Overslaan en naar de inhoud gaan

RBGEL 150524 toegewezen cf verzoek; 18,8 uur x € 296,50 + 21% = € 6.744,78

RBGEL 150524 gezamenlijk deskundigenrapport is uitgangspunt bij beoordeling schroefplaatsing bij spondylodese C3-C6; zkh aansprakelijk
- toegewezen cf verzoek; 18,8 uur x € 296,50 + 21% = € 6.744,78

2. De feiten

2.1. [verzoeker] ( [geboortedatum] ) had een eigen kapperszaak, waarin hij fulltime werkzaam was als kapper. In 2010 is hij aan een nekhernia geopereerd. Daarna heeft hij enige tijd zijn werkzaamheden als kapper hervat. Op enig moment is hij wegens toenemende pijnklachten onderzocht door een neuroloog en bleek nog steeds sprake te zijn van een beknelling in de nek.

2.2. In november 2011 is [verzoeker] in het kader van een second opinion gezien door dr. M. Spruit, orthopedisch chirurg verbonden aan SMK.

2.3. Op 29 februari 2012 is [verzoeker] door dr. Spruit aan zijn nek geopereerd. Daarbij is een dorsale spondylodese C3-6 en een laminectomie C4-5 verricht. Na deze operatie had [verzoeker] klachten van uitval in de rechterschouder en -arm en werd door de neuroloog een hypersensitiviteit in het dermatoom C6 geconstateerd.

2.4. Op 6 april 2012 heeft dr. Spruit een hersteloperatie bij [verzoeker] uitgevoerd. Daarbij zijn de schroeven C5 en C6 rechts verwijderd, is schroef C5 rechts herplaatst en schroef C6 rechts vervangen door een haakje. De schroeven C5 en C6 links zijn eveneens herplaatst en afgemonteerd met een staaf. Door de hersteloperatie zijn de klachten van [verzoeker] aan zijn rechterarm niet verbeterd.

2.5. Op 13 augustus 2013 heeft de medisch adviseur van Das Rechtsbijstand namens [verzoeker] verzocht om een medische expertise door dr. P.H.J.M. Elsenburg, neurochirurg, verbonden aan het Neuro-Orthopedisch Centrum te Bilthoven. Dr. Elsenburg heeft in zijn rapport van 28 februari 2014, voor zover van belang, het volgende vermeld:

V. HOOR EN WEDERHOOR

In het kader van Hoor en wederhoor werden een aantal vragen voorgelegd aan collega Spruit, (…).

Van collega Spruit ontvingen wij een antwoord in een brief van 27.12.2013 (…). Zijn brief wordt hieronder integraal weergegeven.

(…)

5. (…) Op 07-03-2012 is ook een CT-scan gedaan om de schroefposities zo nauwkeurig mogelijk te beoordelen. Hierbij is gebleken dat de massa lateralis schroef van C6 rechts met de tip gelegen was in de neuroforamen. In mindere mate was dit zo bij de massa lateralis schroef op C5 rechts.

(…)

VI. SAMENVATTING EN BESCHOUWING

(…)

Postoperatief bleek er sprake van een krachtsvermindering van de rechter arm, na nadere diagnostiek berustend op een malpositionering van de schroef C6 rechts. Een dergelijke complicatie kan optreden, zoals ook hier gebeurd is, ondanks het veelvuldig gebruik van doorlichting peroperatief, zoals ook in deze casus heeft plaatsgevonden. Het was daarvoor niet noodzakelijk om kort voor de ingreep beeldvorming te herhalen, immers de lengte van de schroeven en de positie worden peroperatief bepaald.

(…)

Op grond van de voorliggende anamnese, informatie uit de behandelende sector en revisie van de vervaardigde aanvullende beeldvormende en electrofysiologische diagnostiek, alsmede op grond van de beantwoording van de vragen aan collega Spruit in het kader van hoor en wederhoor kan men niet stellen, dat de ingreep op 29.02.2012 niet lege artis zou zijn uitgevoerd. Tijdens de ingreep zijn al die handelingen verricht, die de kans op het optreden van complicaties zo klein mogelijk maken. Desondanks heeft er zich een complicatie voorgedaan, die op adequate wijze is behandeld middels een revisie operatie. Desondanks blijven er aanzienlijke restklachten bestaan.

2.6.

Bij brief van 25 januari 2017 heeft Das Rechtsbijstand SMK aansprakelijk gesteld voor de als gevolg van de medische fout door [verzoeker] geleden en te lijden schade. Centramed heeft als verzekeraar van SMK de aansprakelijkstelling in behandeling genomen.

2.7.

Bij brief van 1 mei 2018 heeft Centramed de aansprakelijkheid namens SMK afgewezen.

2.8.

Bij brief van 22 mei 2019 heeft mr. Hegge aan SMK meegedeeld dat hij de belangenbehartiging van [verzoeker] van Das Rechtsbijstand heeft overgenomen. Daarin heeft hij SMK namens [verzoeker] verzocht om op gezamenlijk verzoek een onafhankelijke medische expertise te laten verrichten.

2.9.

Bij brief van 12 juni 2019 heeft Centramed namens SMK ingestemd met een gezamenlijk medische expertise op ‘kosten van ongelijk’ en onder de voorwaarde dat in het kader van hoor en wederhoor dr. Spruit in gelegenheid zou worden gesteld zijn overwegingen toe te lichten alvorens een conceptrapport wordt opgesteld.

2.10.

Daarna hebben mr. Hegge en Centramed gecorrespondeerd over de persoon van de te benoemen deskundige en de aan de deskundige te stellen vragen. Centramed heeft ingestemd met benoeming van dr. G.J. Bouma, neurochirurg verbonden aan het OLVG te Amsterdam, tot deskundige en met de aan hem te stellen vragen.

2.11.

Op 23 april 2020 is aan dr. Bouma verzocht een medische expertise uit te voeren. In verband met de Corona-maatregelen heeft het expertiseonderzoek eerst op 11 juni 2021 plaatsgevonden.

2.12.

Op 28 oktober 2021 heeft dr. Bouma een conceptrapport aan partijen gezonden.

2.13.

Bij e-mailbericht van 1 november 2021 heeft Centramed aan mr. Hegge meegedeeld dat haar medisch adviseur het conceptrapport van dr. Bouma heeft ontvangen, dat daarin melding wordt gemaakt van rapporten van dr. Elsenburg van 28 februari 2014 en 26 mei 2014 en dat zij daarvan afschriften wenst te ontvangen. Mr. Hegge heeft op 9 november 2021 afschriften van deze rapporten aan de medisch adviseur van Centramed gezonden.

2.14.

Op 1 februari 2022 heeft dr. Bouma een definitief rapport aan partijen uitgebracht. Daarin staat, voor zover van belang, het volgende:

LICHAMELIJK ONDERZOEK

(…)

Concluderend vind ik een statische en dynamische afwijking van de CWK met een parese van de m. deltoideus, m. teres minor, m biceps brachii en m brachioradialis rechts graad 3, alsmede een hypaesthesie in het dermatoom C6 rechts. Voorts een gegeneraliseerde hypertonie in de extremiteiten. De bevindingen passen bij een radiculopathie C6 rechts en een cervicale myelopathie.

(…)

AANVULLENDE GEGEVENS

(…)

Röntgendossier

Een DVD met radiologische beelden werd ter beschikking gesteld. Onderstaande onderzoeken trof ik daarop aan.

(…)

3. Doorlichting CWK d.d. 29 02-2012

Peroperatieve doorlichtingsbeelden gemaakt aan het eind van de ingreep, daar alle osteosynthesemateriaal reeds in situ is. Op de laterale opname zijn de schroeven in C6 niet te zien door overprojectie van de schouders.

[afbeelding röntgenfoto’s, toevoeging rechtbank]

4. X-CWKd.d. 02-03-2012

Status na posterieure spondylodese C3-C6 met schroeven in de massa laterales van C3, C5 en C6. Ter hoogte van C4 is een cross-connector geplaatst. De geplaatste schroeven zijn tamelijk lang en lijken op alle niveaus de voorste cortex van de massa lateralis te perforeren. Op C5 en C6 projecteren de schroefeinden over het neuroforamen. De cervicale lordose is verstreken.

[afbeelding röntgenfoto’s, toevoeging rechtbank]

5. CT-CWK d.d. 07-03-2012

Status na posterieure spondylodese C3-C6 met schroeven in de massa laterales van C3, C5 en C6. Alle schroeven zijn tamelijk laag in de massa laterales geplaatst en schampen de facetgewrichten op alle niveaus. De lengte van de schroeven in C5 en C6 bedraagt 20 mm, de schroeven in C3 zijn 18 mm lang. De schroeven in C3 zijn geheel in het bot gepositioneerd, de schroeven in C5 en C6 rechts liggen met de tip in het neuroforamen, op het niveau C6 schampt deze ook de canalis vertebralis. Aan de linkerzijde steken de schroefeinden lateraal ook uit in het foramen.

[afbeelding röntgenfoto’s, toevoeging rechtbank]

(…)

BESCHOUWING EN CONCLUSIE

(…) Het kader waaraan het medisch handelen kan worden getoetst is niet strikt gedefinieerd. Een eenduidige richtlijn voor de (chirurgische) behandeling van cervicale myelopathie is in Nederland of internationaal niet voor handen. De beoordeling vindt dus plaats vanuit de eigen ervaring en kennis van ondergetekende over wat binnen de beroepsgroep gebruikelijk is, aangevuld met gegevens uit de medische vakliteratuur.

(…)

Diagnose en conclusie

In deze casus is sprake van een status na spondylodese in verband met cervicale spondylotische myelopathie waarbij als gevolg van foutieve schroefplaatsing een iatrogeen letsel van de wortel C6 rechts is opgetreden. Als gevolg hiervan is er een blijvende functiestoornis van de rechterarm. Tevens zijn er (permanente) restverschijnselen van cervicale myelopathie, welke echter niet als gevolg van onzorgvuldig medisch handelen zijn aan te merken.

ZAKELIJK DEEL

Beantwoording van de gestelde vragen

(…)

2. Medisch wetenschappelijke opvattingen

a. Bestaan er over het onderwerp van de expertise medisch wetenschappelijk uiteenlopende opvattingen ?

Antwoord: Een eenduidige richtlijn voor de (chirurgische) behandeling van cervicale myelopathie is in Nederland of internationaal niet voor handen. Er is dus wel ruimte voor enige praktijkvariatie, maar in grote lijnen lopen de meningen binnen de beroepsgroep niet ver uiteen.

Indien uw antwoord op vraag 2a bevestigend luidt:

b. Kunt u in hoofdlijnen uiteenzetten in welk opzicht de meningen uiteenlopen (voor zover mogelijk met verwijzing naar literatuur)?

Antwoord: (…) Indien evenwel tot een operatie is besloten, dient deze technisch uiteraard zo goed mogelijk te worden uitgevoerd, daarover bestaat binnen de beroepsgroep geen verschil van opvatting. Het plaatsen van schroeven in de massa lateralis van de cervicale wervels kan daarbij een onderdeel zijn. Deze techniek vereist training en ervaring, maar omdat de marges waarbinnen de schroef veilig geplaatst kan worden klein zijn, bestaat desondanks de kans op foutieve plaatsing met beschadiging van de zenuwwortel of de a. vertebralis. De anatomische verhoudingen zijn soms lastig te herkennen, zeker in door degeneratie misvormde cervicale wervels en röntgendoorlichting biedt vaak onvoldoende ondersteunende informatie, zodat in de praktijk een verkeerde schroefplaatsing niet altijd is te voorkomen en dus ook niet zonder meer is te beschouwen als het gevolg van onzorgvuldig handelen. Bij een niet-optimale schroefrichting kan neurovasculair letsel soms alsnog worden vermeden door een schroef van de juiste lengte te gebruiken. Uit anatomisch onderzoek is gebleken dat de maximaal veilige schroeflengte in de massa lateralis 16 mm bedraagt [in een noot wordt verwezen naar een artikel van Ebraheim uit 1998, toevoeging rechtbank]. Doorgaans worden bij deze techniek dat ook schroeven toegepast met een lengte van 12-16 mm [in een noot wordt verwezen naar literatuur uit 2011, toevoeging rechtbank]. Voor het plaatsen van een schroef langer dan 16 mm moet de chirurg een goede reden hebben en zich daarbij bewust zijn van het extra risico op zenuw- of vaatletsel.

c Welke is uw eigen opvatting?

Antwoord: Mijn eigen opvatting wijkt niet af van het bovenstaande.

d. Kunt u aangeven of een deskundige met een andere opvatting in het onderhavige geval tot een ander oordeel was gekomen dan waartoe u komt?

Antwoord: Dat is zeker mogelijk.

e. Als inderdaad een deskundige met een andere opvatting in het onderhavige geval tot een ander oordeel was gekomen: kunt u aangeven wat dat oordeel zou zijn geweest?

Antwoord: Als voorbeeld kan ik verwijzen naar het eerdere expertiserapport dat in deze zaak is uitgebracht door collega Dr. P.H.J.M. Elsenburg, die tot een ander oordeel komt.

(…)

4. a. Heeft u voldoende beeld van de peroperatieve gebeurtenissen tijdens de ingreep d.d. 29 februari 2012?

Antwoord: Het operatieverslag van de ingreep d.d. 29-02-2012 is beknopt maar biedt wel voldoende inzicht in de peroperatieve gebeurtenissen.

b. Acht u de verleende, intra-operatieve medische zorg voldoen aan de professionele standaard, c.q. was de zorg zoals van een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot verwacht mocht worden? Kunt u uw antwoord zoveel mogelijk toelichten?

Antwoord: Bij de ingreep werden schroeven werden geplaatst in de massa laterales van C3, C5 en C6. Aan het eind van de operatie is een controlefoto gemaakt waarbij op de laterale opname de schroeven in C6 niet goed zichtbaar zijn. Deze zijn wel zichtbaar op de AP-opname, maar daarop kan niet goed worden beoordeeld hoever de schroeven naar voren steken en wat de richting in het sagittale vlak is ten opzichte van de facetgewrichten. Peroperatief lijkt de operateur geen onregelmatigheden te hebben opgemerkt. Postoperatief bleek echter toch sprake van een complicatie in de zin van uitval van de rechterarm welke was terug te voeren naar een letsel van de wortel C6 rechts als gevolg van een misplaatste schroef. Uit de CT-scan d.d. 07-03-2012 blijkt dat de schroeven in C5 en C6 20 mm lang zijn en eigenlijk allemaal met het uiteinde in het neuroforamen liggen. In het foramen C5-6 rechts penetreert de schroef het centrum van het foramen waardoor de hier passerende zenuwwortel C6 is geraakt c.q. beschadigd. Dit had kunnen worden vermeden als een schroef van 16 mm lengte was gebruikt, zoals in de literatuur wordt aanbevolen [in een noot wordt verwezen naar een artikel van Ebraheim uit 1998, toevoeging rechtbank]. Voor het gebruik van 20 mm lange schroeven was in deze casus geen aanwijsbare reden en ik meen daarom dat dit toch wel als onzorgvuldig moet worden aangemerkt.

(…)

6. a. Kunt u een beeld schetsen van de hypothetische situatie waarin de medische zorg volgens de professionele standaard zou zijn verleend? Kunt u in kansen (zeer klein, klein, middelmatig, groot, zeer groot, vrijwel zeker) of percentages aangeven hoe de behandelresultaten zouden zijn geweest bij medisch zorgvuldig handelen?

Antwoord: Indien de zorg volgens professionele standaard was verleend, zouden kortere schroeven geplaatst zijn in de wervels C5 en C6 waardoor de kans dat wortelletsel C6 zou zijn ontstaan zeer klein zou zijn geweest. De motorische en sensibele uitval van de wortel C6 rechts zou dan niet zijn opgetreden, maar de overige klachten van betrokkene zoals de nekpijn, de pijnen door het lichaam en de krampen in de benen, die ook grotendeels al voor de operatie op 29-02-2012 bestonden en die gevolg zijn van de cervicale myelopathie, zouden in dezelfde mate hebben bestaan als thans het geval is. Hetzelfde geldt voor de verminderde beweeglijkheid van de nek die het gevolg is van de spondylodese en evenzeer zou hebben bestaan als de zorg volgens professionele normen was verlopen.

(…)

7. a. Kunt u het functieverlies waarderen op uw vakgebied in percentage blijvende invaliditeit, conform de richtlijnen van de AM A Guides (6e editie) en de NVN-richtlijnen?

Antwoord: Er is sprake van een cervicale stenose op meerdere niveaus na operatie met persisterende radiculopathie op niveau C6 (Class 3 impairment, AMA Guides, 6e editie, Tabel 17-2), met grade modifier 2 voor functional history (Tabel 17-6) en grade modifier 2 voor physical examination (Tabei 17-7), en grade modifier voor clinical studies uitgesloten van beoordeling, hetgeen in samenhang neerkomt op een percentage functieverlies van 12% van de gehele persoon. Daarnaast is sprake van postoperatieve motorische en sensibele uitval van de wortel C6 rechts welke wordt ingeschat op 50% (parese MRC graad 3 en partiële sensibele uitval, NVN Richtlijn, 5e editie, tabel 4.3), leidend tot een percentage functieverlies van de rechterarm van 20% (NVN Richtlijn, 5e editie, tabel 4.4), wat neerkomt op 12% van de gehele persoon. Met toepassing van de Combined Values Chart bedraagt het totale percentage functieverlies 23%.

b. Kunt u het hypothetisch functieverlies in percentage blijvende invaliditeit inschatten indien sprake zou zijn geweest van medisch zorgvuldig handelen? Kunt u dienaangaande een maat van waarschijnlijkheid aangeven?

Antwoord: Indien het onzorgvuldig handelen niet zou hebben plaatsgevonden, zou de uitval van C6 niet hebben bestaan, maar de overige impairment wel, zoals toegelicht bij vraag 6a. Er zou dan een sprake zijn van een totaal percentage functieverlies van 12%.

(…)

Bijlage 1. Reactie Van de medisch adviseur van Centramed d.d. 08-12-2021

(…)

Op pagina 13 en in antwoord op vraag 2a geeft u aan dat er geen eenduidige richtlijn is voor de (chirurgische) behandeling van cervicale myelopathie in Nederland of internationaal. De beoordeling vindt plaats vanuit eigen ervaring en kennis over wat binnen de beroepsgroep gebruikelijk is, aangevuld met gegevens uit de medische vakliteratuur. Ten aanzien van uw visie over de lengte van de gebruikte schroeven heb ik de volgende vragen:

1. U refereert op pag 16 van uw rapportage aan een artikel van Ebraheim uit 1998 over schroeflengtes. De in dit artikel beschreven studie betreft een kadaverstudie, dat betrekking heeft op een speciaal soort techniek, de zogenaamde Magerl-techniek. Tevens verwijst u naar literatuur uit 2011. Deze studie konden wij niet terug vinden. Wilt u ons deze toezenden? Bij uw antwoord op vraag 2b en 6a heeft u het over een professionele standaard waaruit blijkt dat kortere schroeven gebruikt hadden moeten worden. En voorts dat voor het plaatsen van een schroef langer dan 16 mm de chirurg een goede reden moet hebben. Waar staat die professionele standaard beschreven? Is de door u aangehaalde literatuur de communis opinio binnen de beroepsgroep of is het uw persoonlijke inzicht of maatstaf? Indien u meent dat het de communis opinio binnen de beroepsgroep anno 2012 betreft, waaruit blijkt die norm/dat inzicht (maximale schroeflengte van 16 mm) binnen de beroepsgroep precies?

2. Dr Spruit heeft tijdens de operatie de lengte gemeten en een bewuste keuze gemaakt voor de lengte van de schroef van 20 mm. Bij het plaatsen van schroeven in de massa lateralis wordt een kanaal voor de schroef voorbereid met een priem/probe of een boor. Het kanaal wordt dan nagetast met een bol tip. Vervolgens wordt de lengte gemeten en de schroef van de gemeten lengte geplaatst. Doorgaans is de lengte 12-14-16 mm, soms langer, afhankelijk van wat de operateur meet. Bij een korte nek, zoals bij deze casus, is een doorlichting peri-operatief soms moeizaam en gaat de operateur af op wat hij voelt en meet. Wat is uw visie op deze gehanteerde meettechniek in relatie tot de gebruikte lengte van de schroef uitgaande van de stand van de techniek in 2012? Wilt u tevens voor de beantwoording van deze vraag contact opnemen met de betrokken specialist, collega M. Spruit? Wilt u s.v.p. in uw rapport onder deze vraag zo duidelijk en compleet mogelijk aangeven wat tussen u is besproken?

(…)

Bijlage 2. Beantwoording vragen medisch adviseur Centramed

(…)

Uw aanvullende vragen zal ik hieronder beantwoorden.

1. Het artikel van Ebraheim uit 1998 beschrijft een anatomische studie waarin de gemiddelde schroeflengte en de relatie van het schroeftraject tot de zenuwwortel wordt onderzocht voor twee methoden om cervicale massa lateralis schroeven te plaatsen, te weten de techniek volgens Roy-Camille en de techniek volgens Magerl. Deze laatste methode is overigens nog steeds de meest gangbare, hoewel daar ook varianten op zijn beschreven. De veilige schroeflengte voor de Magerl techniek werd bepaald op 15-16 mm en voor de Roy-Camille techniek op 14-15 mm.

Helaas was een fout geslopen in de referentie uit 2011, hetgeen verklaart dat u dit artikel niet terug kon vinden. De correcte referentie is vermeld in het definitieve rapport en kopieën van de referenties zullen per e-mail worden toegestuurd.

Zoals ik in mijn rapport reeds had aangegeven, is er geen formele schriftelijke standaard of richtlijn beschikbaar voor het plaatsen van schroeven in de cervicale wervels, maar de beschikbare literatuur biedt goed houvast omtrent schroeflengtes en technieken. Mijn persoonlijke inzichten zijn daarop gebaseerd en zijn voor zover ik kan nagaan in overeenstemming met de communis opinio binnen de beroepsgroep. Vanwege uw opmerking heb ik dit nog eens nagevraagd bij 8 ervaren wervelkolomchirurgen (zowel neurochirurgen als orthopeden) die mij bevestigden dat in hun praktijk 16-18 mm als de veilige maximaal toegepaste schroeflengte wordt beschouwd. Ook werd gesteld dat men langere schroeven alleen in uitzonderlijke omstandigheden plaatst en slechts wanneer dit betrouwbaar met röntgendoorlichting of 3D-navigatie kan worden gemonitord.

2. Voor de beantwoording van deze vraag heb ik conform uw verzoek contact opgenomen met dr. Spruit. Ik heb hem schriftelijk een aantal vragen voorgelegd waarop hij heeft geantwoord per brief van 19-01-2022. Deze correspondentie is als bijlage aan dit rapport toegevoegd. De techniek die u beschrijft, inhoudende het voorbereiden van het schroefgat en natasten met een bol-probe is geheel gangbaar en wordt door iedere wervelkolomchirurg zo gedaan. Het bevreemdt mij dan ook des te meer dat hier voor een 20 mm schroef gekozen is. Immers op de CT scan is te meten dat het door dr. Spruit geprepareerde schroeftraject een lengte heeft in het bot van 14 mm (zie afbeelding).

CT-CWK d.d.07-03-2012, wervel C6

Dit betekent dat met de bol-probe gevoeld had moeten worden dat op een diepte van 14 mm de anterieure cortex van de massa lateralis was gepasseerd. Kennelijk is dat bij de operatie niet goed waargenomen. Het in deze omstandigheid toch plaatsen van een 20 mm schroef is dan extra riskant omdat dit niveau peroperatief met röntgendoorlichting niet goed in beeld was te brengen, zoals dr. Spuit in zijn reactie zelf ook aangeeft. Concluderend blijf ik van mening dat het plaatsen van 20 mm lange schroeven in deze casus als onzorgvuldig moet worden aangemerkt en heeft geleid tot de neurologische uitval zoals in het rapport beschreven.

(…)

Bijlage 3. Aanvullende vragen aan de betrokken arts dr. M. Spruit, orthopedisch chirurg Sint Maartenskliniek

(…)

Na bestudering van het dossier en een gesprek met betrokkene zelf zou ik ook graag uw visie op het gebeurde vernemen. Specifiek zou ik u de volgende vragen willen voorleggen:

(…)

3. Kunt u toelichten op welke wijze u de massa lateralis schroeven heeft geplaatst en hoe u daarbij tot de keuze voor de schroeflengte bent gekomen?

4. Hebben zich bij de schroefplaatsing op 29 februari 2012 peroperatief problemen of bijzonderheden voorgedaan?

5. Zijn er nog andere opmerkingen die u met betrekking tot deze casus van belang acht?

(…)

Bijlage 4. Brief dr. M. Spruit, orthopedisch chirurg d.d. 19-01-2022

(…)

T.a.v. vraag 3:

De massa lateralis schroeven ten tijde van de operatie op 29-02-2012 zijn voorbereid met een boor en boorgeleider. Vervolgens is de lengte van het kanaal gemeten en de overeenkomende maat Synaps massa lateralis schroeven werden hierna geplaatst. De posities van de schroeven zijn ook radiologisch gecontroleerd. Helaas is het wel zo dat bij patiënten met een korte nek soms de laterale opname al ter hoogte van C6-C7 moeilijk beoordeelbaar is door schouderoverprojectie. Dit is op het doorlichtingsplaatje van 29-02-2012 ook zichtbaar. De AP-projectie van de schroeven werd door mij echter als goed beoordeeld.

T.a.v. vraag 4:

Bij mijn weten hebben er zich bij de schroefplaatsing op 29-02-2012 per operatief geen problemen of bijzonderheden voorgedaan. Hier staat ook niets over in het OK verslag vermeld.

T.a.v. vraag 5:

Ik vind het heel vervelend voor de heer [verzoeker] dat de complicatie van de wortel C6 rechts zich heeft voorgedaan met verstrekkende gevolgen voor patiënt. Naar mijn mening is dit een iatrogene complicatie type D.

(…)

2.15.

Bij brief van 9 mei 2022 heeft mr. Nunes namens Centramed c.s. aan mr. Hegge meegedeeld dat hij de rapporten van dr. Elsenburg en dr. Bouma heeft voorgelegd aan prof. dr. F.C. Öner, orthopedisch chirurg verbonden aan het UMC te Utrecht, en dat naar aanleiding van het rapport van prof. dr. Öner geen aansprakelijkheid kan worden erkend.

2.16.

In het rapport van prof. dr. Öner van 1 mei 2022 is, voor zover van belang, het volgende vermeld:

(…) Ik heb de medische gegevens en de radiologische onderzoeken bestudeerd. Zoals afgesproken heb ik geen poging gedaan om in contact te komen met de cliënt. Ik heb wel overlegd met de betrokken orthopedisch chirurg in het kader van hoor wederhoor.

(…)

Deel 2

(…)

Ik heb in het kader van hoor wederhoor contact opgenomen met collega Spruit. Hij heeft zijn boven geciteerde standpunt [in het rapport van dr. Bouma, hiervoor onder 2.14. weergegeven in ‘Bijlage dr. M. Spruit (…) T.a.v. vraag 3’, toevoeging rechtbank] ook bij mij herhaald:

Ik heb op valide indicatie en decompressie en fusie gedaan in traject C3-6 na eerder ACDF C3-4 elders. Massa lateralis schroeven plaats ik met pilot hole boren, meten en plaatsen. Een schroef R is achteraf te lang en heeft waarschijnlijk lesie C5 veroorzaakt R.(…)Bouma zegt nu zonder enige evidence op basis van peer info dat je nooit een 20 mm schroef mag plaatsen. Dat is onzin, want waarom zit die schroef dan op de set. Meestal is maar 12-18, maar als ik langer meet kan het ook 20 zijn.

Deel 3

Beantwoording van de vragen

(…)

Vraag 3. Is Dr. M. Spruit bij het uitvoeren van de operatie op 29-02-2012 in negatieve zin afgeweken van wat een redelijk handelend en redelijk bekwaam orthopedisch chirurg onder gelijke omstandigheden mag worden verwacht, uitgaande van de toendertijd binnen de beroepsgroep geldende professionele standaard?

Antwoord: naar mijn mening is zowel bij de voorbereiding als bij de uitvoering van de operatie op 29-02-2012 volledig gehandeld volgens de gebruikelijke praktijk in Nederland in 2012, en dat is nog steeds zo. Geen afwijkingen van wat van een redelijk handelend en redelijk bekwaam orthopedisch chirurg onder gelijke omstandigheden mag worden verwacht.

Vraag 4. Kunt u bij beantwoording van de vorige vraag in het bijzonder ingaan op de keuze voor de schroeflengtes die Dr. M. Spruit tijdens de operatie op 29-02-2012 heeft gebruikt?

Antwoord: deze merkwaardige vraag is ontstaan naar aanleiding van de opmerkingen van Dr. G.J. Bouma in zijn rapportage. De gebruikelijke techniek om de massa lateralis schroeven te plaatsen is het opboren met tussenstapjes van 1-2 mm en de boorgaten na te voelen met een probe. Meestal wordt de contralaterale cortex niet gepenetreerd tenzij dit bij een revisie of slechte botkwaliteit noodzakelijk wordt bevonden. De schroeflengte wordt bepaald door de lengte van het boortraject. Dit is ook wel gedaan door Dr. M. Spruit. De lengte van de massa lateralis schroeven kunnen variëren. Bij mijn weten zijn er geen richtlijnen die bepalen dat er schroeven, langer dan een bepaalde schroefmaat, niet mogen in de cervicale wervelkolom. Het is aan de beoordeling van de chirurg die voldoende ervaring en inzicht moet hebben over zijn techniek.

Er zijn geen professionele standaarden die een bepaalde lengte van massa lateralis schroeven verbieden vanwege het verhoogde risico op een complicatie. De meest gebruikte schroeflengtes zijn tussen de 14 mm en 18 mm maar dit sluit niet uit dat kortere of langere schroeven gebruikt worden.

Achteraf werd gezien op de CT-scan dat de schroeven op C5 en C6 rechts in het foramen lagen. Het kan geen argument zijn om te zeggen dat de schroeflengtes te lang waren. De schroeven aan de andere kant, de linkerkant, zijn zover ik kan beoordelen dezelfde maat schroeven en deze hebben geen problemen veroorzaakt.

(…)

Vraag 7: heeft u voor het overige nog opmerkingen die voor beoordeling van deze casus van belang kunnen zijn?

Antwoord: het verbaast mij dat er na zoveel jaren opnieuw een rapport naar voren wordt gebracht terwijl er in 2014 al een uitgebreide rapportage was verricht door Dr. P.H.J.M. Elsenburg.

3. Het verzoek en het verweer

3.1.

[verzoeker] verzoekt bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren beschikking:

  1. te bepalen dat het expertiserapport van dr. Bouma van 1 februari 2022 door partijen als uitgangspunt dient te worden genomen bij de beoordeling van de aansprakelijkheidsvraag en de verdere behandeling van de zaak,

  2. te bepalen dat de kosten van het expertiserapport van dr. Bouma van € 3.218,60, vermeerderd met de wettelijk rente vanaf 9 februari 2022, door Centramed c.s. dienen te worden vergoed,

  3. te bepalen dat dr. Spruit respectievelijk SMK en Centramed aansprakelijk zijn voor de gevolgen van de tekortkoming in de geneeskundige behandelingsovereenkomst c.q. het medische onzorgvuldig handelen op of omstreeks 29 februari 2012 en dat SMK en Centramed hoofdelijk zijn gehouden de daaruit voortvloeiende door [verzoeker] reeds geleden en nog te lijden materiele en immateriële schade, waaronder de kosten buiten rechte en wettelijke rente per datum voorval respectievelijk de diverse vervaldata te vergoeden,

  4. te bepalen dat Centramed c.s. verplicht is het buitengerechtelijke schaderegelingstraject (her) op te starten.

  5. de kosten van het deelgeschil tot en met 31 december 2023 te begroten op € 3.325,89 en Centramed c.s. hoofdelijk te veroordelen tot betaling daarvan, alsmede van de kosten van dit deelgeschil vanaf 1 januari 2024 tot en met de datum van mondelinge behandeling te begroten en Centramed c.s. hoofdelijk te veroordelen tot betaling daarvan aan [verzoeker] ,

  6. Centramed c.s. hoofdelijk te veroordelen de overige proceskosten, bestaande uit verschuldigd griffierecht aan [verzoeker] te voldoen.

3.2.

[verzoeker] legt aan zijn verzoek het volgende ten grondslag. Op grond van het rapport van dr. Bouma staat vast dat sprake is van een medische fout van (onder andere) dr. Spruit bij de operatie van 29 februari 2012. SMK en Centramed zijn hoofdelijk gehouden de door [verzoeker] als gevolg daarvan geleden schade volledig te vergoeden op grond van respectievelijk de artikelen 7:462 BW en 7:954 BW. Partijen zijn gebonden aan de inhoud van het rapport van dr. Bouma aangezien partijen daartoe gezamenlijk opdracht hebben gegeven, tussen partijen overeenstemming bestond over de aan dr. Bouma te stellen vragen, invulling is gegeven aan hoor en wederhoor, geen steekhoudende of zwaarwegende bezwaren tegen het rapport van dr. Bouma bestaan en de conclusies van dr. Bouma niet op overtuigende wijze worden weersproken door prof. dr. Öner, aldus [verzoeker] .

3.3.

Centramed c.s. voert verweer. Zij voert aan dat zij niet gebonden is aan de inhoud van het rapport van dr. Bouma, omdat dat rapport niet voldoet aan de eisen van inzichtelijkheid en logica en dr. Bouma niet in redelijkheid tot zijn conclusies heeft kunnen komen. De visie van dr. Bouma is in strijd met de visies van dr. Elsenburg en prof. dr. Öner. Het rapport van dr. Bouma gaat uit van algemene uitgangspunten en is wat betreft de door dr. Spruit bepaalde schroeflengte niet, althans onvoldoende toegespitst op de specifieke situatie van [verzoeker] . Er zijn geen eenduidige richtlijnen voor de chirurgische behandeling van cervicale myelopathie en ook niet voor het plaatsen van schroeven in de cervicale wervels. Dr. Bouma stelt dat hij verschillende collega’s heeft geraadpleegd, maar voor Centramed c.s. is dat niet te controleren. Het kan zo zijn dat doorgaans schroeven worden toegepast van 12-16 mm en in de literatuur in het algemeen de maximaal veilige schroeflengte in de massa lateralis 16 mm bedraagt, maar dit laat onverlet dat, als dat al zo is, bij een specifieke patiënt zoals [verzoeker] , de peroperatief gemeten schroeflengte van 20 mm was geïndiceerd. De te hanteren schroeflengte wordt tijdens de operatie bepaald op basis van de anatomie van de patiënt, het schroefgat, de lengtemeter en de kennis en ervaring van de operateur. Bij dit soort operaties zijn schroeflengtes beschikbaar in een range van 12 tot 24 mm. Het is dus niet juist dat nooit een schroeflengte van meer dan 16 mm zou mogen worden gebruikt. De chirurg moet een goede reden hebben om een langere schroef dan 16 mm te gebruiken en in het geval van [verzoeker] was die aanwezig. Centramed c.s. betwist dat een schroeflengte van 14 mm was geïndiceerd. Een schroeflengte van 14 mm zou in de situatie van [verzoeker] hebben geleid tot een slechte grip en grote kans op pull out bij het afmonteren van de staaf in de schroef. Er is geen sprake van een toerekenbare beroepsfout van dr. Spruit maar van een betreurenswaardige complicatie, aldus Centramed c.s. Vanwege zwaarwegende en steekhoudende bezwaren tegen het rapport van dr. Bouma kan dit geen uitgangspunt vormen voor verdere onderhandeling tussen partijen. Er is daarom ook geen grondslag voor het vergoeden van de kosten van dit rapport. De kosten van dit deelgeschil komen evenmin voor vergoeding in aanmerking en kunnen hooguit worden begroot. Centramed c.s. meent dat het aantal bestede uren dient te worden gematigd.

3.4.

Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4. De beoordeling

4.1.

In dit deelgeschil is aan de orde of het rapport van dr. Bouma van 1 februari 2022 als uitgangspunt heeft te gelden bij de beoordeling van de aansprakelijkheidsvraag en de verdere onderhandelingen tussen partijen. Beantwoording van dit geschilpunt kan naar het oordeel van de rechtbank bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst. Het verzoek leent zich dan ook voor behandeling in een deelgeschilprocedure. Centramed c.s. heeft dat ook niet betwist.

4.2.

Niet in geschil is dat het deskundigenonderzoek door dr. Bouma op gezamenlijk verzoek van partijen heeft plaatsgevonden en dat tussen partijen overeenstemming bestond over de aan dr. Bouma gestelde vragen. Uit het rapport van dr. Bouma volgt - samengevat - dat dr. Spruit bij de operatie van [verzoeker] op 29 februari 2012 te lange schroeven heeft geplaatst in de nekwervels C5 en C6 rechts en dat de in het foramen passerende zenuwwortel C6 is beschadigd, met als gevolg een blijvende functiestoornis van de rechterarm.

4.3.

De rechtbank stelt het volgende voorop.

Indien partijen, in het kader van onderzoek naar de schadeafwikkeling in verband met de aansprakelijkheid van één van hen, overeenkomen om gezamenlijk een medisch deskundige aan te zoeken die gezamenlijk geformuleerde vragen dient te beantwoorden, geldt in beginsel dat partijen zich ertoe verbinden om deze rapportage als uitgangspunt voor hun verdere behandeling van de zaak te nemen. Indien over de inhoud van dit rapport een geschil ontstaat en dit aan de rechter wordt voorgelegd, is het op grond van artikel 152 lid 2 Rv aan de rechter om te beoordelen welke waarde aan dit rapport moet worden toegekend. In beginsel geldt dat een dergelijk rapport tot bewijs kan dienen, ook wanneer dit niet op de wijze als omschreven in de artikelen 194 e.v. Rv tot stand is gekomen. Het staat de rechter dus vrij om bij zijn beoordeling van het geschil een dergelijk rapport tot uitgangspunt te nemen of te bepalen dat dit door partijen tot uitgangspunt dient te worden genomen, ook als in het partijdebat bezwaren zijn geuit tegen de wijze van totstandkoming of de inhoud daarvan. Dit kan echter anders zijn als sprake is van zwaarwegende en steekhoudende bezwaren tegen het aldus tot stand gekomen rapport, in die zin dat de rapportage ontoereikend is voor de schadeafwikkeling en/of inhoudelijk of voor wat betreft de wijze van totstandkoming niet voldoet aan de eisen die daaraan redelijkerwijs mogen worden gesteld. Van het laatste is sprake als de inhoud van het rapport niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen van onpartijdigheid, consistentie, inzichtelijkheid en logica. Van de partij die een deskundigenrapport bekritiseert, mag verlangd worden dat hij zijn stellingen deugdelijk onderbouwt, bijvoorbeeld door een rapport van een andere deskundige in het geding te brengen, waarin de conclusies van de deskundige op overtuigende wijze worden weersproken.1

4.4.

Anders dan Centramed c.s. aanvoert is het rapport van dr. Bouma voldoende toegespitst op de situatie van [verzoeker] . Dr. Bouma heeft de medische informatie en de radiologische beelden van de cervicale wervelkolom van [verzoeker] van voor, tijdens en na de operatie van 29 februari 2012 bij zijn onderzoek betrokken. Hij heeft op basis van die radiologische beelden de lengte en de plaats van de tijdens die operatie door dr. Spruit geplaatste schroeven beoordeeld. In antwoord op de vragen van de medisch adviseur van Centramed heeft dr. Bouma op de CT-scan van 7 maart 2012 de lengte van het door dr. Spruit geprepareerde schroeftraject in het bot gemeten en vastgesteld dat dit 14 mm (1,38 cm) is (zie hiervoor onder 2.14, bijlage 2). Dat er geen eenduidige richtlijnen voor de chirurgische behandeling van cervicale myelopathie en voor het plaatsen van schroeven in de cervicale wervels zijn, betekent niet dat dr. Bouma niet tot zijn conclusie heeft kunnen komen. Dr. Bouma heeft verwezen naar literatuur waaruit volgens hem volgt dat de maximaal veilige schroeflengte in de massa lateralis 16 mm bedraagt en dat doorgaans bij deze techniek schroeven worden toegepast met een lengte van 12-16 mm. Dat dit uit de door dr. Bouma aangehaalde literatuur volgt, heeft Centramed c.s. onvoldoende weersproken.

Dr. Bouma heeft weliswaar niet uitgesloten dat langere schroeven dan 16 mm kunnen worden geplaatst, maar hij verklaart dat de chirurg daarvoor een goede reden moet hebben en zich daarbij bewust moet zijn van het extra risico op zenuw- of vaatletsel. Dr. Bouma heeft naar aanleiding van vraag 1 van de medisch adviseur van Centramed over de communis opinio binnen de beroepsgroep, bij acht ervaren wervelkolomchirurgen (zowel neurochirurgen als orthopedisch chirurgen) navraag gedaan over de lengte van de te gebruiken schroeven en die hebben hem bevestigd dat in hun praktijk 16-18 mm als de veilige maximaal toegepaste schroeflengte wordt beschouwd en dat men langere schroeven alleen in uitzonderlijke omstandigheden plaatst en slechts wanneer dit betrouwbaar met röntgendoorlichting of 3D-navigatie kan worden gemonitord. Dat dr. Bouma deze collega’s niet met name noemt in zijn rapportage betekent niet dat aan die bevinding geen waarde kan worden gehecht. Overigens heeft de medisch adviseur van Centramed daarover ook geen nadere vragen aan de deskundige gesteld, wat wel op de weg van Centramed c.s. had gelegen, indien zij dat van belang vond. De rechtbank is daarom van oordeel dat dr. Bouma zijn deskundig oordeel niet slechts op zijn persoonlijke mening heeft gebaseerd maar op gegevens uit de medische literatuur en op de gemeenschappelijke zienswijze binnen de beroepsgroep.

4.5.

Volgens dr. Bouma is niet gebleken dat voor het plaatsen van schroeven van 20 mm, zoals dr. Spruit heeft gedaan, een goede reden was. Dat volgt uit zijn antwoord op vraag 2 van de medisch adviseur van Centramed (zie hiervoor onder 2.14, bijlage 2). Het door dr. Spruit geprepareerde schroeftraject had immers een lengte in het bot van 14 mm en dr. Bouma verklaart dat bij het natasten van het schroeftraject met de bol-probe gevoeld had moeten worden dat op een diepte van 14 mm de anterieure cortex van de massa lateralis (het bot) was gepasseerd en dat het plaatsen van de schroeven van 20 mm extra riskant was omdat dit niveau peroperatief met röntgendoorlichting niet goed in beeld was te brengen. De rechtbank leidt hieruit af dat de schroeven met circa 6 mm (20 mm -/- 14 mm) uit het bot staken in de foramen. Dat een schroeflengte van 14 mm zou hebben geleid tot een slechte grip en grote kans op pull out bij het afmonteren van de staaf in de schroef, zoals Centramed c.s. aanvoert, is niet nader onderbouwd en blijkt ook niet uit het rapport van prof. dr. Öner. Overigens verklaart dr. Bouma ook niet dat een schroef van 14 mm had moeten worden gebruikt. Hij verklaart dat er geen aanwijsbare reden was voor het gebruik van een schroef van 20 mm. Niet gesteld of gebleken is dat indien een schroef van bijvoorbeeld 16 mm of 18 mm was gebruikt, zoals ook prof. dr. Öner gebruikelijk acht, er eveneens onvoldoende grip en kans op pull out was geweest. Het komt de rechtbank aannemelijk voor dat in het nauwe gedeelte van de nekwervels slechts enkele millimeters verschil in schroeflengte een groot verschil kunnen maken met betrekking tot het risico op het beschadigen van een zenuwwortel. In dat verband heeft dr. Bouma ook verklaard dat de chirurg voor het gebruik van langere schroeven dan 16 mm een goede reden moet hebben en zich bewust moet zijn van extra risico op zenuw- of vaatletsel en dat het toch plaatsen van een schroef van 20 mm lengte, terwijl kennelijk tijdens de operatie met röntgendoorlichting niet goed in beeld kon worden gebracht wat de feitelijke situatie was, onzorgvuldig is.

Het enkele feit dat er in de operatiezaal setjes van schroeven van 12 tot 24 mm beschikbaar zijn, maakt het voorgaande niet anders. Uit het rapport van dr. Bouma volgt immers niet dat er nooit schroeven van meer dan 16 mm mogen worden gebruikt, maar dat voor het gebruik van schroeven langer dan 16 mm een goede aanwijsbare reden moet zijn, waarvan niet is gebleken dat die in het geval van [verzoeker] aanwezig was. Bovendien is niet gesteld of gebleken dat de setjes schroeven van 12 tot 24 mm louter voor operaties aan de nekwervels beschikbaar zijn en niet ook voor operaties aan andere delen van de rugwervels.

4.6.

De rechtbank is dan ook van oordeel dat het rapport van dr. Bouma voldoet aan de eisen van onpartijdigheid, consistentie, inzichtelijkheid en logica. Dat dr. Elsenburg en prof. dr. Öner tot een ander oordeel komen, doet daaraan niet af. Niet gebleken is immers dat dr. Elsenburg enige aandacht heeft besteed aan de lengte van de gebruikte schroeven, zodat uit zijn rapport niet kan worden opgemaakt dat de conclusie van dr. Bouma onjuist is. Prof. dr. Öner beschrijft in zijn rapport slechts de gebruikelijke techniek voor het plaatsen van de schroeven en het bepalen van de te gebruiken schroeflengte. Hij gaat daarbij niet specifiek in op de bevindingen van dr. Bouma dat het door dr. Spruit geprepareerde schroeftraject een lengte had in het bot van 14 mm en dat met de bol-probe gevoeld had moeten worden dat op een diepte van 14 mm de anterieure cortex van de massa lateralis was gepasseerd, zodat het in deze omstandigheid toch plaatsen van een 20 mm schroef dan extra riskant was omdat dit niveau peroperatief met röntgendoorlichting niet goed in beeld was te brengen.

4.7.

De conclusie is dat niet is gebleken van zwaarwegende en steekhoudende bezwaren tegen het rapport van dr. Bouma, zodat zijn rapport daarom als uitgangspunt heeft te gelden bij de beoordeling van de aansprakelijkheidsvraag en de verdere onderhandelingen tussen partijen. Het onder 3.1. sub a vermelde verzoek zal dan ook worden toegewezen.

4.8.

[verzoeker] heeft ter zitting toegelicht dat de gemaakte medische fout zich beperkt tot het gebruik van te lange schroeven bij de operatie van 29 februari 2012 en dat het ontbreken van informed consent voorafgaand aan de operatie of het delay in de postoperatieve zorg na de operatie niet meer aan de orde zijn. Uit het rapport van dr. Bouma volgt dat het plaatsen van schroeven van 20 mm lang bij de operatie van 29 februari 2012, zonder dat daarvoor in de situatie van [verzoeker] een aanwijsbare reden was, als onzorgvuldig moet worden aangemerkt en dat dit handelen niet in overeenstemming was met de destijds geldende professionele standaard. In zoverre staat vast dat tijdens de operatie van 29 februari 2012 niet aan de zorgplicht als goed hulpverlener, zoals bedoeld in artikel 7:453 BW, is voldaan. Niet betwist is dat SMK op grond van artikel 7:462 BW aansprakelijk is voor de door [verzoeker] als gevolg van voormelde medische fout geleden en te lijden schade. Evenmin is weersproken dat Centramed op grond van artikel 7:954 BW naast SMK hoofdelijk gehouden is de door [verzoeker] ten gevolge van deze fout geleden en te lijden schade te vergoeden. Dr. Spruit is door [verzoeker] niet in deze deelgeschilprocedure betrokken en dus geen partij. Om die reden kan de rechtbank niet bepalen dat hij aansprakelijk is voor het medisch onzorgvuldig handelen bij de operatie van 29 februari 2012. Het verzoek onder 3.1. sub c zal daarom niet geheel, maar zoals hierna in de beslissing is vermeld, worden toegewezen. Het onder 3.1. sub b. vermelde verzoek zal worden toegewezen, nu partijen zijn overeengekomen dat de kosten van het onderzoek van dr. Bouma op basis van ongelijk zullen worden vergoed en Centramed c.s. in het ongelijk wordt gesteld.

4.9.

Er bestaat geen rechtsgrond op grond waarvan Centramed c.s. verplicht is het buitengerechtelijk schaderegelingstraject te hervatten, hoewel dat natuurlijk wel de voorkeur verdient. [verzoeker] heeft dat verzoek ook niet nader toegelicht. Het verzoek onder 3.1. sub d zal daarom worden afgewezen.

4.10.

[verzoeker] stelt dat zijn advocaat tot 31 december 2023 9 uur en 16 minuten heeft besteed aan onder meer het opstellen van het verzoekschrift en vanaf 1 januari 2024 tot aan de zitting nog 6 uur en 32 minuten aan onder meer het bestuderen van het verweerschrift en de voorbereiding van de mondelinge behandeling. Dat is in totaal 15 uur en 48 minuten. Centramed c.s. voert aan dat matiging ten aanzien van het aantal bestede uren op zijn plaats is, maar concretiseert dit niet. De rechtbank acht de door [verzoeker] gespecificeerde uren redelijk en ziet geen aanleiding tot matiging daarvan. Daar komen de aan de mondelinge behandeling bestede tijd en de reistijd nog bij. De rechtbank bepaalt dat op 3 uur, zodat de totaal bestede uren uitkomen op 18 uur en 48 minuten.

De advocaat van [verzoeker] heeft een uurtarief gehanteerd van afgerond € 296,50 (€ 2.748,67 : 9 uur en 16 minuten + 21% = € 3.325,89). De rechtbank zal daarvan uitgaan.

Dat betekent dat de kosten voor het deelgeschil inclusief griffierecht worden begroot op in totaal € 8.069,78 (18 uur en 48 minuten x € 296,50 + 21% + € 1.325,00). In zoverre zal het verzochte onder 3.1. sub e en f worden toegewezen.

4.11.

[verzoeker] heeft verzocht de beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Artikel 1019bb Rv bepaalt dat tegen de beschikking geen voorziening openstaat omdat het openstellen van zo’n voorziening niet strookt met de ratio van de deelgeschilprocedure, kort gezegd beslissen op een geschilpunt dat partijen verdeeld houdt om ze in staat te stellen de onderhandelingen weer op te pakken. Het uitvoerbaar bij voorraad verklaren van deze beschikking heeft in het licht van de doelstelling van deze procedure ook geen toegevoegde waarde, zodat [verzoeker] daarbij geen (voldoende) belang heeft. Dat geldt met name ten aanzien van het verzochte onder 3.1. sub a tot en met c. Het verzoek wordt in zoverre dan ook afgewezen. Ten aanzien van de kostenveroordeling is dat anders. Niet kan worden uitgesloten dat ooit op de voet van artikel 1019cc lid 3 Rv hoger beroep zal worden ingesteld tegen deze beschikking, in welk geval belang zou kunnen bestaan bij uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de kostenveroordeling. In zoverre zal de beschikking dan ook uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.

5. De beslissing

De rechtbank

5.1.

bepaalt dat het expertiserapport van dr. Bouma van 1 februari 2022 door partijen als uitgangspunt dient te worden genomen bij de beoordeling van de aansprakelijkheidsvraag en de verdere behandeling van de zaak,

5.2.

bepaalt dat de kosten van het expertiserapport van dr. Bouma van € 3.218,60, vermeerderd met de wettelijk rente vanaf 9 februari 2022 tot aan de dag der voldoening, door Centramed c.s. dienen te worden vergoed,

5.3.

bepaalt dat SMK aansprakelijk is voor de gevolgen van de tekortkoming in de geneeskundige behandelingsovereenkomst c.q. het medische onzorgvuldig handelen op of omstreeks 29 februari 2012, zoals is overwogen in rov. 4.8, en dat SMK en Centramed hoofdelijk zijn gehouden de daaruit voortvloeiende door [verzoeker] reeds geleden en nog te lijden materiele en immateriële schade, waaronder de kosten buiten rechte en wettelijke rente per datum voorval respectievelijk de diverse vervaldata te vergoeden,

5.4.

begroot de kosten van deze deelgeschilprocedure aan de zijde van [verzoeker] op een bedrag van € 8.069,78 en veroordeelt Centramed c.s. hoofdelijk tot betaling van dit bedrag aan [verzoeker] ,

5.5.

verklaart deze beschikking ten aanzien van de kostenveroordeling onder 5.4. uitvoerbaar bij voorraad,

5.6.

wijst het anders of meer verzochte af. ECLI:NL:RBGEL:2024:2842

1Vergelijk Rechtbank Gelderland 22 maart 2022, ECLI:NL:RBGEL:2022:1677, waarin wordt verwezen naar Hoge Raad 19 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3654.