Overslaan en naar de inhoud gaan

RBGEL 050825 verzocht 30,5 uur x € 285 + 21%, toegewezen 22,5 uur x € 285 + 21% = € 7759,13

RBGEL 050825 exploitant kermisattractie "Funhouse" aansprakelijk voor letsel 3-jarig kind, die met hand tussen loopband en vloer terecht is gekomen
- verzocht 30,5 uur x € 285 + 21%, toegewezen 22,5 uur x € 285 + 21% = € 7759,13

2De feiten

2.1.

Op 16 juni 2010 heeft [verzoeker] met haar dochter en haar toen driejarige zoon [naam 1] (hierna: [naam 1] ) de kermis in Nijkerk bezocht. Omstreeks 15:00 uur heeft zich een ongeval voorgedaan bij een attractie, te weten een zogenaamd “fun-house” met de naam New York New York, waarvan [verweerder] toenmalig eigenaresse was. In de attractie bevindt zich op de tweede verdieping onder meer een lopende band waarop bezoekers staand kunnen worden verplaatst.

[naam 1] is gevallen op deze lopende band en met zijn hand klem komen te zitten in een uitsparing tussen de lopende band en de verdiepingsvloer (hierna: het ongeval).

2.2.

Door het ongeval heeft [naam 1] zijn hand gekneusd en had hij op de rug van zijn hand en zijn vingers tweedegraads brandwonden en ontvellingen. Na het ongeval is [naam 1] in het ziekenhuis opgenomen. Hij is aan zijn hand geopereerd en er is een huidtransplantatie verricht. [naam 1] staat nog jaarlijks onder controle bij het Brandwondencentrum in Beverwijk.

2.3.

Bij brief van 24 januari 2011 heeft de gemachtigde van [verzoeker] namens [naam 1] [verweerder] aansprakelijk gesteld voor alle geleden en nog te lijden materiële en immateriële schade als gevolg van het ongeval.

2.4.

Bij brief van 14 juni 2011 heeft de gemachtigde van [verzoeker] [verweerder] (kort samengevat) bericht dat zij van de assurantietussenpersoon van [verweerder] heeft vernomen dat er geen geldige aansprakelijkheidsverzekering is, maar dat aansprakelijkheid van [verweerder] is gegeven en dat [verweerder] zal worden aangesproken voor de schade van [naam 1] .

2.5.

Bij brief van 28 augustus 2012 heeft de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) gereageerd op een verzoek van de gemachtigde van [verzoeker] in het kader van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob). De NVWA heeft in deze brief meegedeeld dat dezelfde stukken reeds waren opgevraagd en openbaar gemaakt in een ander Wob-verzoek, zodat de stukken nu ook aan de gemachtigde worden toegezonden.

Bij de brief bevindt zich een op 22 augustus 2012 opgemaakt “Proces-verbaal van bevindingen”, waarin het volgende is opgenomen:

B. INSPECTIE-INFORMATIE:

(...)

Naar aanleiding van een aantal klachten over de kermisattractie “NewYork NewYork” waar diverse kinderen door een ongeval in deze attractie blijvend letsel aan hebben overgehouden, heeft de Voedsel en Warenautoriteit een onderzoek ingesteld.

De attractie is een loophuis (...) met vier verdiepingen waar diverse mechanische bewegende delen in aanwezig zijn. Deze bewegende delen bestaan o.a. uit beweegbare vloerdelen, transportbanden, sjimmytrap, draaiplateaus, loopton enz.

C. INSPECTIEBEVINDINGEN:

Inspectie op dinsdag 26 april 2011 (...) op de kermis van Helmond. Wij spraken daar met een man die (...) vertelde dat hij niet op de hoogte was van waar de ongevallen precies gebeurd waren. En dat er ten tijde van de ongevallen personele problemen waren en dat er mogelijk alleen personeel aanwezig was in de kassa. Maar de personele problemen nu opgelost zouden zijn en er was ook een extra beveiligingscamera aanwezig in de kassa. Deze moet nog wel gemonteerd worden (...).

Hij vertelde verder dat op de twee transportbanden andere motoren zijn gemonteerd met trage start en (motor) remmen, zodat als de beveiligingssensoren de banden uitschakelden ze ook direct stil stonden en weer na ontgrendeling (in de kassa) langzaam opstarten. De sensor bevindt zich onderaan het einde van elke transportband (...). Op de bovenverdieping is deze beveiligingssensor veranderd in een mechanische klep (...). Wij zagen dat er bij beide transportbanden openingen aanwezig waren aan de zijkant van de transportbanden waarbij vingerbeknelling mogelijk was (...). Tevens hebben wij het logboek gecontroleerd en deze werd niet bijgehouden, er stond ook niet in vermeld wanneer de motoren vervangen waren, hiervoor een schriftelijke waarschuwing aangezegd (...).

Herinspectie op vrijdag 22 juli 2011 (...) op de kermis te Tilburg. (…) Wij zagen daar dat deze tekortkomingen waren opgelost.

We spraken met (weggelakt, Rb) die ter plaatse was en deze vertelde ons dat de installateur nog aan het werk was met nieuwe beveiligingssensoren voor beide transportbanden. De bovenste transportband was al aangepast maar beneden was de installateur nog aan het werk. (weggelakt, rb.) had nog een deel van het logboek terug gevonden en daaruit vastgesteld dat de motoren in juni 2011 vervangen waren, snelheid is begrensd in de elektriciteitkast en dat in de kassa men de snelheid nogmaals terug kan draaien (niet versnellen).

(...)

Herinspectie op donderdag 28 juli 2011 (...) op de kermis te Tilburg. Deze verkorte inspectie was omdat de onderste transportband nu wel klaar was en de attractie een jaarlijkse keuring heeft gehad en ook goedgekeurd is door AIB.

(...)

De getuigen verklaringen die we afgenomen hebben van zowel het slachtoffer als de ouders die hierbij aanwezig waren heb ik als bijlage bijgevoegd.

Conclusie:

De VWA heeft niet kunnen vaststellen dat de ongevallen een oorzaak hadden kunnen zijn van het falen en/of ontbreken van de technische beveiligingen, of menselijk falen door slecht of geen toezicht. (weggelakt, rb.) heeft wel de nodige modificaties doorgevoerd voor een veiligere attractie nadat er een aantal ongevallen waren gebeurd.

2.6.

Bij de documenten in het kader van het Wob-verzoek bevindt zich onder meer een “Beschikking eis tot herstel of behandeling” die is gedateerd op 20 mei 2011. In de begeleidende brief staat het volgende:

Ik wijs u erop dat de inspectie heeft plaatsgevonden op basis van een steekproef; niet alle gevaarsaspecten zijn onderzocht en niet alle toestellen zijn gecontroleerd. Dat betekent dat naar aanleiding van deze inspectie niet geconcludeerd kan worden dat de overige zaken wel veilig zijn.

In de beschikking staat, voor zover relevant, het volgende:

RESULTAAT BEPROEVING / ONDERZOEK

Op vrijdag 1 april 2011 heeft de controleambtenaar met nummer 27093 een onderzoek uitgevoerd aan het attractietoestel “New York New York” deze stond opgesteld op het kermisterrein van Helmond. Daarbij is het volgende vastgesteld:

 Vingerbeknelling bij de met motor aangedreven loopbanden (gedrongen beweging) zowel boven als beneden (...).

Bij een gedwongen beweging mag er geen bereikbare starre opening van 8 tot 25 mm zijn. Hierdoor wordt niet voldaan aan de praktijkrichtlijn voor cakewalks.

(...)

Met het voorhanden hebben van voornoemd attractietoestel overreedt u het bepaalde in artikel 15, eerste lid, van het Warenwetbesluit attractie- en speeltoestellen. U heeft namelijk een attractietoestel voorhanden, terwijl u er niet voor heeft gezorgd dat het toestel zodanig is geïnstalleerd, gemonteerd en zodanig is beproefd, geïnspecteerd en onderhouden en zodanig van opschriften is voorzien, dat er bij gebruik geen gevaar voor de gezondheid of veiligheid van personen bestaat.

BESCHIKKING

Wegens de hiervoor onder het resultaat beproeving / onderzoek nader aangegeven gevaren voor de veiligheid en/of gezondheid van personen draag ik u, ingevolge artikel 27, eerste lid, van de Warenwet, op uiterlijk vrijdag 15 juli 2011 alle noodzakelijke maatregelen te treffen, om de beschreven gevaren aan het attractietoestel de attractie New York New York stond op gesteld op het kermis terrein van Helmond (weggelakt, rb.), op te heffen.”

2.7.

Bij de documenten in het kader van het Wob-verzoek bevindt zich ook een op 6 juni 2011 opgenomen verklaring van een persoon van wie de naam is weggelakt over de toedracht van het ongeval. In deze procedure is duidelijk geworden dat dit een verklaring van [verzoeker] betreft. Daaruit wordt het volgende geciteerd:

Ik was samen met mijn 4 kinderen op de kermis te Nijkerk. Ik (...) vroeg aan de man in de kassa of het wel kon een jongetje van 3 jaar, de man antwoordde in het gebrekkig Nederlands “ja geen probleem”. Ook al stond er op de kassa vanaf 3 jaar en ouder. Er stond nergens iets vermeld over begeleiding, maar uit veiligheidsoverweging ben ik als moeder er toen toch maar mee ingegaan, samen met mijn zoon en mijn jongste dochter. (...)

(weggelakt, rb.) liep voorop, daarachter mijn zoon (weggelakt, rb.) en ik als laatste. (...) (weggelakt, rb.) volgde snel alleen viel hij (ik heb niet kunnen zien hoe hij gevallen was) en toen ik om de hoek ging zag ik dat er iets mis was met (weggelakt, Rb). (…) De loopband draaide op dit moment gewoon door. Ik snelde me naar (weggelakt, Rb) en zag dat hij met zijn hand vast zat onder de draaiende lopende band. Ik zag dat hij onder de lopende band en de bodem van een soort verdieping waar deze band uitkwam klem zat, dit gebeurde met de bovenzijde van zijn rechterhand tegen het loopvlak van de nog steeds draaiende lopende band (hand zat vast iets uit het midden aan de rechterzijde) (door de draairichting van de lopende band bleef zijn hand er ook tussen getrokken).

Ik schrok zo erg dat ik meteen ben gaan schreeuwen naar beneden richting de kassa waar de man van de attractie zich bevond (…). Ik heb toen geroepen “zet dat ding stil (…).

Ik heb dit diverse malen geroepen dit omdat ik niet boven de muziek uitkwam. (…)

Bij de documenten bevindt zich ook een op 6 juni 2011 opgenomen verklaring van een ander persoon (alle namen zijn weggelakt). Uit die verklaring wordt het volgende geciteerd:

(weggelakt, rb.) was die woensdagmiddag op de kermis in Nijkerk (...) in de attractie “New York New York” in gegaan ik zag wel dat ze op een gegeven moment viel (...) en zo is ze naar het einde van de lopende band gegaan en is zo bekneld komen te zitten met haar rechterhand. Dit zal ongeveer enkele seconden geweest zijn. (...) De attractie heeft niet eens stil gestaan en is gewoon door blijven draaien.

Bij de documenten bevindt zich ook een derde verklaring. Uit die verklaring wordt het volgende geciteerd:

Op woensdag 23 juni 2010 ging ik (...) naar de kermis in Schagen. (...) Mijn dochtertje wilde graag in de “NEW YORK NEW YORK” (...).

Op het einde gingen ze rechts naar buiten. Hier moesten ze de loop band op. Voordat ik dit in de gaten had zag ik mijn dochter al op haar rug vallen en dat ze verder op haar rug met de loopband werd meegenomen en op het einde er werd afgesmeten. Meteen toen ze er afgesmeten werd hoorde ik mijn dochter huilen en gillen en wist meteen dat er iets ernstig was. Ik ben toen zo snel mogelijk, probeerde me staande te houden, over de loopband naar mijn dochter te gaan. Aangekomen bij mijn dochter zag ik dat haar hand onder de loopband zat, terwijl de loopband nog gewoon doordraaide.

Ik zag namelijk dat mijn dochter met haar linkerhand tussen de loopband en de onderkant was gekomen en klem zat. (...) Aangezien de loopband nog niet stil stond heb ik geprobeerd om de loopband op te tillen en tegen te houden, maar dat lukte mij niet. (...) Na een vijftal minuten kwam er elders van de kermis een man van ongeveer 50 jaar aan lopen en deze ging meteen naar de kassa. Wat hij heeft gedaan weet ik niet maar de loopband stopte hierop meteen. (...) Meteen nadat de loopband gestopt was heb ik de hand van (weggelakt, rb.) kunnen bevrijden. (…)

Mijn broer heeft 2 maanden later in Hoorn foto’s gemaakt van de desbetreffende loopband. De loopband was toen nog het zelfde dan op het moment van het ongeval van mijn dochter.

2.8.

Bij e-mailbericht van 8 augustus 2013 heeft [bedrijf] de assurantietussenpersoon van [verweerder] , namens [verweerder] aan de gemachtigde van [verzoeker] meegedeeld dat er wel dekking bestaat van de verzekering. Daarbij wordt verzocht om een nadere onderbouwing van de claim.

2.9.

Bij e-mailbericht van 15 augustus 2013 heeft de gemachtigde van [verzoeker] het rapport van de NVWA aan [bedrijf] toegezonden en haar gevraagd om in onderhandeling te treden om tot een minnelijke regeling te komen.

2.10.

Bij e-mailberichten van 2 oktober 2013 en 17 september 2014 heeft de gemachtigde van [verzoeker] nogmaals contact opgenomen met de [bedrijf] met het verzoek om informatie over de stand van zaken.

2.11.

[verweerder] was van 2007 tot en met 2011 de eigenaar van de attractie. Daarna heeft zij de attractie overgedaan aan een derde.

3Het verzoek en het verweer

3.1.

[verzoeker] verzoekt de rechtbank bij wijze van deelgeschil in de zin van artikel 1019w van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering (Rv):

I. voor recht te verklaren dat [verweerder] aansprakelijk is voor het ongeval dat [naam 1] op 16 juni 2010 is overkomen en dat zij gehouden is de daaruit voortvloeiende materiële en immateriële schade te vergoeden, te vermeerderen met de daarover verschuldigde wettelijke rente;

II. de kosten van deze deelgeschilprocedure te begroten op € 10.517,92 en [verweerder] te veroordelen tot betaling van deze kosten, vermeerderd met het griffierecht.

3.2.

Aan het verzoek heeft [verzoeker] ten grondslag gelegd dat de attractie niet voldoet aan de vereisten van het Warenbesluit attractie- en speeltoestellen (hierna: WAS). Daarmee is sprake van een gebrekkige zaak in de zin van artikel 6:173 BW en van aansprakelijkheid van [verweerder] op grond van artikel 6:181 BW. Door het houden van onvoldoende toezicht op het gebruik van de attractie heeft [verweerder] tevens haar zorgplicht als exploitant geschonden. Voorgaande twee gronden leveren tevens een tekortkoming in de nakoming op van de verbintenis tussen [naam 1] (vertegenwoordigd door [verzoeker] ) en [verweerder] , dan wel een onrechtmatige daad van [verweerder] jegens [naam 1] ex artikel 6:162 BW.

3.3.

[verweerder] verzet zich tegen toewijzing van het verzoek en voert primair aan dat de zaak zich niet leent voor behandeling in een deelgeschilprocedure. Subsidiair stelt zij zich op het standpunt dat de attractie geen gebreken vertoonde, althans niet met betrekking tot de manier waarop [naam 1] letsel heeft opgelopen. De attractie voldeed aan de wettelijke vereisten. Verder heeft niet zij, maar [verzoeker] zelf onvoldoende toezicht gehouden. Van een tekortkoming of een onrechtmatige daad is volgens [verweerder] dan ook geen sprake.

3.4.

Op de standpunten van partijen wordt, voor zover van belang, hierna nader ingegaan.

4De beoordeling

4.1.

[verzoeker] heeft zich tot de rechtbank gewend met een verzoek tot het houden van een deelgeschilprocedure als bedoeld in artikel 1019w Rv. De deelgeschilprocedure biedt betrokkenen bij een geschil over schade als gevolg van dood of letsel in de buitengerechtelijke onderhandelingsfase een eenvoudige en snelle toegang tot de rechter, om de totstandkoming van een minnelijke regeling te bevorderen. In verband hiermee moet de rechtbank eerst beoordelen of de verzochte beslissing kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst. Als dit onvoldoende het geval is, moet het verzoek worden afgewezen (artikel 1019z Rv).

Ontvankelijkheid

4.2.

[verweerder] heeft primair in haar verweerschrift aangevoerd dat de verzoeken van [verzoeker] moeten worden afgewezen op grond van artikel 1019z Rv. Volgens haar staat de toedracht van het ongeval niet vast. Bovendien is er geen sprake (geweest) van een onderhandelingsproces, zodat een oordeel over de aansprakelijkheid niet zal bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst, aldus [verweerder] .

4.3.

De rechtbank volgt dit verweer niet. [verweerder] betoogt dat de toedracht van het ongeval niet vaststaat. Zij voert daartoe aan dat [verzoeker] kennelijk niet heeft gezien hoe [naam 1] precies ten val is gekomen en dat controleerbaar bewijs daarvoor ontbreekt. Nog daargelaten dat de relevantie van de wijze waarop [naam 1] is gevallen – zonder nadere toelichting, die ontbreekt – door [verweerder] niet is onderbouwd, geldt dat zij niet heeft betwist en ter zitting zelfs heeft erkend dat [naam 1] terwijl hij zich bevond op de lopende band is gevallen en vervolgens met zijn hand klem is komen te zitten in een ruimte tussen het einde van de lopende band en de verdiepingsvloer. Dat de standpunten van partijen over de omstandigheden in en rond de attractie verschillen, maakt deze toedracht niet anders. Dat [naam 1] in de attractie op de lopende band ten val is gekomen en daarna met zijn hand bekneld is geraakt, staat in voldoende mate vast. In zoverre is bewijslevering niet aan de orde en vormt dit dus niet bij voorbaat een beletsel om [verzoeker] ontvankelijk te achten in haar verzoeken.

4.4.

Dat een oordeel over deze aansprakelijkheid geen einde aan het geschil van partijen zal betekenen omdat er nog geen onderhandelingsproces is geweest, zoals [verweerder] verder opwerpt, acht de rechtbank evenmin reden om [verzoeker] niet-ontvankelijk te verklaren. Het ongeval heeft vijftien jaar geleden plaatsgevonden en [verzoeker] heeft [verweerder] circa een half jaar nadat het ongeval had plaatsgevonden aansprakelijk gesteld. Uit de overgelegde e-mailberichten uit 2011 tot en met 2014 blijkt dat partijen hebben gecorrespondeerd over de aansprakelijkheidsvraag en over de onduidelijkheid met betrekking tot verzekeringsdekking bij [verweerder] . [verzoeker] heeft aangevoerd dat zij ook in 2016 en 2017 berichten heeft verzonden aan (de advocaat van) [verweerder] met het verzoek een regeling te treffen, waarop [verweerder] niet inhoudelijk heeft gereageerd. Partijen zijn dus na vijftien jaar nog niet tot een afwikkeling gekomen. Als de rechtbank een uitspraak doet over de vraag of [verweerder] aansprakelijk is voor het ongeval, kan de ontstane impasse worden doorbroken en kunnen partijen zo nodig onderhandelen over een vaststellingsovereenkomst. Daarmee is aan de vereisten voor een deelgeschil voldaan, zodat de rechtbank zal overgaan tot inhoudelijke beoordeling van de verzoeken.

Inhoudelijke beoordeling

4.5.

In geschil is of [verweerder] aansprakelijk is voor de schade die [naam 1] heeft geleden als gevolg van zijn val in de attractie en de daarna ontstane beklemming van zijn hand. [verzoeker] baseert de gestelde aansprakelijkheid van [verweerder] primair op artikel 6:173 BW en (meer) subsidiair op schending van de zorgplicht, wanprestatie ex artikel 6:74 BW en onrechtmatige daad ex artikel 6:162 BW.

4.6.

De vraag die eerst aan de orde komt is of de attractie die [verweerder] exploiteerde voldeed aan de eisen die men in de gegeven omstandigheden daaraan mocht stellen. De Hoge Raad heeft met betrekking tot een opstal (artikel 6:174 BW) handvatten gegeven voor de vraag aan welke eisen een opstal moet voldoen. Volgens vaste rechtspraak komt het bij het antwoord op de vraag of de opstal voldoet aan de eisen die daaraan in de gegeven omstandigheden mogen worden gesteld, aan op de – naar objectieve maatstaven te beantwoorden – vraag of deze, gelet op het te verwachten gebruik of de bestemming daarvan, met het oog op voorkoming van gevaar voor personen en zaken deugdelijk is. Daarbij is ook van belang hoe groot de kans op verwezenlijking van het gevaar is en welke onderhouds- en veiligheidsmaatregelen mogelijk en redelijkerwijs te vergen zijn. Deze handvatten worden ook toegepast voor de beoordeling van andere kwalitatieve aansprakelijkheden, zoals een gebrekkige roerende zaak in de zin van artikel 6:173 BW (in dit geval de attractie). Daarmee gaat de rechtbank reeds voorbij aan het verweer van [verweerder] dat de attractie niet langs deze maatstaf kan worden beoordeeld. Bovendien heeft [verzoeker] zich ook beroepen op artikel 6:162 BW en worden de zogenoemde ‘kelderluikcriteria’ (vgl. HR 7 oktober 2016, ECLI:NL:HR:2016:2283), waarmee deze maatstaven overeenkomen, volgens vaste rechtspraak ook gebruikt voor de beoordeling van onrechtmatige gevaarzetting in de zin van artikel 6:162 BW. De rechtbank zal de stellingen van partijen omtrent de al dan niet gebrekkige staat van de attractie en het door [verweerder] uitgeoefende toezicht dan ook beoordelen aan de hand van de genoemde criteria.

4.7.

De vraag is allereerst aan welke eisen de attractie moest voldoen. Tussen partijen is niet in geschil dat het funhouse “New York New York” een attractietoestel is in de zin van het Warenwetbesluit attractie- en speeltoestellen (de versie van 2003 zoals die ten tijde van het ongeval gold, hierna: WAS). In dit geval dienen de ‘kelderluikcriteria’ dan ook mede te worden ingevuld door de normen en veiligheidseisen die voor attracties gelden, meer specifiek de artikelen 4 en 15 WAS. In artikel 4 WAS staat dat attractietoestellen zodanig zijn ontworpen en vervaardigd, zodanige eigenschappen hebben en van zodanige opschriften zijn voorzien, dat zij bij redelijkerwijs te verwachten gebruik geen gevaar opleveren voor de veiligheid of de gezondheid van de mens. In artikel 15 staat dat degene die een attractietoestel voorhanden heeft, ervoor zorgt dat het toestel zodanig is geïnstalleerd, gemonteerd en zodanig is beproefd, geïnspecteerd en onderhouden en zodanig van opschriften is voorzien, dat er bij gebruik geen gevaar voor de gezondheid of veiligheid van personen bestaat.

4.8.

Voor de vraag of de attractie gevaar opleverde voor de veiligheid van de bezoekers bij redelijkerwijs te verwachten gebruik, is naar het oordeel van de rechtbank allereerst van belang dat het gebruik van de attractie was toegestaan voor (zeer) jonge kinderen. [verweerder] heeft weliswaar betwist dat er een bordje bij de ingang stond met de tekst dat kinderen onder de drie jaar alleen onder begeleiding de attractie mochten betreden, maar tijdens de zitting heeft de heer [verweerder] toegelicht dat er in 2010 geen leeftijdsnormen waren voorgeschreven vanuit de keuringsinstantie. Hij heeft verklaard dat kinderen jonger dan 3 jaar toen dus ook zonder begeleiding mochten worden toegelaten tot de attractie, maar dat hij zelf de leeftijdsgrens van 3 jaar hanteerde om zelfstandig de attractie te mogen betreden. Desgevraagd heeft hij eerst opgemerkt dat hij niet meer weet of er een bordje met die mededeling bij de attractie heeft gestaan, en daarna dat dit er niet kan hebben gestaan. De rechtbank acht dit laatste onvoldoende overtuigend. Gelet op het geheel van de uitlatingen van [verweerder] en het feit dat zowel [verzoeker] als een andere bezoekster van de kermis in Nijkerk op 16 juni 2010 (zo blijkt uit een overgelegde schriftelijke verklaring, gedateerd op 3 januari 2011, productie 12 van [verzoeker] ) verklaart dat een dergelijk bordje wel degelijk aanwezig was, is de rechtbank van oordeel dat voldoende is komen vast te staan dat kenbaar was dat [naam 1] als driejarig kind de attractie mocht betreden. Dat [verzoeker] als begeleider met hem is meegegaan, staat niet ter discussie.

4.9.

Vervolgens is de vraag of de attractie gevaar opleverde. [verweerder] heeft dat betwist en heeft aangevoerd dat de attractie is vervaardigd door een gerenommeerd bedrijf in Italië, uitvoerig is getest en vervolgens periodiek is gekeurd door een keuringsinstantie in Nederland. De rechtbank overweegt dat dit enkele feit echter niet betekent dat de attractie niet gebrekkig kan zijn geweest. De Hoge Raad heeft bepaald dat de omstandigheid dat een opstal in algemene zin voldoet aan geldende veiligheidsvoorschriften, niet in de weg staat aan het oordeel dat de opstal (in dit geval de roerende zaak) niettemin gebrekkig is (vgl. HR 20 oktober 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA7686). Ook het verweer dat in het proces-verbaal van de NVWA (zie onder 2.5) wordt geconcludeerd dat de attractie niet gebrekkig was, kan niet slagen. Dat de inspecteurs enkel hebben geconstateerd dat vingerbeknelling mogelijk was aan de zijkanten van de loopband en dus niet aan het einde daarvan, zoals [verweerder] opwerpt, is daarvoor niet voldoende. Dat deze mogelijkheid van beklemming bij de inspectie (die kennelijk ook steekproefsgewijs plaatsvond) niet is geconstateerd, wil niet zeggen dat er ten tijde van het ongeval geen sprake was van een onveilige situatie. De inspectie heeft pas tien maanden na het ongeval plaatsgevonden. Uit het proces-verbaal van de inspectie blijkt dat er in de tussentijd meerdere aanpassingen aan de attractie zijn gedaan, waaronder het monteren van andere motoren op de transportbanden (de rechtbank gaat ervan uit dat dit de loopbanden betreft) en het plaatsen van een mechanische klep. Of dit van invloed is geweest op de feitelijke situatie aan het einde van de loopband, en of er nog andere aanpassingen zijn gedaan, is niet meer na te gaan. Het ongeval heeft inmiddels vijftien jaar geleden plaatsgevonden en de attractie is niet meer in eigendom van [verweerder] .

4.10.

Vast staat dus slechts dat de driejarige [naam 1] , die onder begeleiding de attractie mocht betreden, op de loopband is gevallen en daarbij met zijn hand bekneld kon raken in een ruimte tussen het einde van de loopband en de verdiepingsvloer. Zowel uit de documenten van de NVWA als uit door [verzoeker] overgelegde krantenartikelen blijkt bovendien dat een vergelijkbaar ongeval op de loopband in de attractie meerdere keren heeft plaatsgevonden, steeds met (jonge) kinderen. [verweerder] heeft ook in elk geval erkend dat enige tijd later op de kermis in Schagen een jong meisje ook met haar hand is komen klem te zitten op dezelfde plaats als [naam 1] . Voor zover die mogelijkheid van beknelling niet reeds als een gebrek van de attractie is aan te merken, geldt het volgende.

4.11.

De rechtbank acht allereerst van belang dat [verweerder] heeft erkend dat vallen en struikelen horen bij het gebruik van een funhouse. Kennelijk betreft dit het ‘redelijkerwijs te verwachten gebruik’ zoals bedoeld in artikel 4 WAS. Dit aspect levert een mogelijk gevaar op voor bezoekers in de zin van artikel 4 van het WAS. Als het gevaar van struikelen en vallen voorzienbaar is, dient de bedrijfsmatig exploitant van een kermisattractie in

verband met de daaraan verbonden risico’s adequate veiligheidsvoorzieningen te treffen. Op de exploitant rust een zware zorgplicht ten aanzien van de veiligheidsaspecten van de attractie, te meer als jonge kinderen tot de attractie worden toegelaten. Dat geldt te meer nu van kinderen (en zeker kinderen van 3 jaar oud) slechts een beperkt inzicht in gevaar kan worden verwacht. Het lag dan ook op de weg van [verweerder] om zodanige voorzieningen te treffen dat het gebruik van de attractie, waarbij kennelijk vallen en struikelen regelmatig voorkomt, geen risico’s zou opleveren voor het ontstaan van ernstig letsel zoals dat bij [naam 1] is ontstaan. Ook in het geval het bekneld raken aan het eind van de loopband een onvoorziene gebeurtenis zou zijn, is de rechtbank van oordeel dat [verweerder] onvoldoende voorzieningen heeft getroffen. Daarvoor is het volgende van belang.

4.12.

[verweerder] heeft toegelicht dat bij de attractie drie veiligheidsmaatregelen waren getroffen om de loopband stil te kunnen zetten bij calamiteiten, te weten: (i) een noodstop bij de kassa, te bedienen door het personeel, (ii) een noodstop op de gang van de tweede verdieping van de attractie op de plaats voordat men de hoek om ging richting de loopband (dus ruim voor de plaats van het ongeval) en (iii) een sensor onder de loopband (dus op de plaats van het ongeval). Ten aanzien van de noodknop bij de kassa heeft [verweerder] toegelicht dat bij gebruik daarvan de loopband weliswaar snel stopte, maar dat bij gebruik van de band door meerdere mensen dat mogelijk niet snel genoeg was en dat daarom na het ongeval de nieuwe motoren zijn aangebracht. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een voldoende adequate veiligheidsmaatregel. Daar komt bij dat uit de overgelegde verklaringen blijkt dat het contact maken met de kassamedewerker moeizaam verliep, mede vanwege de drukte en de harde muziek op de kermis, en het daardoor enige tijd duurde voordat de loopband daadwerkelijk stilstond. De rechtbank is van oordeel dat ook de tweede noodstop niet op een adequate plaats zat om maatregelen te treffen tegen gevaren bij het gebruik van de loopband. De knop zat daarvoor op een onhandige plaats, zo heeft ook [verweerder] erkend. Ter plaatse van die noodknop had men immers geen zicht op de loopband en vice versa. Dat de keuringsinstantie deze situatie kennelijk heeft goedgekeurd is, gelet op hetgeen in 4.9. is overwogen, niet van doorslaggevende betekenis.

4.13.

Ten slotte geldt ten aanzien van de sensor onder de loopband het volgende. Ter zitting heeft de heer [verweerder] verklaard dat deze sensor reeds ten tijde van het ongeval aanwezig was. Deze sensor moest ervoor zorgen dat de band stopte bij calamiteiten. De rechtbank stelt vast dat dat in het geval van [naam 1] echter niet is gebeurd. [naam 1] heeft ernstig letsel opgelopen door zijn beknelling, mede als gevolg van het feit dat de band niet stopte maar juist nog lange tijd bleef doordraaien totdat deze door een medewerker handmatig werd stilgezet, zo heeft [verzoeker] onbetwist gesteld. Uit de verklaringen die zijn overgelegd blijkt dat ook bij het ongeval in Schagen de loopband bleef draaien totdat deze handmatig werd stilgezet. [verweerder] heeft dit alles ook niet weersproken. Dat de sensor dus kennelijk niet (afdoende) werkte is door [verweerder] tijdens de zitting erkend.

4.14.

De rechtbank is van oordeel dat daarmee sprake is van gevaar voor de veiligheid van bezoekers van de attractie, zoals bedoeld in de artikelen 4 en 15 WAS. [verweerder] heeft onvoldoende gedaan om extra veiligheidsmaatregelen te nemen, terwijl zij die mogelijkheid wel had. Zij had de verantwoordelijkheid om te zorgen voor een werkend systeem om de

band direct tot stilstand te laten komen bij een calamiteit, zoals in dit geval een beknelling tussen de loopband en de verdiepingsvloer. Nu de sensor kennelijk niet werkte heeft zij hieraan niet voldaan en betekent dit dat de attractie gevaar opleverde voor de veiligheid van bezoekers.

4.15.

Gelet op het feit dat struikelen en vallen kennelijk gebruikelijk was in de attractie, had van [verweerder] daarnaast mogen worden verwacht dat zij bezoekers, en zeker begeleiders van zeer jonge kinderen, beter informeerde over deze gevaren. Dit geldt te meer omdat de loopband zich, zo volgt uit de verklaringen, relatief onverwachts om de hoek en dus uit het zicht van een eventuele begeleider bevond. Vast staat echter dat [verzoeker] bij het betreden van de attractie met [naam 1] geen instructies heeft gekregen. De heer [verweerder] heeft dat ter zitting ook erkend. Hij heeft toegelicht dat het geven van een dergelijke instructie niet wettelijk verplicht was en dat hij dat daarom ook niet deed. Verder staat als onweersproken vast dat er bij de attractie twee medewerkers aanwezig waren, waarvan er een bij een kassa zat en een ander bij de ingang stond om kaartjes aan te nemen. Er was dus geen personeel aanwezig in de attractie om toezicht te houden, instructies te geven of de noodknop zo nodig te kunnen bedienen.

4.16.

Het verweer van [verweerder] dat [verzoeker] zelf onvoldoende toezicht heeft gehouden nu zij [naam 1] niet heeft zien vallen, kan niet slagen. Niet betwist is dat [verzoeker] zich vlak achter [naam 1] bevond, maar dat hij bij het omgaan van een bocht direct op de loopband terecht kwam en daar viel. Gelet op het voorgaande kon van [verzoeker] zonder enige instructie van [verweerder] niet worden verwacht dat zij voor [naam 1] uitging in de attractie. Bovendien is niet toegelicht welk verschil dit zou hebben gemaakt, omdat ook in dat geval [naam 1] had kunnen vallen en bekneld raken. Dat [verzoeker] [naam 1] had moeten vasthouden op de lopende band, is niet gesteld.

4.17.

Het voorgaande in samenhang bezien leidt tot de conclusie dat sprake is van een attractie die niet voldeed aan de eisen die daaraan in de gegeven omstandigheden mochten worden gesteld en dus gebrekkig was. [verweerder] heeft niet voldaan aan de veiligheidsmaatregelen die redelijkerwijs van haar gevergd konden worden. Gelet op het in 4.6. weergegeven kader leidt dit tot aansprakelijkheid van [verweerder] voor de door [naam 1] geleden schade als gevolg van het ongeval. Nu voor de verschillende door [verzoeker] opgevoerde grondslagen dezelfde feiten en omstandigheden zijn gesteld, gaat de rechtbank daaraan verder voorbij. De gevraagde verklaring voor recht zal worden toegewezen.

Kosten deelgeschil

4.18.

De rechtbank moet op grond van artikel 1019aa lid 1 Rv de kosten van de deelgeschilprocedure begroten. Bij de begroting van de kosten moet de rechtbank de redelijke kosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 Burgerlijk Wetboek (BW) in aanmerking nemen. Daarbij moet de rechtbank de dubbele redelijkheidstoets hanteren; zowel het inroepen van de rechtsbijstand als de daarvoor gemaakte kosten moeten redelijk zijn. Dit betekent dat de kosten niet voor begroting en vergoeding in aanmerking komen als de deelgeschilprocedure volstrekt onnodig of onterecht is ingesteld. Volgens [verweerder] is dit het geval, nu [verzoeker] in ieder geval niet recent contact met haar heeft opgenomen om tot een minnelijke afwikkeling te komen.

4.19.

Het verweer van [verweerder] dat de deelgeschilprocedure onnodig is ingesteld gaat niet op. Dat tussen partijen nog geschilpunten resteren en dat er nog geen vergaand onderhandelingsproces was, maakt op zichzelf niet dat het deelgeschil onnodig is ingesteld. Nu een inhoudelijk oordeel is gegeven over de aansprakelijkheid van [verweerder] is van een onnodig deelgeschil geen sprake. De rechtbank zal dan ook overgaan tot begroting van de kosten.

4.20.

[verzoeker] maakt aanspraak op € 10.517,92 inclusief btw (26,5 uur voor opstellen verzoekschrift en 4 uur voor de zitting tegen een uurtarief van € 285,00, vermeerderd met 21% btw), te vermeerderen met het griffierecht. [verweerder] heeft verweer gevoerd tegen het aantal bestede uren. Volgens haar is 11,5 uur redelijk.

4.21. De rechtbank is met [verweerder] van oordeel dat het aantal bestede uren hoger is dan redelijk. Het verzoekschrift van vijftien pagina’s bevat deels een weergave van relevante wetsartikelen, citaten uit de Wob-documenten, enkele (groten)deels lege pagina’s en twee pagina’s met betrekking tot de kosten van het deelgeschil. Gelet op de overzichtelijkheid van het geschil, het feit dat de zaak jaren heeft stilgelegen en het uurtarief dat niet bovenmatig hoog is maar wel aan de hoge kant, acht de rechtbank een tijdsbesteding van in totaal 22,5 uur redelijk. Daarbij is de zitting inbegrepen die, anders dan door [verzoeker] begroot, 2,5 uur in beslag heeft genomen. De redelijke kosten voor het opstellen van het verzoekschrift en de verdere behandeling van de zaak als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW zullen door de rechtbank dan ook worden begroot op (22,5 uren × € 285,00, vermeerderd met 21% btw en griffierecht van € 331,00 =) € 8.090,13 inclusief btw. [verweerder] zal tot betaling daarvan aan [verzoeker] worden veroordeeld. Rechtbank Gelderland 5 augustus 2025, ECLI:NL:RBGEL:2025:6213