Overslaan en naar de inhoud gaan

RBDHA 140218 Deelgeschil stuit af op gegeven dat er al vaststellingsovereenkomsten zijn gesloten - volstrekt onnodig of onterecht ingestelde procedure

RBDHA 140218Deelgeschil stuit af op gegeven dat er al vaststellingsovereenkomsten zijn gesloten
- volstrekt onnodig of onterecht ingestelde procedure

Procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:

- de verzoekschriften met producties, ter griffie ingekomen op 15 en 16 november 2017;

- het op 18 januari 2018 ingekomen verweerschrift, met producties.

1.2.
Beide procedures zijn ambtshalve gevoegd. Op 24 januari 2018 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. Hierbij zijn de gemachtigden voornoemd verschenen.

1.3.
Aansluitend is de uitspraak bepaald.

2. De feiten

2.1.
Op 18 mei 2015 is [verzoeker 1] een ongeval overkomen. Mr. Emre heeft [verzoeker 1] op enig moment bijgestaan, waarna de behandeling door een andere belangenbehartiger van Emre is overgenomen.

2.2.
Op 17 augustus 2016 is [verzoeker 2] een ongeval overkomen. Mr. Emre heeft [verzoeker 2] op enig moment bijgestaan, waarna de behandeling door een andere belangenbehartiger van Emre is overgenomen.

2.3.
Op 23 oktober 2017 tussen [verzoeker 1] en ASR een vaststellingsovereenkomst tegen finale kwijting tot stand gekomen.

2.4.
Op 14 december 2017 is tussen [verzoeker 2] en ASR een vaststellingsovereenkomst tegen finale kwijting tot stand gekomen.

3 Het geschil
3.1.
[verzoeker 1] en [verzoeker 2] verzoeken bij wijze van deelgeschil ex artikel 1019w-1019cc Rv, uitvoerbaar bij voorraad, ASR te veroordelen over te gaan tot betaling van de tot op heden gedeclareerde en onbetaald gebleven buitengerechtelijke kosten ter hoogte van € 3.338,26 (in de zaak [verzoeker 1] ) en € 613,27 (in de zaak [verzoeker 2] ), met begroting en veroordeling van ASR in de kosten van dit geding.

3.2.
De gemachtigde van [verzoeker 1] en [verzoeker 2] heeft aan zijn verzoeken artikel 6:96 lid 2 BW ten grondslag gelegd.

3.3.
ASR heeft gemotiveerd verweer gevoerd.

4 De beoordeling
4.1.
De kantonrechter overweegt dat ASR terecht heeft aangevoerd dat op grond van artikel 1019w Rv voor de ontvankelijkheid in de deelgeschilprocedure vereist dat sprake is van een geschil tussen partijen waarvan de beëindiging kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst en dat nu in beide zaken vaststellingsovereenkomst tegen finale kwijting tot stand is gekomen er geen sprake meer is van een geschil. ASR heeft verder nog aangevoerd dat de belangenbehartigers van beide verzoekers hun einddeclaraties hebben mogen indienen en dat deze reeds door ASR zijn voldaan.

4.2.
Als onbestreden staat vast dat tussen [verzoeker 1] en [verzoeker 2] enerzijds en ASR anderzijds vaststellingsovereenkomsten zijn gesloten. Daarmee staat vast dat verzoekers niet ontvankelijk dienen te worden verklaard in hun verzoeken en de kantonrechter deze verzoeken zal afwijzen.

Kosten deelgeschil

4.3.
Ingevolge artikel 1019aa Rv dient de kantonrechter de kosten bij de behandeling van het verzoek aan de zijde van de persoon die schade door letsel lijdt te begroten, ook als het verzoek wordt afgewezen. Hierbij dient de dubbele redelijkheidstoets gehanteerd te worden: het dient redelijk te zijn dat de kosten zijn gemaakt en de hoogte van de kosten dient eveneens redelijk te zijn. Dit betekent dat indien een deelgeschilprocedure volstrekt onnodig of onterecht is ingesteld, de kosten daarvan niet voor vergoeding in aanmerking komen (TK 2007-2008, 31518, nr. 3, p. 12).

4.4.
De kantonrechter is van oordeel dat in beide zaken van een volstrekt onnodig of onterecht ingestelde procedure in dit geval sprake is. In beide zaken heeft mr. Emre de verzoekschriften ingediend zonder overleg met verzoekers. Het had op de weg van de gemachtigde gelegen eerst contact op te nemen met verzoekers alvorens een deelgeschilprocedure te starten. Zodoende had mr. Emre kunnen weten dat er reeds een getekende vaststellingsovereenkomst was toen hij het verzoek indiende (in de zaak [verzoeker 1] ) en dat de buitengerechtelijke kosten daarvan onderdeel zijn. Met ondertekening van de vaststellingsovereenkomst heeft [verzoeker 1] ASR finale kwijting verleend en had mr. Erme kunnen weten dat [verzoeker 1] niet ontvankelijk zou worden verklaard in zijn verzoek.

4.5.
In de zaak [verzoeker 2] is de vaststellingsovereenkomst weliswaar getekend nadat het verzoek bij de rechtbank was ingediend, maar ook in dat geval is het verzoek volstrekt onnodig ingesteld. Indien mr. Emre contact zou hebben opgenomen met [verzoeker 2] zou hij hebben vernomen dat [verzoeker 2] al in een vergevorderd stadium was met de onderhandelingen met ASR tot het bereiken van een vaststellingsovereenkomst. Het ondertekenen hiervan heeft ook plaatsgevonden niet heel lang nadat dat het verzoekschrift werd ingediend. Mr. Emre had het indienen van het verzoek achterwege moeten laten of had hij in ieder geval moeten wachten totdat de onderhandelingen tussen [verzoeker 2] en ASR tot een einde waren gekomen. Als hij dat had gedaan, was hem bekend geweest dat [verzoeker 2] en ASR een vaststellingsovereenkomst zouden sluiten waarvan de buitengerechtelijke kosten onderdeel uitmaken en had mr. Erme kunnen weten dat [verzoeker 2] niet ontvankelijk zou worden verklaard in zijn verzoek.

4.6.
De kosten van de behandeling van het verzoek komen, gelet op het voorgaande, niet voor vergoeding in aanmerking. Begroting van deze kosten kan derhalve achterwege blijven.

5 De beslissing
De kantonrechter:

5.1.
wijst het verzochte af.

Deze beschikking is gegeven door kantonrechter mr. J.L.M. Luiten en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 februari 2018. ECLI:NL:RBDHA:2018:3123