RBGEL 241024 verzocht 22,5 x € 270,00, begroot, niet toegewezen 18,5 uur x € 270,00 + 21% = € 3043,95
- Meer over dit onderwerp:
RBGEL 241024 vrachtwagen niet aansprakelijk voor kop-staart botsing na gedoe met handgebaren en herhaald hard remmen verzoeker
- verzocht 22,5 x € 270,00, begroot, niet toegewezen 18,5 uur x € 270,00 + 21% = € 3043,95
2De feiten
2.1.
Op 20 oktober 2022, om ongeveer 16:40 uur, heeft in Nijmegen een verkeersongeval plaatsgevonden op de Nieuwe Ubbergseweg (N325) in de rijrichting van Beek-Ubbergen en Kleve, Duitsland. [verzoeker] , zelfstandig elektricien, reed daar in zijn bestelauto en [verweerder 1] in een vrachtwagen met oplegger van transportbedrijf Betten . Ter plaatse van het ongeval heeft de Nieuwe Ubbergseweg twee rijbanen, één per rijrichting, die worden gescheiden door een dubbele doorgetrokken streep. Er geldt, volgens het proces-verbaal van de politie, een maximumsnelheid van 80 km/u. Aan beide zijden van de rijbanen ligt een fietspad met daartussen, iets verdiept maar wel berijdbaar, een betonnen goot. [verzoeker] heeft de volgende foto van de locatie van de aanrijding in het geding gebracht, waarop met een rode pijl de goot is aangegeven.
Even verderop worden de rijbanen gescheiden door een vluchtheuvel en buigt het fietspad naar rechts, van de rijbaan af. Tussen de rijbaan en het fietspad ligt daar een groenstrook met lantarenpalen.
2.2.
Partijen kwamen vanaf de Waalbrug te Nijmegen en reden aanvankelijk naast elkaar. [verzoeker] reed op de linker van de twee rijbanen en wilde rechts afslaan naar de uitvoegstrook voor de richting Kleve. [verzoeker] heeft zijn bestelauto daar vlak voor de vrachtwagen van [verweerder 1] , over het verdrijvingsvlak ingevoegd op deze uitvoegstrook. Daarbij is het automatische noodstopsysteem van de vrachtwagen van [verweerder 1] geactiveerd.
2.3.
Om op de Nieuwe Ubbergseweg te komen moesten [verzoeker] en [verweerder 1] op het Keizer Traianusplein vervolgens twee verkeerslichten passeren. Voor een van deze verkeerslichten is [verzoeker] gestopt terwijl het verkeerslicht op groen stond en heeft hij (naar [verweerder 1] ) getoeterd. [verweerder 1] moest als gevolg daarvan (opnieuw) plotseling hard remmen. Na ongeveer anderhalve seconde is [verzoeker] weer gaan rijden.
2.4.
Over de precieze toedracht van de aanrijding op de Nieuwe Ubbergseweg lopen de lezingen uiteen. Vast staat wel dat [verweerder 1] even tevoren handgebaren naar [verzoeker] heeft gemaakt en ook dat [verzoeker] en [verweerder 1] op een gegeven moment naast elkaar reden, [verzoeker] rechts in de goot en [verweerder 1] links daarvan, aanvankelijk (mede) op de rijbaan bestemd voor tegemoetkomend verkeer. [verzoeker] is toen harder gaan rijden, zo’n 80 à 100 km/u, en heeft zijn bestelauto uit de goot naar links gestuurd, omdat het fietspad vóór hem naar rechts afboog. De linker achterkant van de bestelauto is daarbij tegen de rechter voorkant van de vrachtwagen aan gekomen, als gevolg waarvan de bestelauto 180 graden is gedraaid en nogmaals tegen de vrachtwagen is aangekomen, nu aan de linkerzijde van de vrachtwagen. De bestelauto is, na de vluchtheuvel, op de rijbaan voor daar links afslaand verkeer tot stilstand gekomen, met de voorzijde in de richting van de Waalbrug. De vrachtwagen is verderop op de Nieuwe Ubbergseweg gestopt.
2.5.
[verzoeker] heeft op 2 november 2022 bij de politie aangifte gedaan van poging tot zware mishandeling door [verweerder 1] , stellende dat [verweerder 1] doelbewust met volle vaart tegen zijn bestelauto is aangereden. Het bezwaar van [verzoeker] tegen het besluit van de politie om geen nader onderzoek te doen is door het Openbaar Ministerie afgewezen.
2.6.
Op verzoek van [verzoeker] hebben over de aanloop naar en de toedracht van het ongeval voorlopige getuigenverhoren plaatsgevonden (C/05/420704 / HA RK 23-99). Gehoord zijn [verzoeker] en [verweerder 1] en ook de getuigen [naam/namen getuige(n)] . Uit de processen-verbaal wordt geciteerd:
2.7.
[verzoeker] :
Vervolgens rijden wij op een N-weg. De vrachtwagen rijdt achter mij. De chauffeur gebaart mij te stoppen. Dat deed ik niet. Vervolgens ging hij heel dicht op mij rijden. Ik ben toen met mijn rechter wielen naast de weg gaan rijden. Die wielen kwamen in de goot die ligt tussen de weg en het fietspad. De vrachtwagen wilde mij toen inhalen op een eenrichtingsweg. Ik reed toen zo’n 80 tot 100 km/uur. Op enig moment hield de goot op en kwam een stoep. Ik draaide daarom terug de weg op. Toen botste de vrachtwagen op de achterkant van mijn auto. (…)
U vraagt mij waarom ik naar rechts stuurde en zo in die goot kwam te rijden. Dat deed ik omdat ik wilde vluchten en wilde voorkomen dat de vrachtwagen tegen mij aanbotste. Verder wilde ik voorkomen dat de vrachtwagen mij ging inhalen. Daarom gaf ik extra gas. (…)
U (mr. Al Asadi voornoemd, rb) vraagt mij of ik alleen met mijn banden in de goot heb gereden of dat ik ook op het fietspad heb gereden. Ik heb niet op het fietspad gereden.
2.8.
[verweerder 1] :
Bij het verkeerslicht stopte meneer [verzoeker] weer en ging hij toeteren. Ik toeterde terug. Bij de rotonde richting Kleve ging hij weer vol in de ankers. Achter mij moest [naam/namen getuige(n)] , rb) daardoor ook weer een noodstop maken. (…)
Na de rotonde reden wij op de N-weg. Ik deed toen mijn hand omhoog om te gebaren tegen meneer [verzoeker] . Ik was kwaad. Hij remde toen weer. Ik week toen uit naar links en kwam op de baan van de tegenliggers terecht. Vanwege die tegenliggers week ik weer uit naar rechts. Zo reed ik naast meneer [verzoeker] . Hij week toen uit naar het fietspad, daar reed hij bijna getuige [naam/namen getuige(n)] , rb) aan. Op enig moment was er op het fietspad een oversteek voor voetgangers. Ik remde toen al, omdat het verkeer druk werd. [verzoeker] reed daardoor iets voor mij en gooide toen zijn auto voor mij op de weg. Hierbij kwam ik tegen zijn achterkant aan. (…)
U (mr. Baggerman voornoemd, rb) vraagt mij waarom ik naar links ben uitgeweken. Dat deed ik omdat ik niet op tijd kon remmen. U vraagt mij of ik voldoende afstand hield. Dat vind ik wel. U vraagt mij hoeveel afstand ik hield; dat weet ik niet. Ik moest uitwijken, omdat iemand voor mij vol op de rem trapte. Het hele gebeuren vond plaats in een split second. Ik week uit naar links en eigenlijk gelijk weer naar rechts, terwijl ik remde. Meneer [verzoeker] week toen uit naar rechts en terwijl ik nog aan het remmen was, stuurde hij weer de N-weg op. De heer [verzoeker] heeft dan ook maar heel kort op het fietspad gereden. Het is niet zo dat wij een tijd lang zo naast elkaar reden. (…)
U (mr. Al Asadi voornoemd, rb) vraagt mij hoe vaak meneer [verzoeker] voor mij heeft geremd. Een aantal keer, hoe vaak precies weet ik niet. U vraagt mij of voor dit remmen een reden was. Neen, daarvoor was geen reden. Hij had vrij baan. (…)
U (de rechter-commissaris, rb) vraagt mij hoe hard ik reed toen het ongeluk gebeurde. Dat weet ik niet. Ik denk dat ik ongeveer 60 km/u reed toen ik moest uitwijken naar links. Tijdens dat uitwijken naar links en later naar rechts heb ik het gas losgelaten en geremd. Ten tijde van het ongeval moest ik dus minder hard hebben gereden dan 60 km/u. Ik heb niet op mijn teller gekeken, dus hoe hard ik exact reed, weet ik niet.
2.9.
[naam/namen getuige(n)] :
Ik fietste op het fietspad, afdalend van het Trajanusplein in Nijmegen. Ik was halverwege de afdaling. Plotseling schoot een zwarte auto het fietspad op. Op dezelfde hoogte reed een blauwe vrachtwagen. De auto en de vrachtwagen reden in dezelfde richting waarin ik fietste. Ik denk dat de zwarte auto achter de vrachtwagen reed en deze rechts wilde inhalen. Daarom kwam hij op het fietspad. Omdat het fietspad ophield moest de zwarte auto de weg weer op. Toen kwam de zwarte auto in botsing met de vrachtwagen. In mijn herinnering raakte de vrachtwagen bij het rechter voorlicht het linker achterlicht van de zwarte auto.
U (de rechter-commissaris, rb) vraagt mij waarom ik denk dat de zwarte auto achter de vrachtwagen reed. Ik heb niet gezien of de auto achter de vrachtwagen reed. Ik denk dat hij achter de vrachtwagen reed omdat hij zo plotseling op het fietspad reed. (…) Wat ik zeker weet is dat de zwarte auto pas voor mij op het fietspad schoot nadat de vrachtwagen mij al had gepasseerd. Ik weet zeker dat voorafgaand aan het ongeval de zwarte auto niet voor de vrachtwagen reed. U vraagt mij hoe hard er werd gereden voor het ongeval. Ik denk ongeveer 50 à 60 km per uur. Ik denk dit omdat het een 70 km weg is en de auto’s net uit een bocht kwamen en nog niet helemaal op snelheid zaten. Ze reden in ieder geval volgens mij niet te hard. U vraagt mij of het druk was. Ja, het was wel druk. Het was rond spitstijd. Het was niet zo druk dat de auto’s niet konden doorrijden maar er reden wel steeds veel auto’s achter elkaar. (…)
(Op vragen van mr. Al Asadi voornoemd, rb) De zwarte auto reed volgens mij grotendeels op het fietspad. Ik denk dat de auto met de linker wielen in het gootje tussen weg en fietspad reed en met de rechterwielen op het fietspad. Hij kwam een paar meter voor mij op het fietspad.
2.10.
[naam/namen getuige(n)] :
Het ongeval vond plaats op 20 oktober 2022. Ik reed de Waalbrug af. Ik zie een vrachtwagen netjes invoegen op de baan naar Duitsland. Naast mij zie ik een auto mij snel inhalen en de vrachtwagen afsnijden. Hierbij reed de auto over een doorgetrokken streep. Na het afsnijden remde de auto waardoor zowel de auto als de vrachtwagen tot stilstand kwamen. Ik denk dat de auto afremde omdat de bestuurder boos was omdat de vrachtwagen hem er niet voor liet. Nog geen 50m verder gebeurde precies hetzelfde: de auto ging weer remmen en zowel de auto als de vrachtwagen kwamen weer tot stilstand. Er was verder geen reden voor de auto om te remmen, hij had ook verder kunnen doorrijden. Daarna zijn zij uit het zicht geraakt en heb ik ze pas weer gezien nadat het ongeval was gebeurd. Ik heb het ongeval niet zelf zien gebeuren. (…)
U (mr. Al Asadi, rb) vraagt mij hoeveel auto’s er tussen mij en de vrachtwagen zaten. Zo’n vijf of zes.
2.11.
Ethias is de aansprakelijkheidsverzekeraar van de vrachtwagen.
2.12.
[verzoeker] houdt [verweerder 1] c.s. aansprakelijk voor zijn schade als gevolg van de aanrijding. [verweerder 1] c.s. wijst aansprakelijkheid van de hand.
3Het verzoek en het verweer
3.1.
[verzoeker] verzoekt de rechtbank op de voet van artikel 1019w e.v. Rv te bepalen dat [verweerder 1] , Betten en/of Ethias aansprakelijk is voor de gevolgen van het hem op 20 oktober 2022 overkomen ongeval en gehouden is de door hem als gevolg van dit ongeval geleden en nog te lijden schade, zowel materieel als immaterieel, te vergoeden,
met ‒ na vermindering van het verzoek ter zitting ‒ begroting van zijn advocaatkosten op een bedrag van € 6.697,35 inclusief btw en nog te vermeerderen met het griffierecht, en veroordeling van [verweerder 1] en/of Ethias tot betaling van dit bedrag, of een ander door de rechtbank te bepalen bedrag.
3.2.
Aan het verzoek heeft [verzoeker] ten grondslag gelegd dat [verweerder 1] achterop de bestelauto van [verzoeker] is gereden en zijn voertuig dus niet tijdig tot stilstand heeft kunnen brengen. Aldus heeft [verweerder 1] gehandeld in strijd met artikel 19 van het RVV 1990. [verzoeker] werpt verder op dat hij weliswaar eerder wel, maar direct voorafgaand aan het ongeval niet zonder verkeersnoodzaak heeft geremd. Ethias dient ingevolge artikel 6 van de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen de schade te vergoeden, aldus [verzoeker] .
3.3.
[verweerder 1] c.s. voert verweer.
4De beoordeling
4.1.
Het verzoek was aanvankelijk mede gericht tegen derde belanghebbende Dekra Claims Services Netherlands B.V. (verder Dekra ) zelf, die het verweer voerde dat zij slechts Ethias vertegenwoordigde en daarom niet zelf aansprakelijk kon zijn voor de schade. [verzoeker] heeft dit ter zitting erkend en verzocht om Ethias in plaats van Dekra aan te merken als derde verweerster in deze procedure. Bij e-mails van 14 en 17 oktober 2024 heeft mr. Al Asadi laten weten dat zowel Dekra als Ethias daarmee akkoord gaan. Zoals hiervoor al is vermeld, is Ethias dus in plaats van Dekra partij in deze zaak en worden de verzoeken geacht zich mede tegen Ethias en niet mede tegen Dekra te richten.
4.2.
[verweerder 1] en Betten hebben woonplaats in Nederland. In deze zaak met internationale aspecten heeft deze rechtbank in de procedure tegen deze twee verweerders rechtsmacht op basis van artikel 4 lid 1 van de Herschikte EEX-Verordening (Verordening (EU) nr. 1215/2012 betreffende rechterlijke bevoegdheid, erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken).
Tussen de vorderingen op [verweerder 1] en Betten enerzijds en op Ethias anderzijds bestaat een zo nauwe band dat een goede rechtsbedeling vraagt om hun gelijktijdige behandeling en berechting, teneinde te vermijden dat bij afzonderlijke berechting van de zaken onverenigbare beslissingen worden gegeven. Tegen Ethias heeft deze rechtbank dan rechtsmacht op grond van artikel 8 lid 1 van de Herschikte EEX-Verordening en overigens ook op grond van artikel 26 van de Herschikte EEX-Verordening, nu zij is verschenen zonder de bevoegdheid te betwisten en op grond van artikel 12 in samenhang met artikel 13 lid 2 van de Herschikte EEX-Verordening, nu de vordering rechtstreeks tegen Ethias wordt ingesteld en het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan in het rechtsgebied van deze rechtbank.
4.3.
Het verkeersongeval heeft plaatsgevonden op Nederlands grondgebied. Gelet op artikel 3 van het Verdrag inzake de wet die van toepassing is op verkeersongevallen op de weg (Trb. 1971, 118) (en artikel 28 lid 1 van de Rome II verordening (Verordening (EG) nr. 864/2007 betreffende het recht dat van toepassing is op niet-contractuele verbintenissen) en artikel 10:158 BW) is in deze zaak dan Nederlands recht van toepassing.
4.4.
[verzoeker] houdt [verweerder 1] c.s. (klaarblijkelijk uit hoofde van onrechtmatige daad) aansprakelijk, omdat [verweerder 1] zijn vrachtwagen in strijd met art. 19 RVV 1990 niet zo tijdig tot stilstand kon brengen dat de botsing werd voorkomen. Zoals gezegd staat de precieze toedracht van het ongeval niet vast. Volgens [verzoeker] is het ongeval ontstaan doordat [verweerder 1] heel dicht op hem ging rijden, terwijl [verweerder 1] c.s. van aanvang af tegenwerpt dat [verzoeker] (ook) vlak voorafgaand aan het ongeval onnodig en hard remde. Ingevolge de hoofdregel van art. 150 Rv rusten stelplicht en bewijslast dat [verweerder 1] c.s. aansprakelijk is op [verzoeker] . Het enkele feit dat [verweerder 1] tegen de achterzijde van de auto van [verzoeker] aan is gereden is onvoldoende om de lezing van [verzoeker] (voorshands) bewezen te achten. (Vergelijk HR 13 april 2001, ECLI:NL:HR:2001:AB1065.) Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de tegenwerping dat [verzoeker] vlak voor het ongeval onnodig en hard remde niet uit de lucht komt vallen. Vaststaat immers dat hij dat ten minste één keer eerder had gedaan op het Keizer Traianusplein, nog daargelaten dat zijn invoegmanoeuvre na de Waalbrug de vrachtwagen van [verweerder 1] ook tot hard remmen dwong. Bovendien verklaren zowel [verweerder 1] als [naam/namen getuige(n)] dat [verzoeker] een tweede maal onnodig op de rem heeft gestaan op dat plein. Verder is van belang dat geen sprake was van een gewone kop-staartbotsing. De aanrijding vond pas plaats toen [verzoeker] zijn bestelauto uit de goot naar links stuurde. Het is in deze omstandigheden, dus gegeven de gemotiveerde betwisting door [verweerder 1] c.s. , aan [verzoeker] om te bewijzen dat [verweerder 1] onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld door niet te voldoen aan art. 19 RVV 1990 en daardoor tegen [verzoeker] aan te rijden. Het is de vraag of dit bewijs is geleverd. In dat verband geldt het volgende.
4.5.
In zijn verzoekschrift heeft [verzoeker] gesteld dat [verweerder 1] zijn vrachtwagen niet tijdig tot stilstand heeft kunnen brengen en daarmee dus in strijd heeft gehandeld met het voorschrift dat een bestuurder in staat moet zijn om zijn voertuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kan overzien en deze vrij is. Hiervoor is al overwogen dat die redenering hier niet voldoende is. Ook onvoldoende is de verklaring van [verzoeker] dat [verweerder 1] heel dicht op hem ging rijden en dat hij in de goot is gaan rijden om een botsing te voorkomen. Die verklaring laat immers de mogelijkheid open dat [verweerder 1] dicht op [verzoeker] kwam te rijden omdat [verzoeker] onnodig en hard remde en niet omdat [verweerder 1] zelf onvoldoende afstand heeft gehouden. In het verzoekschrift heeft [verzoeker] verder de verklaring van [verweerder 1] dat hij moest uitwijken omdat iemand voor hem vol op de rem trapte geciteerd en daaruit afgeleid dat het niet [verzoeker] was die hard remde. Aldus wordt deze verklaring van [verweerder 1] uit zijn verband gerukt. [verweerder 1] heeft reeds tegenover zijn werkgever verklaard dat het [verzoeker] (‘meneer’) was die hard remde (productie 1 bij verweerschrift). Die verklaring heeft [verweerder 1] ten overstaan van de rechter-commissaris onmiskenbaar herhaald, waar hij blijkens het proces-verbaal heeft verklaard: “Ik deed toen mijn hand omhoog om te gebaren tegen meneer [verzoeker] . Ik was kwaad. Hij remde toen weer.” Ook tijdens de mondelinge behandeling heeft [verweerder 1] aldus verklaard.
4.6.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft [verzoeker] verder gesteld dat [verweerder 1] te hard reed. Hij leidt dat in de eerste plaats zelf af uit de schade aan de voertuigen. Zonder duiding door een deskundige, die ontbreekt, kan de rechtbank [verzoeker] daarin echter niet volgen. Ertegen pleit dat getuige [naam/namen getuige(n)] heeft verklaard dat niet te hard werd gereden, maar ongeveer 50 à 60 km/u. De verklaring van [naam/namen getuige(n)] dat [verzoeker] en [verweerder 1] uit het zicht raakten is ook onvoldoende om aan te nemen dat [verweerder 1] te hard reed. [naam/namen getuige(n)] heeft verklaard dat er vijf à zes auto’s tussen hem en de vrachtwagen reden. Bovendien valt niet uit te sluiten dat [naam/namen getuige(n)] op het Keizer Traianusplein voor een rood verkeerslicht heeft moeten stoppen. Dat [verweerder 1] te hard reed komt dus niet vast te staan.
4.7.
Uit de verklaring van [verweerder 1] dat hij kwaad was op [verzoeker] en gebaren naar hem maakte volgt nog niet dat [verweerder 1] onvoldoende afstand hield. [verweerder 1] heeft in het voorlopige getuigenverhoor verklaard dat hij vindt dat hij voldoende afstand hield en dat hij niet weet hoeveel afstand hij hield. De vrachtwagen heeft toen in ieder geval geen automatische noodstop gemaakt. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [verweerder 1] verklaard dat er nog drie à vier auto’s tussen hem en [verzoeker] konden en heeft [verzoeker] verklaard dat hij kon accelereren omdat er niemand voor hem reed. Ook uit deze omstandigheden kan dan niet overtuigend volgen dat [verweerder 1] te dicht op [verzoeker] reed.
4.8.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft [verzoeker] verder erop gewezen dat [verweerder 1] heeft verklaard dat hij niet op tijd kon remmen toen [verzoeker] vanuit de goot naar links stuurde en dat [verweerder 1] toen tegen de achterkant van de bestelauto van [verzoeker] aan kwam. Hij wijst erop dat [verweerder 1] in deze verklaringen niet rept van remmen zonder verkeersnoodzaak door [verzoeker] en wil daaruit afgeleid zien dat [verzoeker] niet zonder noodzaak heeft geremd, althans dat dit niet de oorzaak van het ongeval was. [verzoeker] miskent hiermee echter dat [verweerder 1] , tegenover het centrale verwijt dat hij heel dicht achter [verzoeker] reed voordat [verzoeker] in de goot ging rijden, heeft opgeworpen dat [verzoeker] op dat moment onnodig en hard remde. [verweerder 1] heeft nimmer het standpunt ingenomen dat [verzoeker] onnodig remde toen hij de goot weer uit stuurde. Uit deze verklaringen kan daarom niet volgen dat [verzoeker] niet zonder noodzaak heeft geremd of dat dit niet de oorzaak van het ongeval was. Het is [verzoeker] die het ongeval wijt aan onvoldoende afstand houden door [verweerder 1] vóórdat [verzoeker] de goot instuurde. Zoals gezegd heeft [verzoeker] dat te bewijzen.
4.9.
[verzoeker] heeft ten slotte tijdens de mondelinge behandeling gesteld dat hij, als hij al heeft geremd, dit niet zonder noodzaak heeft gedaan, maar vanwege de verkeersdrukte voor hem. [verweerder 1] , een professionele chauffeur die vanuit de vrachtwagen goed zicht had op het verkeer voor hem, had hierop moeten anticiperen door voldoende afstand te houden. Omdat [verweerder 1] dat niet heeft gedaan kon hij niet meer remmen en moest hij uitwijken, aldus [verzoeker] . Ook deze lezing laat echter de reële mogelijkheid open dat [verweerder 1] dicht op [verzoeker] kwam te rijden, omdat [verzoeker] ‒ opnieuw ‒ onnodig en hard remde en niet omdat [verweerder 1] zelf onvoldoende afstand hield. Nog daargelaten dat [verzoeker] tijdens de mondelinge behandeling juist heeft verklaard dat hij harder is gaan rijden omdat er niemand voor hem reed en hij niet door [verweerder 1] ingehaald wilde worden.
4.10.
De conclusie is dat [verzoeker] betreffende de essentiële vraag of [verweerder 1] te weinig afstand heeft gehouden onvoldoende sterk aanvullend bewijs heeft geleverd om de eigen getuigenis van [verzoeker] daarover te kunnen ondersteunen (artikel 164 lid 2 Rv). Dan komt dus niet vast te staan dat [verweerder 1] onrechtmatig jegens [verzoeker] heeft gehandeld door niet te voldoen aan art. 19 RVV 1990 en daardoor tegen [verzoeker] aan te rijden. De verzoeken te bepalen dat [verweerder 1] c.s. daarom aansprakelijk is en gehouden is tot schadevergoeding zijn niet toewijsbaar.
4.11.
Wat betreft de kosten van [verzoeker] bij de behandeling van het verzoek in de zin van art. 1019aa Rv geldt het volgende. [verzoeker] heeft aanvankelijk verzocht de kosten van de werkzaamheden van zijn advocaat te begroten, en wel een bestede tijd van 22,5 uur tegen een uurtarief van € 270,00 exclusief btw. [verweerder 1] c.s. heeft zowel de redelijkheid van het aantal uren als de redelijkheid van het tarief betwist.
4.12.
Een uurtarief van € 326,70 inclusief btw is relatief fors, maar op zichzelf voor een specialist niet onredelijk hoog. In dat geval mag echter wel een efficiënte werkwijze worden verwacht. In deze zaak over een relatief eenvoudige en overzichtelijke aansprakelijkheidsvraag, waarin de advocaat van [verzoeker] bovendien in het kader van het voorlopig getuigenverhoor al flink wat voorwerk moet hebben verricht en het verweer al op hoofdlijnen bekend was, komt een tijdsbesteding van 22,5 uur dan enigszins bovenmatig voor. Anderzijds heeft [verweerder 1] c.s. niet concreet gemaakt waar volgens haar te veel tijd is besteed en heeft [verzoeker] na het verweer zelf twee uur in mindering gebracht op zijn oorspronkelijke begroting. De rechtbank acht hooguit vijf uur voor het bijwonen van de mondelinge behandeling wat te veel, gegeven de reistijd van ongeveer 45 minuten enkele reis en een zittingsduur van ongeveer 1,5 uur. De rechtbank zal al met al 18,5 uur aan advocaatwerkzaamheden begroten.
4.13.
De begroting sluit dan op een bedrag van € 6.363,95, (18,5 × € 270,00 + 21% btw + € 320,00 aan griffierecht, dat is betaald voor verwijzing). Nu aansprakelijkheid van [verweerder 1] c.s. niet is vastgesteld is de gevraagde veroordeling tot betaling van dit bedrag aan [verzoeker] niet aan de orde. ECLI:NL:RBGEL:2024:7499