RBDHA 250123 verzocht 16,7 uur x € 270 + 7%, toegewezen 12 uur à € 250,00 + 21% = € 3630,00 x 25% vanwege ES
- Meer over dit onderwerp:
RBDHA 250123 te hard rijdende, met wheelie, tegemoetkomende motorfiets botst op linksafslaande auto; ES motor 75%; geen bill.correctie
- verzocht 16,7 uur x € 270 + 7%, toegewezen 12 uur à € 250,00 + 21% = € 3630,00 x 25% vanwege ES
- kosten eenzijdige verkeersongevallenanalyse afgewezen; geen overleg en geen specificatie voor de bestede 35 uur
2
De feiten
2.1.
Op 31 augustus 2019 omstreeks 13:28 uur heeft op de Vreeswijkstraat te Den Haag een verkeersongeval plaatsgevonden waarbij betrokken waren [verzoeker] als bestuurder van een motorfiets en de heer [de verzekerde] als bestuurder van een personenauto (met Bulgaars kenteken). [de verzekerde] , hierna ook te noemen ‘verzekerde’, was ten tijde van het ongeval voor wettelijke aansprakelijkheid verzekerd bij Dallbogg.
2.2.
Agenten van de Politie Eenheid Den Haag zijn ter plaatse geweest en hebben een proces-verbaal opgesteld. Dit proces-verbaal luidt als volgt, voor zover hier relevant:
“Vermoedelijke toedracht
( ... ).
[De personenauto] sloeg linksaf over het middenstuk van de Vreeswijkstraat ( ... ). [De personenauto] gaf gas bij om de oversteek te halen en deed dit zonder zijn richtingaanwijzer te gebruiken. [De motorfiets] moest uitwijken ( ... ). [De motorfiets] raakte [de personenauto] vervolgens ter hoogte van de kofferbak aan de linkerzijde. Het vermoeden was dat [de motorfiets] een “wheelie” zou hebben gemaakt. Hier zijn echter niet genoeg aanknopingspunten voor gevonden. Het kan zo zijn dat door het uitwijken en de schrik de motor omhoog is gekomen. ( ... ).”
In het proces-verbaal zijn de namen van vijf getuigen genoteerd.
2.3.
De dienst Verkeersongevallenanalyse van de Politie Eenheid Den Haag heeft dezelfde dag sporenonderzoek gedaan naar de toedracht van het verkeersongeval. Zij heeft een ‘Verkort proces-verbaal van Verkeersongevallenanalyse’ opgesteld, waarvan de inhoud als volgt luidt, voor zover hier relevant:
1.2
Beknopte ongevalsbeschrijving
( ... ). De bestuurder van de personenauto kwam uit de richting van de Loevesteinlaan en sloeg linksaf de Woudenbergstraat in. Hierbij liet hij de tegemoet komende motorfiets niet voor gaan waardoor de motorfiets tegen de rechter achterzijde van de personenauto botste. Als gevolg hiervan had de bestuurder van de motorfiets zwaar lichamelijk letsel opgelopen.
( ... ).
1.5
Conclusie / Beantwoording
( ... ).
Wheely:
Indien de motorfiets ten tijde van de botsing een zogenaamde wheely maakte zou de voorzijde van de motorfiets zich ten minste enige tientallen centimeters boven het wegdek bevinden. In dat geval zouden ook de vuldop van de radiateur en het expansievat zich op een hoger punt bevinden dan in rijdende toestand en zouden de koelvloeistofsporen op de personenauto ons inziens hoger hebben gezeten.
Tevens zou het aannemelijk zijn dat in geval van een wheely de kunststof beplating aan de onderzijde van de motorfiets bij de botsing beschadigd was. Dit was niet het geval.
Het is niet met 100% zekerheid aan te geven dat de motorfiets ten tijde van de botsing een wheely zou hebben gemaakt maar bovenstaande sporen zijn hiervoor geen aanwijzing. Het kan echter niet worden uitgesloten dat er vlak voor de botsing nog wel een wheely met de motorfiets werd gemaakt en als gevolg van een remming de motorfiets vlak voor de impact met de voorzijde naar het wegdek dook.
2.4.
Politieagenten hebben verzekerde dezelfde dag verhoord en meegedeeld dat hij werd verdacht van het niet verlenen van voorrang aan tegemoetkomend verkeer en het rijden met een geschorst rijbewijs. Van dit verhoor is een proces-verbaal opgesteld.
2.5.
[verzoeker] heeft als gevolg van de aanrijding letsel aan zijn rechterarm opgelopen.
2.6.
Op 31 augustus 2019 heeft [verzoeker] Dallbogg aansprakelijk gesteld voor de schade die hij heeft geleden en nog zal lijden als gevolg van het ongeval. Hij heeft zich onder meer op het standpunt gesteld dat hij te kampen heeft met blijvende klachten en beperkingen.
2.7.
Op 8 januari 2020 hebben politieagenten [verzoeker] als verdachte verhoord ter zake van overtreding van artikel 5 Wegenverkeerswet 1994 (WVW), het veroorzaken van gevaar op de weg. Van dit verhoor is een proces-verbaal opgesteld.
2.8.
Op 31 maart 2020 heeft Dallbogg volledige aansprakelijkheid voor de gevolgen van het ongeval afgewezen, omdat volgens haar sprake is van eigen schuld van [verzoeker] , te weten een te hoge snelheid en gevaarlijk rijgedrag. Dallbogg heeft voorgesteld de aansprakelijkheid 50/50 te verdelen.
2.9.
Ongevallen Analyse Nederland (‘OAN’) heeft op verzoek van Dallbogg de toedracht van het ongeval onderzocht. Op 9 februari 2021 heeft ing. [A] , aldaar werkzaam, een Rapport van bevindingen vooronderzoek afgegeven dat luidt als volgt, voor zover hier relevant:
“Samengevat kan op grond van het beschikbare materiaal worden gesteld dat op technische gronden de botssnelheid van de motorfiets waarschijnlijk tenminste 70 km/uur is geweest. Daarnaast zijn in het dossier aanwijzingen aanwezig waaruit zou kunnen worden afgeleid dat de betrokken motorrijder inderdaad een ‘wheely’ heeft gemaakt voorafgaand aan de aanrijding. Echter, deze aanwijzingen zijn indirect en kunnen mogelijk aan de hand van de originele foto’s van het onderzoek worden bevestigd of juist ontkracht.”
2.10.
Naar aanleiding van de ontvangst van meer fotomateriaal heeft OAN op 25 februari 2021 een aanvullende rapportage afgegeven. Dit luidt als volgt, voor zover hier relevant:
“Samengevat kan op grond van het nu beschikbare materiaal worden gesteld dat op technische gronden de botssnelheid van de motorfiets tenminste 70 km/uur is geweest. Ten aanzien van de aanwijzingen waaruit zou kunnen worden afgeleid dat de motorrijder een ‘wheely’ heeft gemaakt voorafgaand aan de aanrijding volgen uit de nu beschikbare foto’s geen extra aanwijzingen.”
2.11.
[verzoeker] heeft Schade- en Onderzoeksbureau Hoofddorp (‘SObH’) ingeschakeld met het verzoek een contra-expertise uit te voeren naar de toedracht van het ongeval. De heer [B] , aldaar werkzaam, heeft in dit verband op 22 maart 2021 een rapportage afgegeven, waarin hij kort gezegd concludeert dat:
- diverse getuigenverklaringen incompleet of onduidelijk zijn;
- uit de reconstructie van de politie en ook het schadebeeld volgt dat het voorwiel contact had met het wegdek op het moment van botsen en dat geen wheelie gemaakt kan zijn (anders had [verzoeker] ook niet kunnen uitwijken);
- de waarnemingen van getuigen [getuige 1] , [getuige 2] en [getuige 3] onjuist zijn;
- niet is gebleken van een te hoge snelheid van [verzoeker] ;
- uitsluitend vaststaat dat [verzoeker] op een afstand van maximaal 40 meter van de kruising verwijderd was op het moment dat verzekerde besloot linksaf te slaan.
2.12.
Op 8 april 2021 heeft OAN op verzoek van Dallbogg een inhoudelijke reactie gegeven op het rapport van SObH. Kort gezegd komt OAN tot de conclusie dat de bevindingen van SObH geen standhouden, omdat [B] (onder meer):
- ten aanzien van de verklaring van verzekerde aannames heeft gemaakt die feitelijk nergens op zijn gebaseerd;
- de nadere analyse van de getuigenverklaringen heeft voorzien van interpretaties die alleen kunnen voortkomen uit aannames (er vindt geen toetsing plaats op basis van vastgestelde feiten);
- onterecht heeft gesteld dat op basis van het politieonderzoek is komen vast te staan dat geen sprake was van een wheely;
- op geen enkele wijze gebruikgemaakt heeft van door de politie vastgestelde feiten en omstandigheden, terwijl die het uitgangspunt van de analyse zouden moeten zijn;
- niet tot de conclusie heeft kunnen komen dat sprake was van grondcontact van het voorwiel tijdens de botsing en;
- geen gebruikgemaakt heeft van objectieve technische aanwijzingen ten aanzien van de rijsnelheid van de motorfiets, aldus steeds [A] .
2.13.
Op 1 december 2021 heeft de rechter-commissaris van deze rechtbank op verzoek van [verzoeker] een voorlopig getuigenverhoor gehouden. Volgens het proces-verbaal hebben de verschillende getuigen – voor zover hier relevant – als volgt verklaard:
( i) [verzoeker] heeft als getuige verklaard:
“2. Ik herinner mij het ongeval op de Vreeswijkstraat nog goed. Ik stond stil bij het stoplicht en toen ik optrok werd ik opeens afgesneden door een auto. Ik kwam er tegenaan, werd gelanceerd met mijn motor en kwam op de grond terecht.
3. Ik trok normaal op met mijn motor. Dat gaat wel wat sneller dan als een auto optrekt en het maakt een takkeherrie, omdat mijn motor geen demper heeft. Het is een sportmotor en dan maakt het ook als ik niet hard rijd veel lawaai.
4. Ik heb niet te hard gereden. Ik trok op tot 50 want ik rijd daar dagelijks en ik weet dat er vaak politie staat en wordt geflitst. Tussen het stoplicht en de plek van het ongeval zit zo’n 50 meter, het was bij de eerstvolgende zijstraat. Ik kon vrij optrekken en goed de weg voor mij zien. Er reed niemand voor mij op dat moment. Ik zag de auto van de tegenpartij bij de middenberm rijden en hij reed gewoon door. Ik heb geprobeerd die auto te ontwijken, ik weet niet of ik geremd heb. Er zijn daar twee rijstroken in de richting waarin ik reed. Ik weet niet meer of ik op de rechterrijstrook reed. Ik herinner mij wel dat ik naar links uitweek.
5. Ik ben niet omhoog gekomen met de voorkant van mijn motor voordat ik de auto raakte. Ik maakte geen ‘wheelie’. Ik maak nooit ‘wheelies’, dat is mij te gevaarlijk. Ik ben een ervaren motorrijder. Ik heb ook wel op het circuit gereden en ik ken mijn motor goed.”
( ii) Verzekerde heeft als getuige verklaard:
1. Ik kan mij het ongeval nog goed herinneren. ( ... ).
2. ( ... ). Ik reed over de Vreeswijkstraat en wilde links afslaan. Ik heb goed gekeken of er iets aan kwam en ik ben overgestoken. Ik kan mij herinneren dat ik goed gekeken heb en dat ik niks zag omdat ik dat beeld nog voor mij heb. Ik reed langzaam in de middenberm. Ik stond niet stil maar ik reed daar langzaam genoeg om het goed te kunnen zien. Ik schat met 10 á 15 kilometer per uur.
( ... ).
5. Toen de motor mijn auto raakte, stonden de voorwielen van mijn auto net op de stoep waar je overheen moet om de zijstraat in te rijden. Wat er na de klap precies is gebeurd, weet ik niet meer. Het is voor mij wat vaag. Ik was enorm geschrokken. Ik ben een stukje doorgereden met de auto, want anders kon er niemand meer door. Maar hoe dat precies is gegaan, weet ik niet meer.
1. Het klopt dat er is gezegd dat mijn rijbewijs niet geldig was op de dag van het ongeval. ( ... ). Het was voor mij niet duidelijk dat mijn rijbewijs niet geldig was. Dat hoorde ik de dag van het ongeval van de politie. Het is mij eigenlijk nog steeds niet duidelijk hoe dat nu zat destijds.
( ... ).
3. ( ... ). U vraagt of mijn zicht op het tegemoetkomend verkeer daardoor werd belemmerd. Niet persé. Het was duidelijk. Ik kan mij herinneren dat ik goed heb gekeken, maar ik geloof dat het zicht wel iets werd belemmerd.
4. U houdt mij een deel uit mijn verklaring bij de politie voor. Naar aanleiding daarvan vraagt u waar de achterkant van mijn auto was op het moment van de aanrijding. Ik denk niet op de linkerrijstrook. Ik stond met mijn wielen op de stoep en dan zal de achterkant van mijn auto op de rechterrijstrook hebben gestaan. Ik weet niet op welke rijstrook de motorrijder kwam aanrijden.
1. ( ... ).
2. U toont mij fotoblad 12 van de politie, op pagina 70 van het proces-verbaal van de politie en u vraagt mij of de auto zo stond op het moment van het ongeval. Dat weet ik niet. Ik herinner mij alleen dat de voorwielen op de stoep stonden.
3. ( ... ).
( iii) De heer [getuige 4] (omstander) heeft als getuige verklaard:
1. Ik herinner mij het ongeval op de Vreeswijksestraat nog goed. ( ... ) en reed met mijn vrouw in de auto. Zij lette niet op het verkeer dus ze heeft het ongeval niet zien gebeuren. ( ... ). Ongeveer drie auto’s voor mij reed een BMW op de linkerrijstrook. Die BMW sloeg af en binnen ‘no time’ zag ik de motorrijder erop klappen en door de lucht gaan.
2. Toen de BMW naar links ging reed ik aan de rechterkant om rechts rechtdoor te rijden. Ik ging hem in feite inhalen en ik reed nog ongeveer één auto achter hem toen het ongeval gebeurde. Ik zag aan de andere kant van de weg vlak voor de klap de motorrijder en daarachter andere auto’s en ik hoorde hard remmen en een hard motorgeluid. Terwijl de motor de lucht in ging hoorde ik dat motorgeluid. ( ... ). Ik heb die motorrijder niet echt zien komen aanrijden, maar volgens mij reed hij normaal. Daarmee bedoel ik normaal ten opzichte van het andere verkeer op die weghelft.
3. ( ... ).
4. Ik ben meteen naar de motorrijder toegegaan en ik heb met mijn riem zijn arm afgebonden. Van de mensen van de ambulance die er later bijkwamen heb ik gehoord dat ik daarmee zijn leven heb gered. Ik heb [verzoeker] daarna nog een keer in het ziekenhuis opgezocht en we hebben wel eens contact via Instagram, maar dat ging nooit over deze zaak. ( ... ).
1. Ik weet niet meer waar de BMW precies stond op het moment van het ongeval. Ik weet ook niet of de BMW voor het afslaan knipperlichten aan had.
( ... ).
1. U vraagt mij wat ik bedoel met het te ver doorrijden van auto’s die daar links afslaan. Er zijn daar twee rijbanen met een middenberm ertussen. Die middenberm is niet zo breed. Die is smaller dan de lengte van een auto. Daardoor rijden auto’s of al iets op de weg van de tegenliggers als ze links afslaan of ze staan nog met hun achterkant op de linkerrijstrook. Omdat het daar krap is kiezen bestuurders dan vaak om toch door te rijden en over te steken. (…).
( iv) De heer [getuige 2] (omstander) heeft als getuige verklaard:
4. Ik reed op de linkerrijstrook. Voor mij reed een donkere auto die ook linksaf wilde. ( ... ). Die auto voor mij stopte op het middenstuk tussen de rijbanen en ik een stukje achter hem. Even later stond de donkere auto dwars op de andere weghelft en ik stuurde het middenstuk naar links in. Ik denk dat de auto voor mij met zijn wielen bij de stoeprand was, of bijna. Maar volgens mij nog niet erop. Toen de donkere auto dwars op de andere weghelft stond zag ik van rechts een motorrijder op ongeveer 10 á 15 meter schat ik. Ik vind die afstand moeilijk in te schatten. Ik zei: ‘dat gaat niet goed’. Ik zag dat de motorrijder op zijn achterwiel reed en ik hoorde een hoop herrie. Het volgende moment vlogen de brokstukken door de lucht. Ik probeerde de ramen van mijn auto nog te sluiten, maar dat lukte niet. De klap was heel dichtbij en er kwam zelfs glas in onze auto.
5. Ik heb de motorrijder niet omhoog zien gaan. Ik herinner mij alleen dat ik hem op zijn achterwiel zag rijden vlak voor het ongeval. Het ging in een flits. Ik denk dat hij rijdend op zijn achterwiel tegen die auto is aangekomen. Dat laatste weet ik vrij zeker. Ik weet alleen niet of hij, toen ik hem voor het eerst zag, al op zijn achterwiel reed. De laatste meters reed hij in ieder geval op zijn achterwiel.
6. ( ... ).
7. ( ... ). Ik kan de snelheid van de motorrijder niet goed inschatten, maar voor mijn gevoel reed hij te hard omdat ik hem opeens zag, en zag dat het misging. De donkere auto voor mij reed met een normale snelheid die andere weghelft op. ( ... ).
( v) Mevrouw [getuige 1] (omstander) heeft als getuige verklaard:
2. ( ... ). ( ... ). Ik wilde wegrijden en ik keek in mijn zijspiegel. ( ... ). Het verkeer trok op en ik hoorde dat het gas enorm werd opengetrokken en de motorrijder passeerde mij. Ik schrok ervan en dacht instinctief: ‘wat een mongool’, zo heb ik het ook bij de politie verklaard. Het andere verkeer was nog verder achter mij, op dat moment reed daar alleen de motor. Ik denk dat hij met hoge snelheid reed. Ik kan niet inschatten hoe hard, maar voor mijn gevoel was het te hard en daarom had ik ook die schrikreactie. Ik ken de situatie daar goed en ik weet dat je daar goed moet letten op het verkeer vanwege de zijstraten. ( ... ). Nadat hij mij passeerde zag ik hem een ‘wheelie’ maken en terwijl hij dat deed zag ik een BMW-stationwagen uit de zijstraat komen. Het ging in een flits, en ik besefte dat het niet goed ging aflopen. Binnen een paar seconden schampte de motor de achterkant van de auto en vloog de motorrijder door de lucht.
2. ( ... ). Ik heb hem met zijn voorwiel omhoog zien gaan nadat hij mij passeerde. Ik herinner mij ook dat ik hem later zag zwabberen met zijn stuur. Ik denk om de auto te ontwijken. Ik kan mij niet herinneren dat ik het voorwiel weer naar beneden heb zien gaan, maar ik weet dat niet meer precies. Het ging allemaal heel snel.
( ... ).
6. ( ... ). ( ... ). Het enige waar ik nog over twijfel is of ik de motorrijder al in de spiegel een ‘wheelie’ zag maken, of pas nadat hij langsreed.
2.14.
Op 31 maart 2022 heeft de rechter-commissaris van deze rechtbank het voorlopig getuigenverhoor van 1 december 2021 voortgezet. Daarbij zijn nog twee omstanders gehoord. Volgens het proces-verbaal hebben deze getuigen - voor zover hier relevant - als volgt verklaard:
( i) De heer [getuige 5] (omstander) heeft als getuige verklaard:
3. ( ... ). ( ... ). Ik herinner mij dat bij het stoplicht een stukje voor mij en de andere auto’s een motor stond en vervolgens vlot optrok. De auto’s, ikzelf en de auto rechts van mij, trokken wat langzamer op en er ontstond een afstand van ongeveer 70 meter tussen ons en de motor. Dat is een schatting. Ik vind het heel lastig om dat precies in meters te zeggen. Ik kon de motor nog goed zien. Er zat geen verkeer tussen. Wij reden ongeveer 50 kilometer per uur en de motor reed iets harder. Ik schat ongeveer 55 á 60 kilometer per uur.
3. ( ... ). ( ... ).
3. ( ... ). Ik zag de motorfiets twee keer op en neer gaan. De voorkant ging wat omhoog, en toen weer omlaag en de motor raakte wat uit balans. Ik weet niet of het voorwiel los is gekomen van de weg. Ik kon dat niet zien want ik reed achter hem.
3. ( ... ). ( ... ).
3. ( ... ). Vlak voordat de motor de BMW raakte ging de voorkant van de motor weer wat omhoog, hij raakte de balans kwijt en hij sloeg op de achterkant van de BMW ter hoogte van het achterwiel.
3. ( ... ). ( ... ).
3. ( ... ). ( ... ).
3. ( ... ). Het was een sportieve motor. Dat soort motoren geeft flink lawaai als je gas geeft en dat was bij deze motor ook zo. Ook als je niet hard rijdt. Ik vond het niet opvallend veel geluid maar ik had mijn raam ook dicht. Toen hij optrok bij het stoplicht hoorde je wel echt dat hij gas gaf ( ... ).”
( ii) Mevrouw [getuige 3] (omstander) heeft als getuige verklaard:
4. ( ... ). ( ... ).Toen wij daar stonden en de auto voor ons nog stil stond en al wat was ingedraaid om de bocht te maken, hoorde ik een hard motorgeluid. Het geluid kwam dichterbij en mijn man zei: ‘dit gaat niet goed’. Ik heb de motor voor het eerst gezien vlak voor de klap tegen die donkere auto voor ons aan. De motor stond recht omhoog. Hij maakte een ‘wheelie’ en zijn voorwiel kwam boven de donkere auto uit. Ik heb de motor niet omhoog zien komen. Ik heb dat beeld nog helemaal voor mij. Meteen daarna raakte het midden van de motor de achterkant van die donkere auto en de motorrijder vloog met dezelfde vaart door de lucht. ( ... ).
4. ( ... ). De donkere auto voor ons stond stil in de richting van de zijstraat maar nog niet in de middenberm. ( ... ).
4. ( ... ). ( ... ). Ik heb de auto voor ons niet zien remmen. Hij reed eigenlijk vrij langzaam en stak rustig de Vreeswijkstraat over. Hij reed niet zoals iemand die nog snel voor verkeer langs wil schieten. ( ... ).
2.15.
Partijen hebben naar aanleiding van een (ingetrokken) verzoek tot behandeling van een deelgeschil van [verzoeker] afgesproken een gezamenlijke expertise te laten verrichten naar de toedracht van het ongeval. In dat verband hebben zij de heer [C] (Ingenieursbureau [ ... ] te [land] ) verzocht een verkeerstechnische ongevallenanalyse uit te voeren.
2.16.
Bij uitspraak van 30 mei 2022 heeft de Politierechter te Den Haag geoordeeld dat verzekerde het bepaalde in artikel 5 en artikel 9 lid 5 WVW 1994 heeft overtreden.
2.17.
Op 21 juni 2022 heeft [C] (2.15) een conceptrapportage afgegeven. Dit conceptrapport luidt als volgt, voor zover hier relevant:
“4.4
Botssnelheid motorfiets
In onderhavig geval is de ‘werpafstand’ van de motorrijder een indicatie voor de botsnelheid van de motorfiets. De ‘werpafstand’ bestaat uit de afstand van de vlucht van de motorrijder + de afstand die glijdend en/of rollend over het wegdek werd afgelegd. Deze is af te leiden uit de afstand van plaats waar de motorrijder terecht is gekomen ten opzichte van het punt van de botsing. Deze afstand (werpafstand) bedroeg ca. 37 m (bijlage A 26). De bijlage A 27 geeft een diagram weer waarbij met behulp van deze afstand een uitspraak kan worden gedaan over de botssnelheid van de motorfiets. Aan de hand van het diagram kan bij een afstand van ca. 37 m worden uitgegaan van een botssnelheid van de motorfiets van 70 tot 95 km/h.
( ... ).
Deelconclusie : de botssnelheid van de motorfiets ( ... ) bedroeg 70 tot 95 km/h.
( ... ).
4.7
Vermijdbaarheidsanalyse
( ... ). Omdat de reactietijd van een gemiddelde bestuurder ca. 1 sec bedraagt, was het voor de bestuurder van de motorfiets niet meer mogelijk om nog uit te wijken en te remmen. Of er daadwerkelijk ook geremd is door de motorrijder is technisch niet vast te stellen. ( ... ).
Gaat men er vanuit dat de bestuurder van de motorfiets op het mogelijke reactiepunt ( ... ) in plaats van 70 km/h de maximale toegestane snelheid van 50 km/h had gereden en na 1 s ( ... ) had geremd, dan had hij ca. 0,5 s later met een snelheid van 37 km/h de botssplaats bereikt en had de auto ca. 2,8 m verder gereden. Het was dan niet tot een aanrijding gekomen. Het ongeval is – uitgaande van de ondergrens – voor de bestuurder van de motorfiets in tijd ( ... ) te vermijden geweest. In afstand ( ... ) was het ongeval voor de motorrijder niet te vermijden.
( ... ).
Gaat men er vanuit dat de bestuurder van de motorfiets op het mogelijke reactiepunt ( ... ) in plaats van 95 km/h de maximale toegestane snelheid van 50 km/h had gereden en na 1 s (…) had geremd was de motorrijder ca. 25 m voor de botsplaats tot stilstand gekomen. Het ongeval is – uitgaande van de bovengrens – voor de bestuurder van de motorfiets in afstand ( ... ) te vermijden geweest.
4.6.2
Vermijdbaarheidsanalyse bestuurder auto
Op het moment dat de autobestuurder naar links afslaat, was de motorfiets nog ca. 41 m ( ... ) tot 113 m ( ... ) verwijderd. Voor de bestuurder van de auto is de weg goed te overzien, zodat hij de motorfiets, uitgaande van de afstand van ca. 41 m, heeft kunnen zien aankomen. Uitgaande van de afstand van ca. 113 m is het de vraag of de bestuurder de motorfiets kan zien. Ervan uitgaande dat de bestuurder de motorfiets kon zien gaat er voor ( ... ) autobestuurder geen gevaar vanuit omdat deze nog ver weg is.
De bestuurder van de auto had zijn voertuig in het tussenstuk tussen de rijbanen van de Vreeswijkstraat tot stilstand kunnen brengen om het tegemoet komende verkeer langer en goed te kunnen bekijken. Dan was het ook mogelijk geweest om de snelheid van de motorfiets beter in te schatten.
5
Samenvatting
( ... ).
Beantwoording van de gestelde vragen:
( ... ).
3.Kunt u op basis van de beschikbare informatie een accurate en waarheidsgetrouwe berekening maken van de bots- en de naderingssnelheid van de motorrijder? Zo ja, kunt u uw bevindingen delen met ons?
De botssnelheid van de motorfiets bedroeg 70 tot 95 km/h. Of er daadwerkelijk ook geremd is door de motorrijder is technisch niet vast te stellen vandaar dat van een constante gereden snelheid voor de botsing van 70 tot 95 km/h is uitgegaan.
4.Kunt u gemotiveerd aangeven of de snelheid van de motorrijder heeft bijgedragen aan het ongeval en zo ja in welke mate?
De vermijdbaarheidsanalyse laat zien dat de motorrijder het ongeval had kunnen voorkomen als hij op het mogelijke reactiepunt in plaats van 70 tot 95 km/h, de maximum snelheid van 50 km/h had gereden.“
2.18.
Partijen zijn in de gelegenheid gesteld vragen te stellen en opmerkingen te maken naar aanleiding van het conceptrapport. Zij hebben dat ook gedaan. Op 8 september 2022 heeft [C] daarop gereageerd als volgt, voor zover hier relevant:
“2
Beantwoorden vragen
Beantwoorden vragen mr. Ü. Arslan (mail 28 Juni 2022)
( ... ).
Vraag 4:
In 4.6.1 van uw rapport begrijpen wij twee zinnen niet. ( ... ).
Klopt het dat u hier aangeeft dat het technisch niet te bewijzen is dat door de motorrijder een hogere snelheid is gereden dan 70 km/h? Kunt u dit onderdeel in uw analyse nader toelichten? Ook met betrekking tot de snelheid van 95 km/h constateert u het bovenstaande. Als een hogere snelheid dan 70 km/h technisch gezien niet te bewijzen is, hoe komt u dan tot de constatering dat er ook met 95 km/h gereden zou kunnen zijn door de motorrijder?
Antwoord vraag 4:
Onderscheid wordt gemaakt tussen de toenaderingssnelheid snelheid voor de botsing) en de botssnelheid. In mijn rapport heb ik willen aangeven dat ik door het ontbreken van sporen op het wegdek niet kan bewijzen of de motorrijder voor de botsing nog heeft geremd. Hierdoor kom ik tot de conclusie dat ik dus technisch niet kan bewijzen dat de toenaderingssnelheid voor de botsing hoger is geweest dan de botssnelheid tussen 70 en 95 km/h.
Vraag 5:
( ... ). Wat bedoelt u met uw constatering dat het ongeval voor de bestuurder van de motorfiets wel in tijd, maar niet in afstand te vermijden was geweest? ( ... ).
Antwoord vraag 5:
In de Bijlage A28 is in oranje gestippeld de vermijdbaarheidsanalyse weergegeven. Deze gaat van het mogelijke reactiepunt ( ... ) uit. Zou de bestuurder van de motorfiets op dit punt een snelheid van 50 km/h (maximum snelheid) hebben gereden in plaats van 70 km/h en na 1 s reactietijd zijn motorfiets hebben afgeremd ( ... ) zou hij ongeveer 0,5 s later op de botsplaats zijn aangekomen, de snelheid bedroeg daarbij nog 37 km/h. In deze 0,5 zou de auto ( ... ) ca. 2,8 m verder zijn gereden ( ... ). De situatie zou dan zo zijn zoals in de bijlage B 7 weergegeven. Dit betekent dat het ongeval in tijd voor de motorfiets bestuurder te vermijden is geweest. In afstand niet want dit betekent dat de motorfiets voor de botsplaats tot stilstand moet komen, dit is niet het geval: de snelheid bedroeg nog ca. 37 km/h, bijlage A 28.
2.2
Beantwoorden vragen mr. A. Collignon (mail 29 Juni 2022)
( ... ).
Vraag 2:
Kunt u verder in uw rapportage nog een nadere toelichting geven hoe u tot een snelheid van 95 km per uur komt?
Antwoord vraag 2:
In onderhavig geval is de ‘werpafstand’ van de motorrijder een indicatie voor de botsnelheid van de motorfiets. De ‘werpafstand’ is de afstand van de vlucht van de motorrijder + de afstand die glijdend en/of rollend over het wegdek werd afgelegd. Is af te leiden uit de afstand van plaats waar de motorrijder terecht is gekomen ten opzichte van het punt van de botsing. Deze afstand (werpafstand) bedroeg ca. 37 m.
De bijlage B 10 ( ... ) geeft een diagram weer waarbij met behulp van deze afstand een uitspraak kan worden gedaan over de botssnelheid van de motorfiets. Aan de hand van het diagram kan bij een afstand van ca. 37 m worden uitgegaan van een botsnelheid van de motorfiets aan de ondergrens van 70 en aan de bovengrens van 95 km/h.”
3
Het geschil
3.1.
[verzoeker] verzoekt dat de rechtbank bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, verklaart voor recht dat:
a. (primair) Dallbogg namens haar verzekerde volledig aansprakelijk is voor de geleden en nog te lijden materiële en immateriële schade van [verzoeker] al dan niet na toepassing van de billijkheidscorrectie;
b. (subsidiair) Dallbogg namens haar verzekerde aansprakelijk is voor de geleden en nog te lijden [naar de rechtbank begrijpt: materiële en immateriële schade], met toepassing van een door de rechtbank te bepalen percentage eigen schuld al dan niet na toepassing van de billijkheidscorrectie;
c. met veroordeling van Dallbogg tot vergoeding van de door [verzoeker] gemaakte onderzoekskosten ter hoogte van € 5.082 (inclusief btw) en;
d. met begroting van de kosten van deze procedure en veroordeling van Dallbogg in deze kosten op grond van artikel 1019aa Rv.
3.2.
[verzoeker] legt aan zijn verzoek ten grondslag dat verzekerde onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld. Verzekerde heeft in strijd gehandeld met artikel 18 Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens (‘RVV’), artikel 9 lid 5 WVW en artikel 5 WVW, want hij heeft geen voorrang verleend aan [verzoeker] , deelgenomen aan het verkeer terwijl zijn rijbewijs was geschorst en gevaar op de weg veroorzaakt, voor welke overtredingen hij strafrechtelijk is veroordeeld bij vonnis van 30 mei 2022.
3.3.
Dallbogg voert verweer. Primair stelt zij zich op het standpunt dat aansprakelijkheid niet is komen vast te staan. Zij betwist dat verzekerde onrechtmatig jegens [verzoeker] heeft gehandeld. Subsidiair beroept Dallbogg zich op eigen schuld van [verzoeker] in de zin van artikel 6:101 Burgerlijk Wetboek (‘BW’). Het ongeval is geheel te wijten aan zijn eigen rijgedrag: hij heeft onverantwoord hard gereden en gevaarlijk rijgedrag vertoond door een wheelie te maken. Als [verzoeker] zich aan de maximale snelheid had gehouden, was de botsing te vermijden geweest. In het geval de rechtbank niettemin van oordeel is dat sprake is van een onrechtmatige daad van verzekerde, stelt Dallbogg gezien de mate van eigen schuld van [verzoeker] een verdeling voor van 25% (Dallbogg) en 75% ( [verzoeker] ). Er is geen reden voor toepassing van de billijkheidscorrectie.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4
De beoordeling
Rechtsmacht en toepasselijk recht
4.1.
Deze zaak heeft internationale aspecten omdat Dallbogg in Bulgarije is gevestigd. De rechtbank moet daarom ambtshalve onderzoeken of zij bevoegd is over de zaak te oordelen. Als dit zo is, moet zij ook ambtshalve onderzoeken naar welk materieel recht het gevorderde moet worden beoordeeld.
4.2.
Het verzoek betreft een burgerlijke of handelszaak en is ingesteld na 10 januari 2015, zodat de zogenoemde Herschikte EEX-Verordening (Brussel I bis-Verordening) van toepassing is. Op grond van artikel 7 lid 2 van deze verordening is de Nederlandse rechter bevoegd van het geschil kennis te nemen. Het gaat immers om een verbintenis uit onrechtmatige daad en het schadetoebrengende feit heeft zich voorgedaan in Den Haag. Dallbogg wordt in Nederland vertegenwoordigd door CCN Claims Corporation, gevestigd in Rotterdam. Deze rechtbank is op grond van artikel 1019x Rv zowel relatief als absoluut bevoegd om van het verzoek kennis te nemen. Deze bevoegdheid van de Nederlandse rechter is in overeenstemming met artikel 7 lid 1 WAM. Op grond van artikel 4 van de Verordening betreffende het recht dat van toepassing is op niet-contractuele verbintenissen (‘Rome II’) is het recht dat van toepassing is op een onrechtmatige daad, het recht van het land waar de schade zich voordoet. Dat is Nederland en dus is Nederlands recht van toepassing op deze zaak. Niet gesteld of gebleken is dat partijen een andere rechtskeuze hebben gemaakt.
Inhoudelijke beoordeling
Verzekerde aansprakelijk
4.3.
Verzekerde, die linksaf sloeg, moest voorrang verlenen aan hem tegemoetkomend verkeer. Hij had [verzoeker] dus voor moeten laten gaan en dat heeft hij niet gedaan. Daarmee heeft hij een verkeersfout gemaakt. De rechtbank vat het verweer van verzekerde op dit punt zo op, dat hij bedoelt dat hem daarvan geen verwijt kan worden gemaakt, omdat hij [verzoeker] niet kon zien aankomen. Daaraan gaat de rechtbank voorbij. Degene die voorrang moet verlenen moet zich ervan vergewissen dat de weg vrij is en daarbij moet hij of zij ook rekening houden met verkeer dat (te) hard rijdt. Dat verzekerde [verzoeker] niet heeft kunnen zien aankomen wordt ook weerlegd door de deskundige, die opmerkt dat verzekerde zijn auto helemaal stil had kunnen zetten en meer tijd had kunnen nemen om te kijken of er iets aankwam. De vraag of de snelheid van [verzoeker] daarbij een rol heeft gespeeld is hier niet aan de orde, omdat verzekerde heeft aangevoerd en verklaard dat hij [verzoeker] niet heeft zien aankomen en niet, dat hij de snelheid van [verzoeker] anders heeft ingeschat. De snelheid van [verzoeker] komt aan de orde bij de vraag of zijn eigen gedrag heeft bijgedragen aan het ontstaan van de schade.
4.4.
Kortom, verzekerde heeft een verkeersfout gemaakt door [verzoeker] geen voorrang te verlenen. Dit betekent dat Dallbogg als verzekeraar jegens [verzoeker] aansprakelijk is voor de schade die hij ten gevolge van het ongeval heeft geleden en nog zal lijden.
“Eigen schuld”, causaliteitsverdeling van artikel 6:101 BW
4.5.
Als [verzoeker] zelf ook heeft bijgedragen aan het ontstaan van het ongeval en de schade, leidt dat er op de voet van artikel 6:101 BW toe dat de vergoedingsplicht van de aansprakelijke partij wordt verminderd door de schade over de benadeelde en de vergoedingsplichtige te verdelen in evenredigheid met de mate waarin de aan ieder toe te rekenen omstandigheden tot de schade hebben bijgedragen. Dat is in deze zaak aan de orde.
4.6.
De verklaringen die getuigen hebben afgelegd gaven aanleiding te vermoeden dat [verzoeker] (veel) te hard reed en dat is bevestigd door het onderzoek van de door partijen gezamenlijk aangewezen deskundige [C] . Op basis van al het fotomateriaal van de plaats van het ongeval en de schade aan zowel de auto van verzekerde als de motor van [verzoeker] en zijn letsel is de deskundige, net als eerder het onderzoeksbureau OAN, tot de conclusie gekomen dat [verzoeker] tenminste 70 kilometer per uur reed op het moment van de botsing en dat - als hij niet te hard had gereden - een botsing waarschijnlijk had kunnen worden voorkomen. De rechtbank neemt deze conclusie over en maakt die tot de hare en gaat dus voorbij aan de verklaring van [verzoeker] zelf dat hij niet te hard reed. Het onderzoek van de deskundige, die de botssnelheid heeft berekend aan de hand van de plek waar [verzoeker] na de botsing (en na op de grond te zijn doorgeschoven en -gerold) tot stilstand kwam, weegt hier zwaarder dan de verklaringen van [verzoeker] zelf en de verklaringen van getuigen die op basis van een eigen inschatting verklaarden over zijn snelheid. De rechtbank wijst er daarbij op dat de deskundige heeft uitgelegd dat in de berekeningen en bevindingen rekening is gehouden met een ruime onzekerheidsmarge waarbij een botssnelheid van 70 kilometer per uur de ondergrens is. Daarvan gaat de rechtbank uit.
4.7.
Verschillende getuigen verklaarden ook dat [verzoeker] toen hij optrok na het stoplicht een wheelie maakte (en met zijn voorwiel omhoogkwam). Dat is ook onder ede bevestigd. Namens [verzoeker] is er terecht op gewezen dat er ook getuigen zijn die daarover niet verklaren en dat het technisch onderzoek in ieder geval geen steun biedt aan de stelling dat hij een wheelie maakte (en het voorwiel van zijn motor niet op de grond was) op het moment dat hij tegen de auto van verzekerde aanreed. Op basis van de afgelegde verklaringen en het onderzoek van de deskundige gaat de rechtbank er in deze zaak vanuit dat [verzoeker] in de ongeveer 175 meter tussen het stoplicht en de plek van het ongeval wel een wheelie heeft gemaakt en dat zijn voorwiel vlak voor de botsing weer bijna of helemaal op het wegdek stond. Omdat hij tijdens de wheelie zijn motor maar beperkt onder controle had, heeft [verzoeker] daarbij gevaarlijk gereden en ook dat is een verkeersfout. Dat is voor deze zaak relevant als die fout heeft bijgedragen aan het ontstaan van het ongeval en de schade. Dat is naar het oordeel van de rechtbank voldoende aannemelijk. [verzoeker] reed vlak voor de botsing niet met beide wielen op de grond en had op dat moment zijn motor niet voldoende onder controle. Hij kon, in de korte tijd die er was om te reageren op verzekerde die zijn weghelft overstak, niet direct uitwijken of remmen en uit het onderzoek blijkt ook niet dat hij heeft geremd. De rechtbank neemt daarom aan dat ook de verkeersfout van de wheelie heeft bijgedragen aan het ontstaan van het ongeval en de schade.
4.8.
Verzekerde heeft een verkeersfout gemaakt door bij het naar links afslaan [verzoeker] geen voorrang te verlenen. Dat is een omstandigheid die heeft bijgedragen aan het ongeval. [verzoeker] heeft op zijn beurt ook verkeersfouten gemaakt door (veel) te hard te rijden en een wheelie te maken. Daardoor overzag hij de verkeerssituatie niet goed en kon hij daar niet direct op reageren. Zijn verkeersgedrag heeft in belangrijke mate bijgedragen aan het ontstaan van het ongeval en de schade, en wel in overwegende mate. Uit het rapport van de deskundige valt immers af te leiden dat als [verzoeker] niet te hard had gereden, hij waarschijnlijk niet tegen de auto van verzekerde aan was gekomen. Als hij ook nog had kunnen remmen omdat hij goed zicht had op de weg en zijn motor goed onder controle had gehad, zou dat in elk geval de impact en de gevolgen van het ongeval hebben verkleind. Uit de stukken valt niet af te leiden dat er dan geen botsing zou zijn geweest, maar er was dan in ieder geval een grote kans geweest dat het goed zou aflopen. De rechtbank komt daarom uit op een aandeel van [verzoeker] van 75 procent. Dat betekent dat in beginsel 75 procent van de schade voor rekening van [verzoeker] zelf moet blijven. Dat is anders als - in de woorden van artikel 6:101 lid 1 BW - de billijkheid wegens de uiteenlopende ernst van de gemaakte fouten of andere omstandigheden van het geval eist dat een andere verdeling plaatsvindt of de vergoedingsplicht geheel vervalt of in stand blijft, de zogenoemde billijkheidscorrectie.
4.9.
Voor toepassing van die correctie moet het gaan om de aanwezigheid van specifieke, individuele omstandigheden die tot gevolg hebben dat de billijkheid een andere verdeling eist dan de uitkomst van de beoordeling op basis van causaliteit. Daarbij moet rekening worden gehouden met onder andere de mate en ernst van verwijtbaarheid van de over en weer gemaakte fouten, de ernst van het letsel en het al dan niet verzekerd zijn.
4.10.
In dit kader heeft [verzoeker] aangevoerd dat de ernst van zijn letsel, de psychische gevolgen en de ernstige gevolgen van het ongeval voor zijn persoonlijk leven - hij raakte zijn bedrijf kwijt, kwam daardoor in ernstige financiële problemen en werd depressief - aanleiding geven om bij eventuele eigen schuld toch verzekerde gehouden te achten tot volledige schadevergoeding. Dat heeft Dallbogg betwist. De rechtbank stelt vast dat [verzoeker] zijn stellingen niet heeft onderbouwd, ook niet na betwisting door Dallbogg. Dat daargelaten blijkt uit het hier voorgaande dat de ernst van het letsel en eventueel daarmee samenhangende gevolgen voor het persoonlijk leven van [verzoeker] , voornamelijk te wijten zijn aan zijn eigen verkeersgedrag. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om de vastgestelde causale verdeling met toepassing van de billijkheidscorrectie te corrigeren.
Buitengerechtelijke kosten
4.11.
[verzoeker] heeft verzocht om vergoeding van de kosten van € 5.082 inclusief btw die hij heeft gemaakt voor het door SObH verrichtte onderzoek (2.11).
4.12.
Dallbogg heeft de buitengerechtelijke kosten gemotiveerd betwist.
4.13.
De verzochte vergoeding van de kosten van SObH zal worden afgewezen. Dat de onderzoeker van SObH werkzaamheden heeft verricht, wordt op zichzelf niet bestreden. Dat neemt niet weg dat [verzoeker] SObH eenzijdig heeft ingeschakeld en dat uit niets blijkt dat hij van tevoren tenminste met Dallbogg overleg heeft gevoerd over de (te verwachten) kosten van een dergelijk onderzoek en de vraag voor wiens rekening die (al dan niet deels) komen. Daarbij komt dat de factuur vermeldt dat er 35 uren aan het onderzoek zijn besteed, maar dat [verzoeker] niet inzichtelijk heeft gemaakt waar die uren op zien. Er is geen specificatie overgelegd of toelichting gegeven, ook niet nadat Dallbogg bezwaar heeft gemaakt tegen de verzochte vergoeding. Dallbogg heeft het rapport van SObH ook nog inhoudelijk betwist aan de hand van het rapport van OAN van 8 april 2021 (2.12) en naar voren gebracht dat het rapport van SObH buiten beschouwing moet worden gelaten, omdat dit ondermaats is. Daar heeft [verzoeker] vervolgens onvoldoende tegenover gesteld.
Kosten deelgeschil
4.14.
Artikel 1019aa lid 1 Rv bepaalt dat de rechtbank de kosten begroot die gemoeid zijn met de behandeling van het verzoek van het slachtoffer en dat de rechter daarbij alle redelijke kosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW in aanmerking neemt. Dat geldt ook als een verzoek in deelgeschil wordt afgewezen. Begroting kan alleen achterwege blijven als de deelgeschilprocedure volstrekt onnodig of onterecht is ingesteld. Van zo’n situatie is geen sprake.
4.15.
De advocaat van [verzoeker] heeft de kosten van het deelgeschil begroot op een bedrag van (16,7 uur x een uurtarief van € 270 =) € 4.509 exclusief 21% btw en 7% kantoorkosten.
4.16.
Dallbogg voert verweer.
4.17.
In aanmerking genomen het verweer van Dallbogg - dat erop neerkomt dat de advocaat van [verzoeker] een bovengemiddeld uurtarief hanteert en geen onderscheid heeft gemaakt tussen specialistische en eenvoudige werkzaamheden, terwijl ook niet duidelijk is welke kantoorgenoot welke werkzaamheden heeft verricht - ziet de rechtbank aanleiding de kosten in verband met het deelgeschil te matigen. Zij begroot deze in redelijkheid op een bedrag van € 3.630 (12 uur à € 250 per uur inclusief 21% btw), te vermeerderen met het door [verzoeker] betaalde vastrecht van € 86, in totaal derhalve € 3.716. Dallbogg wordt veroordeeld tot betaling van 25% van dit bedrag, zijnde € 929. De rechtbank zal geen rekening houden met kantoorkosten, nu deze worden geacht te zijn verdisconteerd in voornoemd uurtarief. ECLI:NL:RBDHA:2023:2743