RBDHA 270922 voor mondelinge behandeling geschikt; oud advocaat; verzocht 2 x € 300,- + 6% + 21%; toegewezen 2 x 200,- + 21% = € 484,00
- Meer over dit onderwerp:
RBDHA 270922 voor mondelinge behandeling geschikt; oud advocaat; verzocht 2 x € 300,- + 6% + 21%; toegewezen 2 x 200,- + 21% = € 484,00
2
Rechtsoverwegingen
2.1.
Op 28 juni 2022 heeft [verzoeker01] een verzoekschrift aan de rechtbank gezonden. In dat verzoekschrift heeft [verzoeker01] de kantonrechter verzocht NN te veroordelen tot een nabetaling van € 25.000,00 inclusief rente en kosten. Het verzoekschrift is op 29 juni 2022 ontvangen door de rechtbank. Op 28 juni 2022 heeft [verzoeker01] het verzoekschrift ook aan NN gezonden met de mededeling dat “ behandeling van bijgevoegd verzoekschrift alleen voorkomen kan worden door een VSO toe te sturen ”. Op 11 juli 2022 is alsnog een vaststellingovereenkomst tussen partijen tot stand gekomen. Op 12 juli 2022 wordt door de rechtbank een oproepbrief naar partijen gezonden met een datumbepaling van de mondelinge behandeling (4 oktober 2022 vanaf 11:15 uur). Op 13 juli 2022 heeft de gemachtigde van [verzoeker01] de rechtbank bericht dat partijen alsnog een regeling hebben getroffen en de mondelinge behandeling daarmee kan komen te vervallen en dat hij aanspraak maakt op de proceskosten van € 885,55 (inclusief btw). Op 11 augustus 2022 heeft NN gereageerd op het (gehandhaafde) verzoek van mr. [ X ] NN te veroordelen in de proceskosten van dit geding. In die akte heeft NN geconcludeerd tot afwijzing van de verzochte proceskostenveroordeling.
2.2.
Op grond van artikel 1019aa lid 1 Rv dient de kantonrechter de kosten bij de behandeling van het verzoek aan de zijde van de persoon die schade door dood of letsel lijdt te begroten, waarbij alle redelijke kosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW in aanmerking worden genomen. Dat geldt ongeacht de uitkomst van de procedure. Begroting kan alleen achterwege blijven als de deelgeschilprocedure volstrekt onnodig of onterecht is ingesteld. Indien dit niet het geval is dient bij begroting van de kosten de dubbele redelijkheidstoets gehanteerd te worden: het moet redelijk zijn dat de kosten zijn gemaakt en de hoogte van de kosten moet eveneens redelijk zijn.
2.3.
De gemachtigde van [verzoeker01] , [ X ], heeft verzocht de kosten te begroten op€ 855,55 (inclusief btw) bestaande uit de volgende bedragen. Een bedrag van € 600,00 waarbij is uitgegaan van 2 uur tegen een uurtarief van € 300,00 nog te vermeerderen met 21% btw en 6% kantoorkosten. Dit bedrag dient nog vermeerderd te worden met het betaalde griffierecht van € 86,00. NN heeft geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek en heeft verweer gevoerd tegen begroting van de kosten alsmede tegen de aard en omvang van de kosten.
2.4.
Hoewel partijen binnen twee weken na indiening van het verzoekschrift alsnog overeenstemming hebben bereikt over een schikking zodat het primair verzochte – zo begrijpt de kantonrechter – als ingetrokken kan worden beschouwd, kan die omstandigheid niet leiden tot het oordeel dat de deelgeschilprocedure daarmee volstrekt onnodig of onterecht is ingesteld zodat een begroting van de kosten achterwege kan blijven. Te meer omdat partijen kennelijk al enige tijd in onderhandeling waren. Zodoende zal de kantonrechter overgaan tot begroting van de proceskosten.
2.5.
De kantonrechter is evenwel van oordeel dat de verzochte kosten de dubbele redelijkheidstoets niet volledig kunnen doorstaan. Het aantal verzochte uren, zijnde twee, acht de kantonrechter redelijk maar het berekende uurtarief niet gelet op de omstandigheid mr. [ X ] niet (meer) kan worden aangemerkt als een specialist en daarmee is het door hem verzochte uurtarief bovenmatig. De kantonrechter acht in deze omstandigheden een maximaal uurtarief van € 200,00 (ex btw) redelijk. Ten aanzien van de kantoorkosten overweegt de kantonrechter dat voor de nog gehanteerde opslag voor kantoorkosten in de huidige tijd geen ruimte meer is, zeker wanneer sprake is van particuliere cliënten aan wie voldoende transparantie over de te verwachten kosten dient te worden geboden.
2.6.
[verzoeker01] is op grond van artikel 3 lid 4 Wgbz reeds bij indiening van het verzoekschrift het griffierecht van € 86,00 verschuldigd, hetgeen overigens ook door [verzoeker01] is voldaan. Niet van betekenis is de omstandigheid of een verweerder op de hoogte was van indiening van het verzoekschrift of dat verweerder onbekend is of het griffierecht daadwerkelijk is voldaan.
2.7.
Gelet op het voorgaande komen de totale kosten van dit deelgeschil daarmee op 2 uur x € 200,00 + 21% btw + € 86,00 griffierecht, zijnde € 570,00. Aangezien NN aansprakelijkheid heeft erkend, is de verzochte veroordeling tot voldoening van deze kosten toewijsbaar. ECLI:NL:RBDHA:2022:11093