RBAMS 101122 verzocht € 2990, geen "2e billijkheidscorrectie" tzv 25% ES; ook de wederpartij heeft tzv de aansprakelijkheid deels gelijk gekregen
- Meer over dit onderwerp:
RBAMS 101122 bus en scooter, beide door groen; scooter botst midscheeps op 18 meter lange bus; Bus aansprakelijk; ES scooter 25%
- vanwege 25 % ES wijst rechtbank 75% van € 3.816.71, dus € 2.862,53, toe tzv BGK
- verzocht € 2990, geen "2e billijkheidscorrectie" tzv 25% ES; ook de wederpartij heeft tzv de aansprakelijkheid deels gelijk gekregen
locatie ongeval: goo.gl/maps
2
De feiten
2.1.
Op 26 mei 2021 rond 17:45 uur was er een aanrijding tussen [verzoeker] , die op een scooter reed, en een bus van het GVB op de kruising van de Pieter Calandlaan en de Johan Huizingalaan te Amsterdam. De bus is verzekerd bij VGA tegen wettelijke aansprakelijkheid.
2.2.
[verzoeker] reed met zijn scooter op het fietspad. Hij kwam van de Pieter Calandlaan en wilde de Johan Huizingalaan oversteken. [verzoeker] is met groenlicht de Johan Huizingalaan gaan oversteken.
2.3.
De bus was 18 meter lang en reed op de rijbaan van de Johan Huizingalaan. De bus ging rechtdoor en stak de Pieter Calandlaan over. De bus moest daarbij, na het passeren van het verkeerslicht, op het kruisingsvlak een flauwe bocht naar links maken om van de rijbaan op de busbaan aan de overzijde van de kruising te komen. [verzoeker] kwam met zijn scooter – vanuit de bus gezien – van rechts.
2.4.
Toen [verzoeker] de kruising overstak is hij in aanrijding gekomen met de bus. Hij heeft de bus “middenin” geraakt, dus ongeveer 9 meter vanaf de voor- en achterkant.
2.5.
In een situatieschets op basis van de satellietbeelden van Google ziet dit er als volgt uit. De bus is de rode lijn, [verzoeker] is de blauwe lijn en de aanrijding vond plaats bij de gele cirkel met het kruis:
2.6.
Bij de aanrijding waren twee getuigen aanwezig, de heren [naam 1] en [naam 2] . Zij hebben een schriftelijke verklaring afgelegd en op verzoek van [verzoeker] zijn zij door middel van een voorlopig getuigenverhoor ook als getuigen verhoord. Zij hebben over de aanrijding verklaard, voor zover relevant:
[naam 1] :
“( ... ) Voordat ik bij het rode stoplicht kwam zag ik de man, die nu vandaag ook hier aanwezig is [ [verzoeker] , rb], op de scooter ook voor het rode stoplicht stil staan. Ik stond op de weg zelf en de man stond op het fietspad. We hadden elk een eigen stoplicht. Ik stond ongeveer 5 meter achter deze man. Onze stoplichten sprongen gelijktijdig op groen. ( ... ) Ik heb gezien dat het voetgangerslicht ook op groen stond op de Pieter Calandlaan. Vanuit mijn ooghoeken zag ik toen dat de man op de scooter op een GVB bus klapte. Ik had de bus niet zien aankomen. ( ... ) Ik denk dat de scooter de bus ongeveer in het midden tegen het einde raakte. ( ... )”
[naam 2] :
“( ... ) Ik stond naast [verzoeker] [ [verzoeker] , rb]. ( ... ) Ik was op de fiets en bevond mij op het fietspad. Op een gegeven moment sprong het stoplicht op groen en vertrokken wij. Als ook ik op een scooter had gezeten was ik ook op de straat beland. Dan had ik ook zo’n ongeluk als [verzoeker] gehad. Eén à twee seconden nadat wij waren gaan rijden is hij op een bus gebotst. ( ... )”
2.7.
[verzoeker] heeft zelf ook een getuigenverklaring afgelegd. Hierin staat, onder meer:
“( ... ) Ik reed op de Pieter Calandlaan van west naar oost en ik naderde het stoplicht. Het stoplicht stond eerst op rood en daarom minderde ik vaart. Daarna werd het stoplicht groen en reed ik verder. Toen kwam de bus en daar reed ik tegen aan. ( ... )”
2.8.
De buschauffeur van de bus die betrokken was bij aanrijding, de heer [ S ] , is ook als getuige gehoord. In zijn getuigenverklaring staat, voor zover relevant:
“( ... ) Ik had groen licht en reed op de rijbaan in een bocht naar links om op de busbaan te komen. Op de helft van de bus is [verzoeker] toen op de bus geklapt. Ik was al 9 meter hem voorbij. De bus is 18 meter lang. Ik reed 25 à 30 km per uur. Ik rijd nooit zo hard. Het was spits dus ik kijk dan altijd uit. Ik ben in één vloeiende beweging doorgereden op de Johan Huizingalaan. Het licht voor mij stond al op groen. Het is niet zo dat het licht net op oranje sprong. Ik heb de scooter niet zien aankomen; hij klapte in het midden op de bus. ( ... )”
2.9.
[verzoeker] is na de aanrijding naar de spoedeisende hulp van het OLVG ziekenhuis gegaan. Uit het (intake)gesprek met de arts (de anamnese) komt – samengevat – naar voren dat [verzoeker] pijn had aan beide handen, knie, elleboog en schouder links. Daarbij zijn geen breuken vastgesteld, wel blauwe plekken van de val.
2.10.
Eind mei zijn nog een keer röntgenfoto’s gemaakt in het ziekenhuis van [verzoeker] . Hieruit bleek ook dat er geen botbreuken waren.
2.11.
[verzoeker] bleef na het ongeval last houden van pijn in zijn rug, nek en schouders. Hij heeft hiervoor een chiropractor en fysiotherapeut bezocht. Hij is nog steeds bij de fysiotherapeut onder behandeling.
2.12.
De scooter van [verzoeker] is bij het ongeluk beschadigd en total loss verklaard. De expert heeft de schade van de scooter begroot op € 780,00. Ook de kleding die [verzoeker] aan had bij de aanrijding was beschadigd. De expert heeft de schade van de kleding begroot op € 305,00.
3
Het geschil
3.1.
[verzoeker] verzoekt de rechtbank om:
I. te verklaren voor recht dat GVB en VGA beiden, ieder voor zich en dus hoofdelijk, aansprakelijk zijn voor de schade van [verzoeker] als gevolg van het verkeersongeval te Amsterdam op 26 mei 2021;
II. GVB en VGA beiden hoofdelijk te veroordelen tot betaling aan [verzoeker] van een voorschot onder algemene titel ter hoogte van € 12.500,- en een bedrag aan (buitengerechtelijke) kosten van rechtsbijstand en kosten vaststellen schade ten bedrag van € 3.816,71;
III. GVB en VGA beiden te veroordelen in de kosten van dit deelgeschil, aan de zijde van [verzoeker] begroot op € 2.990,-.
3.2.
[verzoeker] legt aan dit verzoek het volgende ten grondslag. [verzoeker] stelt dat hij, door middel van zijn eigen verklaring en de twee getuigenverklaringen van [naam 1] en [naam 2] , afgelegd in het voorlopig getuigenverhoor, heeft bewezen dat hij groen licht had. Omdat het verkeerslicht goed werkte, is de enige conclusie dat de bus dus rood licht had. Dit is een overtreding van de Wegenverkeerswet en daarmee staat het onrechtmatig handelen, de causaliteit en de schade vast, aldus [verzoeker] .
3.3.
GVB c.s. voeren verweer. Zij betogen dat zowel [verzoeker] als de bus groen licht hadden. [verzoeker] is niet oplettend genoeg geweest bij het oversteken van de kruising want hij daarbij de bus niet opgemerkt. Daardoor is sprake van eigen schuld van [verzoeker] . Verder hebben GVB c.s. de (omvang van de) schade en de hoofdelijke aansprakelijkheid van GVB en VGA voor die schade betwist.
4
De beoordeling
Aansprakelijkheid
4.1.
Tussen partijen staat vast dat [verzoeker] groen licht had toen hij de kruising ging oversteken. Dit is bevestigd door de getuigen [naam 1] en [naam 2] en wordt niet (langer) betwist door GVB c.s.
Aan het feit dat hij groen licht had, verbindt [verzoeker] de conclusie dat de bus dus wel door rood moet zijn gereden omdat de afstelling van de verkeerslichtinstallatie uitsluit dat beide stoplichten tegelijk groen licht gaven. De bewijslast daarvan rust op grond van artikel 150 Rv op [verzoeker] . Dat bewijs kan, anders dan hij kennelijk meent, niet ontleend worden aan – uitsluitend – de eigen, hiervoor weergegeven redenering van [verzoeker] . Dat is onvoldoende om vast te stellen dat de bus, zoals [verzoeker] stelt, door rood reed.
4.2.
Omdat, anders dan [verzoeker] meent, niet vaststaat dat de bus door rood reed, moet er vanuit gegaan worden dat de bus, zoals de buschauffeur overigens zelf ook heeft verklaard, ook door groen reed. De bus, een 18 meter lang voertuig, reed volgens de verklaring van de buschauffeur met een rustige snelheid de kruising op. Kennelijk ook om op een beheerste manier de (slinger)beweging naar links te maken, van de rijbaan naar de busbaan op de Johan Huizingalaan. Bij de manier waarop de buschauffeur de kruising overstak (waaronder de snelheid waarmee hij reed) had hij er echter rekening mee moeten houden dat de volledige lengte van de bus tijdig voorbij het kruisingsvlak moet zijn, zodat het kruisend verkeer (waaronder [verzoeker] ) ongehinderd door moet kunnen gaan omdat hun verkeerslicht ondertussen groen licht geeft. In dit geval heeft de bus de kruising niet op tijd verlaten, waardoor (de helft van) de bus het fietspad blokkeerde op het moment dat het verkeerslicht voor [verzoeker] op groen ging. Dit is in strijd met artikel 14 van de Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV), waarin is bepaald dat “Bestuurders mogen een kruispunt niet blokkeren.”. Dit betekent dat GVB in beginsel aansprakelijk is voor de aanrijding.
4.3.
GVB c.s. voert aan dat sprake is van eigen schuld van [verzoeker] .
Volgens GVB c.s. reed [verzoeker] met zijn scooter (blauw kentekenplaatje) op het fietspad terwijl dat daar niet is toegestaan om die locatie binnen de zogenoemde “ring van Amsterdam” is gelegen. Dat standpunt van GVB c.s. mist feitelijke grondslag. De locatie bevindt zich buiten de “ring van Amsterdam”.
4.4.
Verder voert GVB c.s. aan dat [verzoeker] , ook bij het oprijden van de kruising bij groen licht moet kijken of deze daadwerkelijk vrij is. [verzoeker] is echter zonder voldoende oplettend te zijn, zonder goed te kijken, de kruising op gereden. Hierdoor heeft hij de bus, die nog niet geheel het kruispunt over was, over het hoofd gezien. De schade die bij de aanrijding is ontstaan is daardoor geheel aan [verzoeker] toe te rekenen (6:101 BW).
4.5.
De rechtbank is van oordeel dat het handelen van de buschauffeur voor 75% heeft bijgedragen tot schade en het handelen van [verzoeker] van 25%. Daartoe is het volgende redengevend. De schade is ontstaan doordat (i) de buschauffeur met onvoldoende snelheid heeft gereden waardoor zijn achttien meter lange bus het kruisingsvlak nog blokkeerde toen het kruisende verkeer al groen licht kreeg, hetgeen – zo wordt aangenomen – werd veroorzaakt door de omstandigheid dat de bus van de rijbaan naar de busbaan ging, en (ii) doordat [verzoeker] , nadat hij groen licht kreeg, niet heeft gekeken of hij de kruising daadwerkelijk kon oversteken en bij het oversteken van de kruising dus geen rekening heeft gehouden met/geanticipeerd heeft op verkeersfouten van (een) ander(e) verkeersdeelnemer(s), in dit geval de buschauffeur. Deze aan [verzoeker] toe te rekenen omstandigheid die mede aan het ontstaan van de schade heeft bijgedragen, leidt er dus toe dat de verplichting tot schadevergoeding wordt verminderd tot 75%, waardoor [verzoeker] 25% van de schade zelf moet dragen.
4.6.
Op grond van artikel 6:102 BW zijn GVB en GVA hoofdelijk verbonden tot vergoeding van de schade van [verzoeker] . Dat hun verplichting tot schadevergoeding jegens [verzoeker] gebaseerd is op afzonderlijke wettelijke grondslagen – GVA op grond van artikel 6 WAM en GVB op grond van artikel 6:162 BW – maakt daarvoor geen verschil.
Schade
4.7.
[verzoeker] vraagt een bedrag van € 12.500,00 als voorschot op de schadevergoeding die GVB c.s. hem moet betalen. [verzoeker] heeft na de aanrijding zaakschade en personenschade geleden.
4.8.
Bij de beoordeling van de vraag of GVB c.s. een voorschot op de schadevergoeding moet betalen is van belang dat de aard van de deelgeschilprocedure maakt dat de deelgeschilrechter zoveel mogelijk uitdrukkelijk en zonder voorbehoud oordeelt. Dit betekent dat op basis van de processtukken en mondelinge behandeling, vastgesteld zal moeten kunnen worden dat en zo ja, in welke omvang [verzoeker] schade heeft geleden.
4.9.
De zaakschade van de scooter van [verzoeker] is door GVB c.s. niet betwist. Het door de expert vastgestelde bedrag van € 780,00 kan daarom worden toegewezen voor het voorschot. Evenals de zaakschade aan de kleding, maar daarbij wordt wel aangeknoopt bij het door de expert genoemde bedrag van € 305,00. [verzoeker] heeft namelijk niet verder onderbouwd waarom de schade aan zijn kleding dat bedrag te boven gaat.
4.10.
[verzoeker] heeft gesteld dat hij een half jaar studievertraging heeft opgelopen als gevolg van de aanrijding. Dit heeft hij onderbouwd met een brief van de zorgcoördinator van het MBO college waarin staat dat hij een half jaar terug is gezet door het niet halen van enkele vakken. Aan de hand daarvan kan echter niet worden vastgesteld of die studievertraging het gevolg is van het ongeval. Dat is door [verzoeker] onvoldoende onderbouwd. Er zijn, zoals GVB c.s. heeft aangevoerd, ook andere oorzaken mogelijk voor die studievertraging. De schade van de studievertraging zal dus niet worden meegenomen voor het vast te stellen voorschot.
4.11.
[verzoeker] stelt dat een bedrag van € 5.000,- indicatief is voor het smartengeld. Na de aanrijding had [verzoeker] last van enig letsel en in de periode daarna is [verzoeker] bij de chiropractor en fysiotherapeut geweest. Onvoldoende is echter onderbouwd dat de problematiek die [verzoeker] na het ongeval heeft ervaren (pijnklachten en mentale klachten) in verband staan met de aanrijding. Bovendien heeft GVB c.s. terecht aangevoerd dat uit de overgelegde medische informatie van [verzoeker] blijkt dat hij ook al last had van klachten aan zijn wervelkolom en spanningshoofdpijn vóór het ongeval.
Op basis van vergelijkbare gevallen uit de smartengeldgids, die GVB c.s. ook ter zitting naar voren heeft gebracht, ligt een bedrag rond de € 500,- voor smartengeld meer voor de hand. Alleen dit bedrag zal dan ook worden meegenomen voor het vast te stellen voorschot.
4.12.
[verzoeker] heeft gesteld dat er sprake is van verlies van verdiencapaciteit als gevolg van de aanrijding. In het verzoekschrift is dit niet gespecificeerd, maar als ‘pro memorie’-schadepost genoemd. [verzoeker] heeft daarna ook geen bedrag genoemd en evenmin een onderbouwing gegeven voor zijn stelling dat zijn letsel geleid heeft tot verlies van verdiencapaciteit, zodat geen bedrag kan worden toegewezen. Er zijn wel salarisstroken van zijn bijbaan bij de Albert Heijn overgelegd, maar toelichting hierbij ontbreekt.
4.13.
Dit maakt dat in totaal een bedrag van € 780 + € 305 + € 500 = € 1.585 als voorschot voor de schadevergoeding kan gelden. Echter dient bij het bepalen van de hoogte van het toe te wijzen voorschot rekening te worden gehouden met het percentage eigen schuld dat is vastgesteld. Dit betekent dat 75% van € 1.585,- dus € 1.188,75 als voorschot op de schade zal worden toegewezen.
Buitengerechtelijke kosten
4.14.
[verzoeker] heeft ook verzocht om betaling van buitengerechtelijke kosten van € 3.816,71. [verzoeker] heeft deze kosten ook onderbouwd door middel van overlegging van de specificatie van de kosten. GVB c.s. heeft de hoogte van deze kosten niet betwist. Zij betoogt alleen dat de buitengerechtelijke kosten evenredig dienen te worden verminderd aan het percentage eigen schuld.
4.15.
De rechtbank zal het verzoek tot betaling van buitengerechtelijke kosten toewijzen. Ook voor vergoeding van buitengerechtelijke kosten geldt dat deze moet worden verminderd met het aangenomen percentage eigen schuld. Dit heeft de Hoge Raad beslist in het arrest van 21 september 2007 (ECLI:NL:HR:2007:BA7624 Van der Slot / Manege Bergemo ). Daarom zal de rechtbank 75% van € 3.816.71, dus € 2.862,53, toewijzen.
Kosten deelgeschil
4.16.
De rechtbank moet de kosten van deze deelgeschilprocedure begroten. Dit staat in artikel 1019aa lid 1 Rv. Hoe de kosten moeten worden begroot is geregeld in artikel 6:96 lid 2 BW. Daaruit volgt dat de rechtbank bij de begroting van de kosten de zogenoemde dubbele redelijkheidstoets moet gebruiken; zowel het inroepen van de rechtsbijstand als de daarvoor gemaakte kosten moeten redelijk zijn. Dit betekent dat als een deelgeschilprocedure volstrekt onnodig of onterecht is ingesteld, de kosten daarvan niet voor vergoeding in aanmerking komen.
4.17.
De kosten voor dit deelgeschil bedragen volgens [verzoeker] € 2.990,00. Ook hier heeft GVB c.s. geen verweer gevoerd tegen de hoogte van de kosten, maar wel dat het percentage eigen schuld ook hierop zal moeten worden toegepast.
4.18.
Zoals de rechtbank hiervoor met betrekking tot de buitengerechtelijke kosten heeft overwogen, geldt ook voor de kosten van het deelgeschil dat het percentage eigen schuld daarop in mindering moet worden gebracht. [verzoeker] stelt dat het percentage eigen schuld niet moet worden toegepast op de kostenbegroting omdat het deelgeschil ziet op de vaststelling van de aansprakelijkheid. [verzoeker] heeft daarbij verwezen naar de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 18 november 2021 (ECLI:NL:RBZWB:2021:5936).
De rechtbank gaat hier niet in mee. Het deelgeschil zag namelijk niet alleen op het vaststellen van de aansprakelijkheid maar ook op het bepalen van de hoogte van het voorschot en de buitengerechtelijke kosten.
Voor zover [verzoeker] een beroep doet op de zogenoemde “tweede billijkheidscorrectie” uit het arrest van de Hoge Raad van 21 september 2007 (ECLI:NL:HR:2007:BA7624) kan dit ook niet slagen. Deze tweede billijkheidscorrectie houdt in dat de billijkheid (van artikel 6:101 lid 1 BW) kan meebrengen dat de buitengerechtelijke kosten niet of niet in gelijke mate als de primaire schadevergoeding worden verminderd. [verzoeker] is echter deze deelgeschilprocedure begonnen om 100% van de aansprakelijkheid bij GVB c.s. neer te leggen. De rechtbank is hier niet in meegegaan en heeft bepaald dat er ook een deel eigen schuld bij [verzoeker] ligt, namelijk voor 25%. Daarmee heeft GVB c.s. ook voor een deel gelijk gekregen op het punt van de eigen schuld. Daarom ligt niet in de rede dat de kosten voor het deelgeschil wél volledig voor rekening van GVB c.s. zouden komen. Dit betekent dat de GVB c.s. tot betaling van 75% van € 2.990,-, dus € 2.242,50, aan [verzoeker] zal worden veroordeeld. ECLI:NL:RBAMS:2022:8542