersbergstraat overstaken, is [verzoekster], toen zij de stoep aan de overzijde van de weg opstapte, ten val gekomen als gevolg van hoogteverschil tussen twee tegels. Hierdoor heeft zij een enkeldistorsie (verstuikte enkel) opgelopen.
2.2. Het trottoir op de plaats van het ongeval bestaat uit vierkante tegels van 30 bij 30 centimeter met een dikte van 5 centimeter. Langs de rand van het trottoir staan ijzeren paaltjes (‘amsterdammertjes’). Ten tijde van het ongeval lag een tegel schuin, waardoor tussen twee tegels een hoogteverschil van 4 à 5 centimeter bestond. De laatste inspectie van de voetpaden in de Prins Bernhardkade en de Willem van Hillegaersbergstraat was op 3 juni 2009, ongeveer 15 maanden voor het ongeval.
2.3. [verzoekster] heeft [De Gemeente], als wegbeheerder, bij brief van 7 oktober 2010 aansprakelijk gesteld voor de door haar als gevolg van het ongeval geleden schade. [De Gemeente] heeft deze aansprakelijkheid van de hand gewezen.
2.4. [verzoekster] heeft geen melding gemaakt van de verzakte tegel. Zij heeft bij haar aansprakelijkstelling [De Gemeente] wel verzocht de situatie ter plaatse te onderzoeken. De stoep was echter op 30 september 2010 al hersteld, naar aanleiding van een melding dat een van de nabijgelegen amsterdammertjes omver was gereden.
3. Het verzoek
3.1. [verzoekster] heeft verzocht te oordelen dat [De Gemeente] jegens [verzoekster] aansprakelijk is op grond van artikel 6:174 BW voor de schade als gevolg van het ongeval van 29 augustus 2010, met veroordeling van [De Gemeente] in de redelijke kosten van rechtsbijstand ex artikel 1019aa Rv jo. artikel 6:96 BW.
3.2. [verzoekster] heeft ter onderbouwing van haar verzoek gesteld dat nu in het trottoir een hoogteverschil van 5 centimeter aanwezig was, dit niet voldeed aan de eisen die men daaraan in de gegeven omstandigheden mag stellen. Uit het Handboek visuele inspectie voor wegbeheerders (hierna: het handboek), uitgevaardigd door het Stichting Centrum voor Regelgeving en Onderhoud in Grond-, Water en Wegenbouw en de Verkeerstechniek (hierna: CROW) volgt dat hoogteverschillen van meer dan 3 centimeter als ernstig worden aangemerkt. Deze norm is toegepast in de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 15 april 2009 (LJN: BI4186). [De Gemeente] heeft de kwaliteit van het voetpad onvoldoende gecontroleerd. Het is onvoldoende dat de gemeente slechts reageert op meldingen van burgers.
3.3. [verzoekster] heeft de voorzichtigheid in acht genomen die een normaal oplettende voetganger dient te betrachten, gelet op de omstandigheden dat het verkeer bij de drukke kruising haar aandacht opeiste, zich verder geen verzakkingen voordeden en de tegel niet opviel. Er is daarom geen sprake van eigen schuld bij [verzoekster]. De schade bedraagt ongeveer € 2.500,00. [verzoekster] is twee weken arbeidsongeschikt geweest, heeft haar verhuizing moet uitstellen, heeft diverse medische behandelingen ondergaan en haar bril is als gevolg van de val beschadigd geraakt.
4. Het verweer
4.1. [De Gemeente] concludeert primair tot afwijzing van het verzoek, met veroordeling van [verzoekster] in de kosten van de procedure.
4.2. [De Gemeente] heeft erkend dat zij verantwoordelijk is voor de kwaliteit van het wegdek. Zij is echter niet aansprakelijk, omdat er geen sprake was van een gebrek. [De Gemeente] voert periodiek controles uit en hanteert een meldingensysteem. Zij reageert hier zeer adequaat op. [De Gemeente] heeft geen melding van de bewuste tegel ontvangen. Andere meldingen met betrekking tot de Prins Bernhardkade en Willem van Hillegaersbergstraat heeft zij direct verholpen. Er was dan ook geen reden tot extra controle in deze buurt. Dit zou bovendien (financieel) niet haalbaar zijn.
4.3. [De Gemeente] is van mening dat [verzoekster] onvoldoende oplettend is geweest. Het is niet druk op de betreffende wegen, waar een eenrichtingsverkeer geldt en die bovendien in een 30 kilometerzone liggen. Bij het oversteken van de straat behoorde [verzoekster] alert te zijn op hoogteverschillen bij het betreden van de stoep. [De Gemeente] heeft ten slotte aangevoerd dat [verzoekster] niet voldaan heeft aan haar schadebeperkingsplicht, doordat zij eerst een festival heeft bezocht en pas daarna haar enkel heeft laten behandelen.
5. De beoordeling van het geschil
5.1. [verzoekster] heeft gesteld dat de hoogte van de door haar geleden schade de bevoegdheid van de kantonrechter waarschijnlijk niet overschrijdt (ongeveer € 2.500,00). Dit is door [De Gemeente] niet weersproken, waardoor de kantonrechter bevoegd is van het geschil kennis te nemen en daarover te oordelen.
5.2. In dit deelgeschil dient uitsluitend beoordeeld te worden of [De Gemeente] op grond van artikel 6:174 BW aansprakelijk is voor de door [verzoekster] geleden schade. Er zal dan ook geen oordeel worden gegeven over de schade en de hoogte daarvan. Tussen partijen is niet in geschil dat [De Gemeente] als wegbeheerder aansprakelijk is voor gebrekkige wegen binnen haar gemeentegrenzen. Daardoor moet slechts beoordeeld worden of het trottoir op de kruising van de Prins Bernhardkade en Willem van Hillegaersbergstraat op 29 augustus 2010 voldeed aan de eisen die men daaraan in de gegeven omstandigheden mocht stellen.
5.3. Hoewel van een trottoir niet verwacht kan worden dat dit altijd volledig egaal is, hoeven voetgangers bij een normaal trottoir niet bedacht te zijn op grote hoogteverschillen. Om te bepalen welke hoogteverschillen acceptabel zijn kan aansluiting gezocht worden bij de norm in het handboek van het CROW, waarin een hoogteverschil van 3 centimeter of meer is als ‘ernstig’ wordt gekwalificeerd. Dat deze door het CROW vastgestelde norm doorgaans wordt gehanteerd, is door [De Gemeente] niet betwist.
5.4. Het staat vast dat er een op de plaats van het ongeval tussen twee tegels een hoogteverschil van 4 à 5 centimeter bestond. Op de overgelegde foto’s (productie 12 bij het verweerschrift) is te zien dat de ene tegel op een andere ligt, waardoor er een loodrecht (en geen schuin aflopend) hoogteverschil van ongeveer 5 centimeter is ontstaan. De hoogst liggende tegel, die gebroken is en ondersteboven ligt, is duidelijk niet correct geplaatst. Het hoogteverschil was vanuit de looprichting van [verzoekster] minder goed waar te nemen. [De Gemeente] heeft de tegel – zonder specifieke melding van deze tegel, maar naar aanleiding van een melding van een omgereden amsterdammertje – hersteld en stelt in het verweerschrift dat de gemeente dit, als zij hiervan op de hoogte was geweest, direct adequaat had hersteld. Dit ondersteunt de opvatting van [verzoekster] dat er sprake was van een gebrek aan het trottoir.
5.5. Gelet op de hiervoor beschreven omstandigheden moet daarom vastgesteld worden dat er sprake was van een gebrek aan het trottoir. Door dit gebrek is een gevaar ontstaan, dat zich vervolgens heeft verwezenlijkt. De gemeente is als gevolg hiervan aansprakelijk.
5.6. Dat [De Gemeente] niet bekend was met het gebrek, betekent niet dat zij daarvoor niet aansprakelijk is. Zij heeft het trottoir niet recentelijk gecontroleerd – 15 maanden geleden voor het laatst – waardoor de mogelijkheid dat er een gebrek aan deze stoep is ontstaan voor haar risico komt. Hoewel aannemelijk is dat de gemeente adequaat reageert op meldingen van burgers, neemt dit de aansprakelijkheid van [De Gemeente] niet weg, zie ook de uitspraak van de kantonrechter Arnhem van 12 december 1983 (VR 1986, 26 en LJN: AJ5171).
5.7. Er is geen reden om de aansprakelijkheid van de gemeente als gevolg van eigen schuld van [verzoekster] te verminderen. De rest van het trottoir in de nabije omgeving van het ongeval verkeert in goede staat, waardoor [verzoekster] niet bedacht hoefde te zijn op grote hoogteverschillen. Het huis van [verzoekster] lag weliswaar in de buurt van plaats van het ongeval, maar zij woonde daar pas enkele maanden. Daarbij lag de bewuste tegel lag niet op een vaste looproute van [verzoekster]. Hoewel de ondersteboven liggende tegel lichter van kleur is, is aannemelijk dat dit kleurverschil door de vochtige weersomstandigheden op 29 augustus 2010 verminderd is. Daarbij hoeft men niet bij iedere anders gekleurde tegel op het trottoir bedacht te zijn op mogelijk hoogteverschil. [De Gemeente] heeft aangevoerd dat [verzoekster] wel bedacht moest zijn op hoogteverschil op het moment dat zij van de weg de stoep op stapte. Dit betreft echter het hoogteverschil tussen de weg en de stoep en niet hoogteverschil tussen twee tegels op de stoep. Hoewel aannemelijk is dat de betreffende kruising niet erg druk is, heeft [De Gemeente] onvoldoende gesteld dat [verzoekster] niet de waakzaamheid heeft betracht die van haar verlangd mocht worden. [De Gemeente] heeft gesuggereerd dat [verzoekster] door een gesprek met haar vriendin was afgeleid, maar heeft dit vermoeden niet nader onderbouwd.
5.8. [De Gemeente] heeft aangevoerd dat [verzoekster] niet aan haar schadebeperkingspicht heeft voldaan. In het kader van dit deelgeschil ligt echter slechts de vraag voor over de aansprakelijkheid en kan geen uitspraak worden gedaan over de schade.
5.9. Tenslotte dienen op grond van artikel 1019aa Rv de kosten bij de behandeling van het verzoek aan de zijde van de persoon die schade door dood of letsel lijdt begroot te worden, waarbij alle redelijke kosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW in aanmerking moeten worden genomen. In de memorie van toelichting (31518, nr. 3, p. 4) is op dit punt vermeld dat de deelgeschilprocedure zozeer is verbonden met een afwikkeling buiten rechte, dat de daarvoor gemaakte kosten ook mogen worden beschouwd als kosten van buitengerechtelijke afwikkeling. Het gevolg daarvan is dat deze kosten, wanneer het redelijk is dat deze kosten zijn gemaakt en de hoogte hiervan eveneens redelijk is, voor volledige vergoeding door de aansprakelijke partij in aanmerking komen. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [verzoekster] de kosten in redelijkheid gemaakt. Voldoende gebleken is immers dat tussen partijen een patstelling was ontstaan en dat zij zonder een oordeel van de rechter de onderhandelingen niet zouden kunnen voortzetten. De tot het moment van de zitting gemaakte kosten bedragen volgens de specificatie van de gemachtigde van [verzoekster] € 1.505,35 inclusief btw (productie 8 bij het verzoekschrift). Gelet op het financiële belang in deze zaak, acht de kantonrechter een kostenvergoeding van € 1.000,00 redelijk, inclusief de kosten voor het bijwonen van de zitting. Dit bedrag zal worden toegewezen. LJN BU9562