Overslaan en naar de inhoud gaan

RBDHA 171220 - verzocht 25 uur x € 205,00, begroot, niet toegewezen 20 uur x € 205,-, + 21% = € 4.961,-

RBDHA 171220 rechtmatig en onrechtmatig geweldgebruik politie tov ADO-supporter; geen schade als gevolg van onrechtmatig deel
- verzocht 25 uur x € 205,00, begroot, niet toegewezen 20 uur x € 205,-, + 21% = € 4.961,-

4.
De beoordeling

Leent de zaak zich voor behandeling in deelgeschil?

4.1.
De deelgeschilprocedure biedt betrokkenen bij een geschil over letselschade in de buitengerechtelijke onderhandelingsfase een eenvoudige en snelle toegang tot de rechter ter bevordering van de totstandkoming van een minnelijke regeling. In de deelgeschilprocedure kan ook de aansprakelijkheidsvraag – zoals die door [verzoeker] is voorgelegd – aan de orde komen. Wel moet daarbij de vraag worden beantwoord of de bijdrage van de verzochte beslissing aan de mogelijke totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst zodanig is dat dit opweegt tegen de investering in tijd, geld en moeite die met de beslissing op dit deelgeschil gepaard zal gaan. Volgens de Politie moet die vraag in dit geval ontkennend worden beantwoord. In dit verband heeft zij aangevoerd dat partijen van mening verschillen over de voor de beoordeling van de aansprakelijkheid relevante feiten en omstandigheden zodat nadere bewijslevering nodig zal zijn. Daarvoor is in dit deelgeschil geen plaats, aldus de Politie. [verzoeker] heeft dit betwist. De rechtbank overweegt hierover het volgende.

4.2.
Anders dan de Politie is de rechtbank van oordeel dat nadere bewijslevering niet noodzakelijk is om een beslissing op de verzoeken van [verzoeker] te kunnen nemen. Hierbij weegt de rechtbank mee dat er camerabeelden zijn overgelegd die een voldoende duidelijk beeld geven van de feitelijke toedracht, ook op de punten die partijen verdeeld houden. Niet in geschil is dat de primair verzochte beslissing op zichzelf zou kunnen bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst. De rechtbank is van oordeel dat ook de subsidiair verzochte beslissing een bijdrage kan leveren aan de buitengerechtelijke onderhandelingsfase, nu het belangrijke geschilpunt over het al dan niet onrechtmatig handelen door de politie daarmee beslist zou worden. Het belang van het verzoek voor [verzoeker] is daarmee gegeven. Dit afgewogen tegen de investering in tijd, geld en moeite, bestaat er geen grond om het verzoek op voorhand af te wijzen. De rechtbank gaat daarom in het navolgende over tot een inhoudelijke beoordeling.

Politie aansprakelijk?

4.3.
[verzoeker] heeft de Politie aansprakelijk gesteld voor schade als gevolg van het politieoptreden op 23 november 2019. Deze aansprakelijkstelling is gegrond op artikel 6:162 BW. Voor het aannemen van aansprakelijkheid op grond van deze bepaling is onder meer vereist dat sprake is van onrechtmatig handelen, van schade en van causaal verband tussen dat onrechtmatig handelen en de schade. In deze deelgeschilprocedure verzoekt [verzoeker] de rechtbank primair om te oordelen dat de Politie aansprakelijk is tegenover hem voor het politieoptreden op 23 november 2019. Zijn subsidiaire verzoek ziet vervolgens niet op de beoordeling van de rechtbank of de Politie tegenover hem aansprakelijk is, maar enkel op de beoordeling of de gedragingen van de Politie gekwalificeerd kunnen worden als onrechtmatig handelen van de Politie tegenover hem.

De rechtbank zal hierna (integraal) het politieoptreden op 23 november 2019 en de voornoemde vereisten voor aansprakelijkheid beoordelen. Ten behoeve van deze beoordeling zal de rechtbank eerst de toedracht van hetgeen heeft plaatsgevonden vaststellen.

Toedracht

4.4.
Uit de stellingen van partijen en de ingebrachte processtukken, waaronder de verslagen van de Politie, de camerabeelden en de verklaringen van supporters, leidt de rechtbank af dat er tijdens de wedstrijd ADO – Willem II een onrustige situatie is ontstaan. De Politie kreeg te maken met twee groepen supporters die richting het hoofdgebouw van het stadion wilden gaan om te protesteren, waarbij de Politie de opdracht had gekregen dit te voorkomen. Anders dan [verzoeker] naar voren heeft gebracht, ging de ‘omloop’ vanaf de tribunes richting het hoofdgebouw niet op een rustige manier, maar werd er onder meer gerend, geschreeuwd, gegooid met spullen richting de Politie en werden er armgebaren gemaakt. De rechtbank stelt dat vast aan de hand van de verslagen van de Politie die worden ondersteund door de camerabeelden. De rechtbank acht de typering van de sfeer door de Politie, namelijk grimmig, agressief en opgefokt, in lijn met wat er op de beelden zichtbaar is.

4.5.
De rechtbank stelt aan de hand van de stukken ook vast dat de Politie op enig moment een (ME-)linie vormt op een hoek van het stadion om de tweede groep van circa 200-250 supporters een halt toe te roepen. Op de beelden is te zien, zoals de Politie ook beschrijft, dat dit niet maakt dat de supporters rechtsomkeert maken. Zij blijven zich massaal in de richting van de linie begeven en zoeken de confrontatie, met als doel het bereiken van het hoofdgebouw. De beschrijving van de Politie dat de linie – die sterk in ondertal was – onder druk stond vindt steun in wat er op de camerabeelden te zien is, zodat de rechtbank ook daar vanuit gaat.

4.6.
Vast staat ook dat de Politie op enig moment een charge uitvoert om de groep supporters naar achteren te drijven. Anders dan [verzoeker] , gaat de rechtbank er vanuit dat er voorafgaand aan dit ingrijpen een waarschuwing is gegeven. De Politie heeft betoogd dat weliswaar niet via de megafoon, maar door de betrokken politieambtenaren wel mondeling meerdere keren een waarschuwing is gegeven dat geweld zou worden gebruikt als de supporters zich niet zouden verwijderen. De rechtbank overweegt dat dit betoog van de Politie steun vindt in de door haar overgelegde verslagen van de betrokken ambtenaren. Daarin staat beschreven dat zowel de commandanten van de Mobiele Eenheid als de hondengeleiders luidkeels hebben gevorderd dat men zich diende te verwijderen en voor geweld hebben gewaarschuwd. De rechtbank heeft geen reden te twijfelen aan de juistheid van de inhoud van deze ambtsedig opgemaakte processen-verbaal, te meer omdat een en ander wordt ondersteund door de camerabeelden. Hoewel de beelden geen geluid bevatten is daarop duidelijk te zien dat de groep supporters kort voor het politie-ingrijpen plotseling wel aanstalten maakt om zich te verwijderen en dat de supporterts naar achteren lopen en wegrennen. De rechtbank concludeert daaruit dat de groep op dat moment een duidelijke (laatste) waarschuwing heeft gehad en zich alsnog uit de voeten maakt. Dat [verzoeker] en zijn mede-supporters de waarschuwing(en) niet hebben gehoord zoals zij hebben verklaard, is gezien de onrustige situatie voorstelbaar, maar maakt de conclusie van de rechtbank dat zij er gelet op de overige stukken en verklaringen van uitgaat dat die waarschuwingen wel zijn gegeven niet anders.

4.7.
Op het moment dat de charge wordt uitgevoerd, de linie naar voren stapt en de menigte zich uit te weg maakt, blijft [verzoeker] staan. De rechtbank stelt dit vast aan de hand van de camerabeelden en verklaringen. Te zien is dat op het moment dat de groep supporters al verschillende meters naar achter is gerend, [verzoeker] zich nog altijd ophoudt rondom het politiebusje dat op de beelden zichtbaar is. Als de Politie zich specifiek tot hem wendt draait hij zich nog een keer naar hen om en schreeuwt wat. [verzoeker] rent pas weg als een hondengeleider met hond op hem af komt. [verzoeker] wordt vervolgens gebeten door de politiehond. Nadat hij is gebeten valt hij voorover. Op de camerabeelden is te zien dat [verzoeker] van de hondengeleider vervolgens twee klappen krijgt met de wapenstok. Daarna blijft [verzoeker] op de grond zitten. Hij krijgt daarop nog een aantal klappen met de wapenstok van andere politieambtenaren. Op de camerabeelden is te zien dat anders dan bij de eerste twee klappen (die [verzoeker] van voren troffen), [verzoeker] deze klappen krijgt op zijn rug dan wel achterlijf. Te zien is ook dat [verzoeker] zich op enig moment omdraait en probeert op te staan, maar dan weer op grond valt. Na enige tijd helpen de politieambtenaren [verzoeker] overeind, waarna hij ondersteund door politieambtenaren weg strompelt.

Wettelijk kader

4.8.
Dan komt de rechtbank toe aan het beoordelen van de gestelde onrechtmatigheid van het politieoptreden. Daarvoor is allereerst van belang wat het wettelijk kader is waarbinnen dit optreden moet worden beoordeeld. In artikel 3 van de Politiewet 2012 (Politiewet) is bepaald dat de politie onder meer tot taak heeft te zorgen voor de daadwerkelijke handhaving van de rechtsorde en het verlenen van hulp aan hen die deze behoeven. In artikel 7 van de Politiewet is vervolgens bepaald dat de politie bij de uitvoering van die politietaak bevoegd is in de rechtmatige uitoefening van haar bediening geweld te gebruiken. Het gebruik van geweld is echter wel begrensd. Zo is in artikel 7 van de Politiewet ook neergelegd dat het gehanteerde geweld moet voldoen aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit en dat daaraan zo mogelijk een waarschuwing vooraf moet gaan.

4.9.
Ten aanzien van de proportionaliteitseis geldt dat deze ziet op de evenredigheid tussen het doel en het gebruikte geweldsmiddel. De subsidiariteitseis houdt in dat een bepaald geweldsmiddel enkel mag worden aangewend wanneer het doel niet met een minder ingrijpend middel kan worden bereikt. Daarnaast dient op grond van artikel 7 van de Politiewet het gebruik van geweld in verhouding tot het boogde doel redelijk en gematigd te zijn.

4.10.
Partijen zijn het erover eens dat deze regelgeving het kader vormt voor de beoordeling van het politieoptreden in deze zaak en dat het optreden van de Politie pas onrechtmatig is als de voornoemde in de wet gestelde grenzen zijn overschreden; indien het geweld binnen die grenzen is gebleven bestaat er immers een rechtvaardigingsgrond voor dat geweld. Tussen partijen is in geschil of de Politie binnen de grenzen van de wet heeft gehandeld. [verzoeker] stelt dat dit niet het geval is omdat hij geen (hoorbare) waarschuwing heeft gekregen van de politie en dat bovendien niet is voldaan aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Volgens de Politie heeft het geweld wel degelijk aan voornoemde vereisten voldaan.

4.11.
De rechtbank stelt bij haar beoordeling van het politieoptreden voorop dat beoordeeld moet worden of het tegen [verzoeker] toegepaste geweld aan de voornoemde eisen voldoet en niet of betrokken politieambtenaren redelijkerwijs een andere keuze hadden kunnen of moeten maken. Daarnaast geldt dat het handelen van de Politie dient te worden beoordeeld aan de ten tijde van dat handelen voor haar redelijkerwijs kenbare omstandigheden.

(On)rechtmatigheid van het politieoptreden

4.12.
Zoals onder ‘Toedracht’ is overwogen is sprake geweest van een grimmige, agressieve situatie waarbij er een grote groep supporters op de linie van de Politie is afgekomen, waarbij die groep de confrontatie zocht en waarbij de linie van de Politie sterk in ondertal was. Onder deze omstandigheden acht de rechtbank – mede gelet op de taak van de Politie om de orde te handhaven en de situatie waarin de linie zich bevond – de door de Politie gestelde noodzaak om in te grijpen en een charge uit te voeren gerechtvaardigd. Het overgaan tot ingrijpen en het hanteren van geweld was naar oordeel van de rechtbank - in beginsel - dan ook binnen de grenzen van de wet.

4.13.
Zoals in artikel 7 van de Politiewet is bepaald dient aan dergelijk ingrijpen “zo mogelijk een waarschuwing vooraf” te gaan. De rechtbank leidt uit hetgeen partijen naar voren hebben gebracht af dat het in een situatie als hier aan de orde is de voorkeur verdient om een dergelijke waarschuwing per megafoon te geven. De Politie heeft toegelicht dat de commandant van de Mobiele Eenheid hiervoor geen tijd heeft gehad gezien de snelheid waarmee de ‘omloop’ en de opbouw van de mensenmassa zich ontvouwde. Die toelichting vindt steun in het Mutatierapport van de commandant zelf (zie r.o. 2.5). De rechtbank acht deze toelichting inzichtelijk en begrijpelijk. Zij acht het gezien de omstandigheden voorstelbaar en niet verwijtbaar dat de megafoon niet is gebruikt. Anders dan [verzoeker] heeft betoogd, heeft de rechtbank vastgesteld dat er wel mondeling waarschuwingen zijn gegeven. Zoals hiervoor overwogen, kan het zijn dat [verzoeker] deze niet heeft gehoord, maar dat valt de Politie in de gegeven omstandigheden niet te verwijten. In dit verband overweegt de rechtbank ook dat het feit dat de supporters de weg werd versperd door de Politie en dat er een linie werd gevormd, al voldoende signaal had moeten zijn voor de supporters dat zij zich dienden te verwijderen. De supporters kozen er zelf echter voor om de confrontatie op te zoeken.

4.14.
De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dan ook dat de Politie niet in strijd heeft gehandeld met het in artikel 7 van de Politiewet bepaalde waar het gaat om het zo mogelijk geven van een waarschuwing. De volgende vraag is of het door de Politie richting [verzoeker] gebruikte geweld aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit heeft voldaan.

4.15.
Zoals hiervoor reeds overwogen, is uitgangspunt dat sprake was van een situatie waarbij het voor de Politie geëigend was om met geweld in te grijpen. Om de orde te handhaven was het noodzakelijk dat de Politie de supportersmenigte wegdreef door middel van het uitvoeren van een charge. De rechtbank heeft verder vastgesteld dat op het moment dat de menigte zich uit de weg maakt en de linie naar voren stapt, [verzoeker] blijft staan en pas wegrent als de hondengeleider met hond op hem af komt. Onder deze omstandigheden – waarbij [verzoeker] de kans had om zich na aanvang van de charge uit de voeten te maken, maar ervoor kiest te blijven staan en de confrontatie blijft zoeken – acht de rechtbank het inzetten van de politiehond richting [verzoeker] proportioneel en in redelijke verhouding staan tot het doel. Ook aan de subsidiariteitseis is naar oordeel van de rechtbank voldaan. Zoals door de Politie is beschreven en op de camerabeelden zichtbaar is, had slechts de inzet van de hond effect op [verzoeker] en was het aldus nodig dit middel in te zetten.

4.16.
Ten aanzien van de twee klappen met de wapenstok die [verzoeker] vervolgens krijgt, kort nadat hij is gevallen, heeft de Politie toegelicht dat deze zijn gegeven om ervoor te zorgen dat de hond los zou laten – dat lukte niet omdat [verzoeker] niet stil zat – en om aan [verzoeker] duidelijk te maken dat hij op moest staan en zich alsnog uit de voeten moest maken. De rechtbank acht het op deze wijze inzetten van de wapenstok gelet op de – niet betwiste – toelichting van de Politie en in het licht van de omstandigheden, waarbij [verzoeker] de confrontatie is blijven zoeken en weigerde weg te gaan, in overeenstemming met de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.

4.17.
De rechtbank beoordeelt het handelen van de Politie en het richting [verzoeker] ingezette geweld tot zover dus als rechtmatig.

4.18.
Voor het handelen van de Politie na de voornoemde twee klappen ligt dat oordeel anders. De Politie heeft toegelicht dat [verzoeker] nog een aantal klappen met de wapenstok heeft gekregen met het doel om hem te laten opstaan en weg te krijgen. De rechtbank overweegt hierover het volgende. De rechtbank volgt de Politie in zoverre dat in te denken valt dat de Politie, ook nadat [verzoeker] op de grond was gevallen, zij met het gebruik van de wapenstok wilde bewerkstelligen dat [verzoeker] zich alsnog zou verwijderen en dat de Politie ook niet direct door had [verzoeker] iets mankeerde en niet goed zelf kon opstaan. Op de camerabeelden (vanaf ongeveer minuut 3.56 van de door [verzoeker] overgelegde ‘tweede opname’) is echter te zien dat [verzoeker] ook nog klappen krijgt als hij zich op enig moment omdraait en probeert op te staan, waarna hij door die klappen juist weer lijkt te vallen. In die situatie moet het voor de Politie naar het oordeel van de rechtbank voldoende duidelijk zijn geweest dat [verzoeker] moeilijk zelf op kon staan. [verzoeker] bleef echter klappen (en schoppen) krijgen. De noodzaak van deze klappen heeft de Politie ter zitting onvoldoende toegelicht en ziet de rechtbank ook niet. Zij acht hierbij mede van belang dat de Politie geen geweldregistratie ten aanzien van dit gebruik van de wapenstok heeft kunnen overleggen. Al met al ontbreekt een aanvaardbare verklaring voor en verantwoording van dit handelen. De rechtbank oordeelt dan ook dat het politieoptreden ten aanzien van de voornoemde klappen met de wapenstok – concreet: de klappen nadat [verzoeker] zich omdraait en probeert op te staan (vanaf ongeveer minuut 3.56 van ‘de tweede opname’) – de in de wet gestelde grenzen overschrijdt. Het gehanteerde geweld voldoet niet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit, althans de Politie heeft dat onvoldoende duidelijk kunnen maken.

Schade en causaal verband

4.19.
De rechtbank stelt aldus vast dat het voornoemde politieoptreden op onderdelen onrechtmatig is geweest. Daarmee is aan het eerste vereiste voor aansprakelijkheid voldaan. Voor het aannemen van aansprakelijkheid is ook vereist dat sprake is van schade en van causaal verband – in de zin van een condicio sine qua non-verband – tussen het onrechtmatig handelen en die schade. De rechtbank overweegt daarover het volgende.

4.20.
[verzoeker] heeft betoogd dat de schade die hij heeft geleden het gevolg is van de breuk in zijn knie. Zo stelt [verzoeker] onder meer dat hij medische kosten heeft moeten maken en dat hij inkomensschade heeft geleden doordat hij een periode niet of minder heeft kunnen werken. Dat [verzoeker] schade heeft geleden acht de rechtbank aannemelijk. De vraag is echter wat de kniebreuk en de daaruit voortgevloeide schade heeft veroorzaakt: het onrechtmatige politieoptreden (de klappen met de wapenstok die [verzoeker] heeft gekregen nadat hij zich omdraaide en probeerde op te staan) of het rechtmatige politieoptreden (het optreden daaraan voorgaand). Voor het aannemen van aansprakelijkheid is nodig dat het dat eerste is geweest.

4.21.
Partijen zijn het niet eens over de oorzaak van de kniebreuk. Volgens de Politie is het meest waarschijnlijk dat [verzoeker] zijn knie heeft gebroken door zijn val voorover, nadat hij door de hond was gebeten. Volgens [verzoeker] komt de breuk door het gebruik van de wapenstok, meer specifiek door een eerste klap nadat hij gevallen was. [verzoeker] heeft daarover verklaard dat hij vol met de stok op zijn knie is geslagen nadat hij was gevallen en de klappen daarna niet meer heeft meegekregen maar pas op de beelden heeft teruggezien. De rechtbank stelt aan de hand hiervan vast dat – volgens partijen en ook volgens de rechtbank – [verzoeker] zijn knie ofwel moet hebben gebroken door zijn val na de inzet van de politiehond, ofwel door de eerste twee klappen die daarop volgden.

Wat de precieze oorzaak is geweest van de kniebreuk – de val of de eerste klappen – kan in het midden blijven. Over zowel de inzet van de politiehond als de eerste twee klappen heeft de rechtbank immers geoordeeld dat dit rechtmatig is geweest. Dat betekent dat de door [verzoeker] gestelde schade - als gevolg van de kniebreuk - is ontstaan door rechtmatig politieoptreden. Daarvoor kan de Politie niet aansprakelijk worden gehouden.

4.22.
Voor zover [verzoeker] nog zou menen dat de breuk ook door de klappen nadien kan zijn veroorzaakt gaat de rechtbank daaraan voorbij. Gelet op de eigen verklaring van [verzoeker] en het feit dat [verzoeker] deze klappen op zijn achterlijf kreeg, acht de rechtbank dat niet mogelijk.

4.23.
Ten overvloede overweegt de rechtbank nog dat voor toepassing van de omkeringsregel ten aanzien van het causaal verband, zoals door [verzoeker] is betoogd, gelet op het voorgaande geen plaats is. Nog afgezien van de overige vereisten, is er ten aanzien van de gestelde schade immers al geen sprake van de voor toepassing noodzakelijke normschending.

4.24.
[verzoeker] heeft in deze deelgeschilprocedure geen feiten gesteld, en die zijn ook niet gebleken, op grond waarvan aannemelijk is dat hij schade heeft geleden als gevolg van de latere - onrechtmatige - klappen met de wapenstok, toen hij op de grond lag en probeerde op te staan. Ook anderszins zijn geen feitelijke aanknopingspunten gesteld of gebleken waaruit kan volgen dat dit deel van het politieoptreden enige schade bij [verzoeker] heeft veroorzaakt. Voor toewijzing van de verzochte verklaring voor recht dat de Politie aansprakelijk is tegenover hem voor schade vanwege het gebruikte geweld, bestaat derhalve in deze procedure onvoldoende grondslag.

4.25.
Het primaire verzoek van [verzoeker] om te oordelen dat de Politie aansprakelijk is, wordt op grond van het voorgaande afgewezen. Het subsidiaire verzoek van [verzoeker] , dat er toe strekt dat wordt geoordeeld dat het politieoptreden – los van de overige vereisten voor aansprakelijkheid – als onrechtmatig handelen als bedoeld in artikel 6:162 lid 2 BW moet worden aangemerkt, is wel gedeeltelijk toewijsbaar. De rechtbank heeft immers vastgesteld dat het slaan door de Politie van [verzoeker] met de wapenstok nadat hij zich omdraaide en probeerde op te staan onrechtmatig is geweest. Het verzoek is daarom in zoverre – ten aanzien van dit deel van het politieoptreden – toewijsbaar. De mogelijkheid van schade als gevolg van dit onrechtmatig handelen valt naar het oordeel van de rechtbank niet uit te sluiten en daarbij is door de politie ook niet bestreden dat [verzoeker] bij dit verzoek een belang heeft, zodat [verzoeker] geacht moet worden voldoende belang bij toewijzing te hebben. De rechtbank wijst het verzoek toe zoals hierna onder ‘5. De beslissing’ wordt vermeld.

Slotsom

4.26.
De slotsom is dat het primaire verzoek van [verzoeker] moet worden afgewezen en dat het subsidiaire verzoek gedeeltelijk wordt toegewezen.

4.27.
Nu aansprakelijkheid niet is komen vast te staan zullen ook de verzoeken strekkende tot het veroordelen van de Politie tot betaling van een voorschot en tot betaling van de kosten van het deelgeschil van [verzoeker] worden afgewezen. Wel zal de rechtbank overgaan tot het begroten van de kosten van deze deelgeschilprocedure aan de zijde van [verzoeker] . Immers, ook als de verzoeken worden afgewezen dient de rechtbank de kosten in beginsel te begroten op grond van artikel 1019aa Rv. Dit is alleen anders indien de deelgeschilprocedure volstrekt onnodig of onterecht is ingesteld, hetgeen hier niet het geval is geweest.

4.28.
De advocaat van [verzoeker] heeft de kosten begroot op een bedrag van € 6.201,25 in totaal (incl. BTW), uitgaande van 25 uur tijdsbesteding aan de zaak (tot en met de zitting) en een uurtarief van € 205,- (excl. BTW). Bij de beoordeling van deze begrote kosten dient de dubbele redelijkheidstoets gehanteerd te worden: het dient redelijk te zijn dat de kosten zijn gemaakt en de hoogte van de kosten dient eveneens redelijk te zijn. Volgens de Politie kunnen de opgevoerde kosten die toets niet doorstaan. Zij voert daartoe aan dat de aan het deelgeschil bestede tijd aan de hoge kant is. Volgens de Politie is het redelijk om van 15 uur uit te gaan. Met de Politie is de rechtbank van oordeel dat, gelet op met name de omvang en complexiteit van het verzoekschrift, het aantal uren gematigd moet worden. De rechtbank acht het redelijk om voor deze zaak uit te gaan van een tijdsbesteding van 20 uur in totaal. Dit leidt ertoe dat de aan deze procedure verbonden kosten worden begroot op een bedrag van € 4.961,- (20 uur x € 205,-, vermeerderd met 21% BTW). Deze kosten worden nog vermeerderd met het betaalde griffierecht van € 937,-, zodat het totaalbedrag uitkomt op € 5.898,-. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat het begrote bedrag uitsluitend verschuldigd is indien aansprakelijkheid alsnog komt vast te staan. ECLI:NL:RBDHA:2020:14249