RBLIM 280525 wn-er valt van ladder; verzocht € 12.594 n.a.v. 48,6 bestede uren; toegewezen 28 uur x 250 + 21% = € 8470
- Meer over dit onderwerp:
RBLIM 280525 wn-er valt van ladder; geen huis-tuin-en-keukenongeval; onvoldoende toezicht; wg-er aansprakelijk
- verzocht € 12.594 n.a.v. 48,6 bestede uren; toegewezen 28 uur x 250 + 21% = € 8470
De feiten
2.1.
Op 30 juni 2020 heeft een ongeval plaatsgevonden op een bouwplaats van een nieuwbouwproject. [eiser] is van een ladder gevallen tijdens het uitvoeren van zijn werkzaamheden met letsel tot gevolg. Het letsel bestond onder meer uit een gebroken linker enkel, die op twee plaatsen was gebroken. Op 13 juli 2020 is hij geopereerd.
2.2.
De hoofdaannemer van het nieuwbouwproject was [naam aannemer] . [De aannemer] heeft Corebouw als onderaannemer voor het plaatsen van de vloeren aangesteld. Corebouw heeft personeel (waaronder [eiser] ) ingehuurd via het uitzendbureau Benflex bv.
2.3.
[eiser] heeft Corebouw aansprakelijk gesteld voor zijn schade als gevolg van het ongeval. Corebouw c.s. heeft de aansprakelijkheid van de hand gewezen.
3Het verzoek en het verweer
3.1.
[eiser] verzoekt te bepalen dat:
I. Corebouw aansprakelijk is voor de volledige schade van [eiser] als gevolg van het ongeval van 30 juni 2020;
II. Achmea en Corebouw gehouden zijn de volledige geleden en nog te lijden materiële en immateriële schade als aansprakelijkheidsverzekeraar van Corebouw rechtsreeks aan [eiser] te vergoeden,
III. De kosten van het deelgeschil op grond van artikel 6:96 BW dienen te worden vastgesteld op € 14.672,46, althans een nader in goede justitie te bepalen bedrag en verweerders te veroordelen het vastrecht aan [eiser] te betalen, met veroordelen van verweerders tot betaling van deze bedragen binnen 14 dagen na het wijzen van deze beschikking.
3.2.
Aan het verzoek heeft [eiser] het volgende ten grondslag gelegd.
[eiser] heeft in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade opgelopen. Corebouw is op grond van artikel 7:658 BW aansprakelijk. [eiser] is van een ladder gevallen tijdens zijn werkzaamheden. Hierdoor liep hij letsel op.
[eiser] verzoekt daarnaast de kosten van deze procedure te begroten zoals bepaald in artikel 1019aa Rv
3.3.
Corebouw c.s. verzet zich tegen toewijzing van de verzoeken.
4De beoordeling
Het verzoek leent zich voor behandeling in een deelgeschilprocedure
4.1.
De deelgeschilprocedure is bedoeld voor de situatie waarin partijen het op bepaalde punten niet eens kunnen worden, waardoor de buitengerechtelijke onderhandelingen worden belemmerd. Een partij (of partijen gezamenlijk) kan (kunnen) in een deelgeschilprocedure de rechter verzoeken op die geschilpunten te beslissen, zodat zij vervolgens verder kunnen met hun buitengerechtelijke onderhandelingen, met als uiteindelijk doel het sluiten van een vaststellingsovereenkomst. Om dit rechtelijk oordeel te krijgen is het niet per definitie noodzakelijk dat partijen (nog) met elkaar in onderhandeling zijn. Juist als partijen het niet eens zijn over de aansprakelijkheid kan een oordeel van de rechter hierover de onderhandelingen (weer) op gang helpen1. Als geen aansprakelijkheid wordt aangenomen is daarmee het geschil tussen partijen beslecht en als wel aansprakelijkheid wordt aangenomen kunnen partijen zich richten op de omvang van de schade en het causaal verband tussen de schade en het ongeval. Verder is het zo dat [eiser] schade heeft opgelopen bij het ongeval. Hij heeft dus belang bij een uitspraak over de aansprakelijkheid.
4.2.
Het voorgaande betekent dat het verzoek tot een oordeel over de aansprakelijkheid geschikt is om in een deelgeschil te behandelen. Dat er discussie bestaat over de toedracht en de schade(omvang) maakt dit oordeel niet anders. Het verzoek zal daarom inhoudelijk worden beoordeeld.
Algemeen Toetsingskader
4.3.
Indien de werknemer2 heeft aangetoond dat hij schade lijdt in de uitoefening van zijn werkzaamheden, is de werkgever3 daarvoor aansprakelijk tenzij hij aantoont dat hij aan zijn zorgplicht heeft voldaan of dat sprake is van opzet of bewuste roekeloosheid van de werknemer. Op de werkgever rust de stelplicht en bewijslast van feiten en/of omstandigheden waaruit dit volgt. Artikel 7:658 BW houdt een ruime zorgplicht in. Niet snel kan worden aangenomen dat de werkgever daaraan heeft voldaan en dus niet aansprakelijk is voor door de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden geleden schade. Artikel 7:658 BW beoogt echter geen absolute waarborg te scheppen voor de bescherming van de werknemer tegen gevaar.
Stap 1: Is er sprake van een bedrijfsongeval? Ja
4.4.
Allereerst dient de werknemer te stellen en – bij voldoende gemotiveerde betwisting door de werkgever – te bewijzen (dat wil zeggen: voldoende aannemelijk maken) dat hij schade heeft geleden in de uitoefening van zijn werkzaamheden.
Dat [eiser] schade heeft geleden in de uitoefening van zijn werkzaamheden, staat niet ter discussie. Er is immers sprake van een ongeval dat heeft plaatsgevonden tijdens de uitoefening van de werkzaamheden. Weliswaar staat de toedracht van het ongeval niet vast maar de bewijslast van de werknemer ten aanzien van de vraag of sprake is van een bedrijfsongeval gaat niet zover dat op hem de last rust te bewijzen wat de toedracht van een bedrijfsongeval was of wat de oorzaak ervan is geweest.4
Stap 2 Is er voldaan aan de Zorgplicht? Nee
4.5.
Nu er sprake is van een bedrijfsongeval is de werkgever aansprakelijk, tenzij hij stelt - en bij voldoende betwisting door de werknemer bewijst - dat hij aan zijn zorgplicht heeft voldaan. Daarbij wordt de omvang van de “argumenteerlast” van de werkgever bepaald door het al dan niet vaststaan van de toedracht. Staat de toedracht niet vast, dan ligt het op de weg van de werkgever om ten aanzien van alle mogelijke scenario’s te stellen – en zo nodig te bewijzen – dat zij aan haar zorgplicht heeft voldaan.
4.6.
De kantonrechter begrijpt uit de stellingen van partijen dat zij het er wel over eens zijn dat werknemer gevallen is toen hij op een ladder stond maar niet over de vraag of dat het gevolg is van een omvallende ladder.
Volgens [eiser]5 is de ladder zijwaarts omgevallen toen hij bij het uitvoeren van de werkzaamheden daarop stond. Hij heeft een houten rechte ladder6 tegen een betonnen wand geplaatst en deze tegen het wegschuiven naar achteren geblokkeerd door een stempel aan de voet van de ladder te plaatsen. [eiser] stond vóór de val op de vierde trede van de ladder, aldus [eiser] .
4.7.
Corebouw c.s. heeft aangevoerd dat na het ongeval is geconstateerd dat de door [eiser] gebruikte ladder nog steeds rechtop stond tegen een stempel. Na het ongeval heeft Corebouw nagevraagd of iemand de ladder rechtop heeft gezet. Daarop is negatief geantwoord. Corebouw c.s. bestrijdt dat de ladder is omgevallen of weggeschoven. Dit is ook onwaarschijnlijk, omdat [eiser] ervaren en geschoold is in het veilig gebruik van ladders en de plaatsing daarvan. Het omvallen van de ladder is ook onwaarschijnlijk, omdat [eiser] naar eigen zeggen op de 4e van in totaal 6 of 8 treden stond toen het ongeval hem overkwam. Een huishoudtrap met twee treden en “bordes” is net zo hoog, aldus Corebouw c.s. Waarom [eiser] toch van de ladder is gevallen is onbekend.
4.8.
De kantonrechter is van oordeel dat het antwoord op voormelde vraag of de ladder (zijwaarts) omgevallen is, of niet, in het midden kan blijven. Voor beide valscenario’s ( [eiser] is gevallen als gevolg van een omvallende ladder of door een onbekende oorzaak) geldt naar het oordeel van de kantonrechter dat Corebouw niet voldaan heeft aan haar zorgplicht. De kantonrechter zal dit hierna toelichten.
Geen sprake van een alledaagse en weinig risicovolle handeling
4.9.
Corebouw c.s. heeft aangevoerd dat [eiser] van een ladder gevallen is op een hoogte van circa 1,2 meter, zijnde de hoogte van een kleine huishoudtrap. Op die hoogte zijn wettelijk geen extra veiligheidseisen bedacht om te voorkomen dat iemand ten val kan komen. Deze situatie is te vergelijken met een alledaagse bezigheid die geen bijzondere gevaren kent, waarvoor een werkgever geen extra veiligheidsmaatregelen hoeft te treffen, aldus Corebouw c.s.
4.10.
Zoals Corebouw c.s. terecht aanvoert, gaat de zorgplicht van de werkgever niet zover dat hij voor volstrekt alledaagse en weinig risicovolle handelingen maatregelen dient te treffen of zijn werknemer dient te waarschuwen voor de daaraan verbonden risico’s. Het gaat hierbij om activiteiten die zich niet wezenlijk onderscheiden van activiteiten die geregeld ook buiten de werksfeer worden verricht en waarbij de kans op schade in de regel beperkt is. In die gevallen mag de werkgever in beginsel rekenen op een minimale voorzichtigheid van de werknemer.7
4.11.
De kantonrechter is het echter niet eens met Corebouw c.s. dat hier sprake is van een dergelijke alledaagse situatie.
Op de eerste plaats vanwege het feit dat [eiser] voor het uitvoeren van zijn opdracht continu/structureel op een ladder moest staan. Omdat hij zich bij het uitvoeren van de werkzaamheden langs de muur waaraan hij werkt verplaatste moest hij ook steeds de ladder op- en afklimmen om deze te verplaatsen. Daarbij hield hij gereedschappen en materialen in een hand.
Daar komt bij dat voorzienbaar is dat [eiser] ter besparing van inspanning en het boeken van tijdwinst zal trachten de ladder zo min mogelijk te verplaatsen door met zijn arm zo ver mogelijk te reiken.
Gelet op al deze omstandigheden is sprake van structurele blootstelling aan de mogelijke gevaren van het gebruik van een ladder. Als alledaagse risicoloze activiteit is dit zeker niet te betitelen.
4.12.
Hoewel het risico van een val van de ladder ter hoogte van 4 treden (circa 1,20-1,40 meter) op zich niet groot is, wordt dit risico wel groter door het structurele gebruik zoals dat hiervoor is beschreven. Enerzijds omdat het risico, hoewel op zich niet groot, zich (veel) vaker voordoet, en de kans op een ongeval dus toeneemt, anderzijds omdat gewenning bij de werknemer een zekere blindheid voor het gevaar in de hand werkt. Als de werkgever verwezenlijking van het algemeen bekende gevaar bij de uitoefening van de werkzaamheden eenvoudig kan wegnemen (zoals hierna zal blijken) en dat nalaat, schendt hij in beginsel zijn zorgplicht.8 Kortom, naar het oordeel van de kantonrechter is er in dit geval bij een val van de ladder geen sprake van een alledaags ongeval waartegen Corebouw geen maatregelen hoefde te nemen, terwijl die maatregelen ook mogelijk waren en redelijkerwijs van haar gevraagd konden worden.9
Geen toezicht en niet de juiste ladder gebruikt
4.13.
Corebouw c.s. stelt dat Corebouw voldoende veiligheidsmaatregelen heeft getroffen om de val van [eiser] te voorkomen. Zij heeft ervaren geschoolde arbeidskrachten ingehuurd en voor het eenvoudige werk afdoende instructies verstrekt. Zij was niet gehouden continue toezicht op de ervaren arbeidskrachten uit te oefenen.
Het werk zou volgens Corebouw c.s. eigenlijk verricht worden door twee Roemeense arbeidskrachten, die niet op tijd in Nederland konden zijn. Volgens Corebouw c.s. heeft het uitzendbureau vervolgens in allerijl [eiser] en zijn [collega] geregeld voor het werk. De ingeleende [voorman] heeft volgens Corebouw c.s. aan [eiser] en zijn [collega] uitgelegd dat de voorbereidende werkzaamheden bestonden uit het lijmen/plakken van stroken vilt bovenop en tegen een betonnen wand tot maximaal ongeveer 2,4 meter hoogte. Daarna zou gestart worden met het storten van de vloeren. Voormelde voorman heeft volgens Corebouw c.s. ook aan [eiser] en zijn [collega] uitgelegd dat de benodigde ladders en trappen geplaatst stonden in een materiaalcontainer van [de aannemer] . Voormelde voorman heeft toen volgens Corebouw c.s. duidelijk uitgelegd en aangewezen waar die materiaalcontainer stond. Corebouw is uiteindelijk gebleken dat [eiser] en zijn [collega] in plaats van naar de materiaal container te lopen een ladder (en geen trap zoals uitgelegd) hebben gepakt die langs de kant lag en bedoeld was voor de steiger, aldus Corebouw c.s.
4.14.
Artikel 7:658 lid 1 BW verplicht de werkgever om maatregelen te nemen die redelijkerwijs nodig zijn om te voorkomen dat de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade lijdt. Wat dat inhoudt (of maatregelen nodig zijn en, zo ja, welke?), hangt volgens de Hoge Raad af van de omstandigheden van het geval, waaronder de aard van de werkzaamheden, de kans dat zich een ongeval zal voordoen, de ernst die de gevolgen van een ongeval kunnen hebben en de mate van bezwaarlijkheid van de te nemen veiligheidsmaatregelen.10
4.15.
Als de ladder niet zijwaarts is omgevallen, zoals Corebouw stelt, blijft vaststaan dat Corebouw geen toezicht heeft gehouden op de wijze waarop [eiser] de ladder gebruikte. In de gegeven omstandigheden had dit wel van Corebouw verwacht mogen worden. Waarom? [eiser] en zijn [collega] hebben nog niet eerder voor Corebouw gewerkt. Corebouw was dus niet bekend met de manier waarop [eiser] werkt en in hoeverre hij bijvoorbeeld de veiligheidsregels in acht neemt. Dat [eiser] ervaring heeft, geschoold is en in het bezit is van een VCA certificaat, legt daarom onvoldoende gewicht in de schaal. Uiteraard wordt niet van Corebouw verwacht dat zij “een mannetje naast [eiser] zet om toezicht te houden” maar wel dat zij zich er zelf van overtuigt wat voor “vlees zij in de kuip heeft”. Uit niets blijkt dat Corebouw zich er zelf van heeft overtuigd dat [eiser] voldoende veiligheidsregels in acht nam – en in acht bleef nemen - bij het gebruik van de ladder.
4.16.
[eiser] stelt dat de ladder opzij is omgevallen. Hij heeft verklaard dat hij op zoek is gegaan naar een ladder en er een heeft gevonden die beneden niet breder uitloopt. Die heeft hij gepakt. Volgens [eiser] is deze ladder minder geschikt dan een ladder die beneden breder is, want minder stabiel, zeker als men probeert zo ver mogelijk te reiken. De kantonrechter is het met [eiser] eens. Het is een feit van algemene bekendheid dat een dergelijke ladder stabieler is dan de gebruikte rechte ladder en daarmee dus geschikter voor dit werk. Corebouw stelt wel dat zij [eiser] aangewezen heeft waar deze de juiste ladder kon vinden maar zij heeft zich er niet van overtuigd dat de uitleg goed is begrepen en evenmin heeft zij zich er van overtuigd dat [eiser] de juiste ladder heeft gebruikt.
4.17.
De kantonrechter komt daarom tot het oordeel dat – ongeacht het “valscenario”- niet is komen vast te staan dat Corebouw alle veiligheidsmaatregelen heeft genomen die redelijkerwijs van haar kunnen worden gevergd om ongevallen als het onderhavige te voorkomen. Corebouw is dus aansprakelijk voor de schade als gevolg van het ongeval dat [eiser] is overkomen. De verzoeken onder I en II zijn daarom toewijsbaar met inachtneming van onderstaande. De kantonrechter vat deze verzoeken – gelet op deze procedure en de ingenomen stellingen van [eiser] - op als een verklaring voor recht. Een beslissing over de vraag of Corebouw aansprakelijk is voor de “volledige” schade valt buiten het bestek van deze procedure. De verzoeken onder I en II zijn op dat punt daarom niet toewijsbaar.
Wat betreft de draagplicht van Achmea wordt die eventueel beperkt door de grenzen die Corebouw en Achmea in de polis hebben vastgelegd.
Kosten van het deelgeschil
4.18.
De rechter begroot de kosten van de deelgeschilprocedure. Dit staat in artikel 1019aa lid 1 Rv. Hoe de kosten moeten worden begroot is geregeld in artikel 6:96 lid 2 BW. Daaruit volgt dat de rechter bij de begroting van de kosten de zogenoemde dubbele redelijkheidstoets moet gebruiken; zowel het inroepen van de rechtsbijstand als de daarvoor gemaakte kosten moeten redelijk zijn.
4.19.
[eiser] vraagt vergoeding van de kosten van dit deelgeschil, die worden begroot op een totaalbedrag € 12.594,00 exclusief btw11.
Dit bedrag is volgens [eiser] opgebouwd uit navolgende bedragen die allen exclusief btw zijn.
Tot de datum van indiening van het verzoekschrift:
a. € 1.219,0012 Telefonisch overleg en correspondentie met [eiser] , Nostimos en Achmea in 2023 en 2024, betreft 5,5 uur in totaal.
€ 4.439,50 voor het opstellen van het verzoekschrift in 2023 en 2024, betreft 19 uur en 48 minuten. Dit bedrag is gematigd tot € 4.000,00 door [eiser] in verband met mogelijke overlap tussen werkzaamheden mr. Brokken en haar collega mr. Broeders.
€ 651,00 lezen stukken dossier in 2023, betreft 3 uur en 6 minuten in totaal.
€ 421,00 “analyse” 2023 en 2024, betreft 1 uur en 54 minuten in totaal.
€ 413,50 intern overleg mr. Brokken en haar collega mr. Broeders, betreft 1 uur en 36 minuten in totaal. Dit bedrag wordt gematigd door [eiser] tot € 300,00 in verband met mogelijke overlap tussen werkzaamheden van deze advocaten.
Vanaf de datum van indiening verzoekschrift:
€ 175,00 zonder omschrijving, betreft 42 minuten.
€ 1.288,00 overleg correspondentie met client, wederpartij en Nostimos, betreft 5 uur en 36 minuten.13
€ 700,00 bestuderen verweerschrift en nogmaals eigen verzoekschrift doornemen, betreft 2 uur en 48 minuten.
€ 1.840,00 (volgens de kantonrechter moet dit € 1.543,00 zijn; zijnde de optelsom van hierna vermelde door [eiser] opgevoerde bedragen) opstellen (spreek)aantekeningen t.b.v. mondelinge behandeling, betreft 5 uur en 48 minuten x € 250,00 = € 1.450,00 door mr. Brokken en 18 minuten x € 310,00 = € 93,00 door mr. Broeders.
€ 375,00 voorbereiden mondelinge behandeling 1 uur en 30 minuten.
€ 1.000,00 Begroten bijwonen mondelinge behandeling met voor- en nabespreking client, betreft 4 uur.
€ 625,00 Reistijd mondelinge behandeling, betreft 2,5 uur.
4.20.
Corebouw c.s. heeft de hoogte van deze kosten gemotiveerd weersproken. Volgens Corebouw c.s. is het gevorderde bedrag exorbitant gelet op de relatieve eenvoud van de juridische materie. Daarnaast is Corebouw c.s. van mening dat de 25 uur die voor het opstellen van het verzoekschrift zijn genoemd onredelijk zijn, gelet op de inhoud en omvang daarvan en het specialistentarief dat per uur wordt gehanteerd. Corebouw c.s. wijst erop dat er door twee advocaten tijd is besteed zonder dat duidelijk is gemaakt welke werkzaamheden door hen zijn verricht. Dat deels dezelfde werkzaamheden zijn verricht lijkt aannemelijk en is onredelijk. Een matiging daarvoor van € 439,50 is oncontroleerbaar en wordt betwist door Corebouw c.s. Daarnaast vindt Corebouw c.s. het onredelijk dat tegen deze achtergrond intern overleg wordt berekend en dat hiervan tevens de toelichting ontbreekt. Corebouw c.s. begrijpt niet welke “analyse” nog nodig is naast de al 25 uur bestede uren voor een eenvoudig verzoekschrift. Van de 5,5 uur telefonisch overleg met Nostimos en Achmea blijkt volgens Corebouw c.s. niet of deze kosten in redelijkheid zijn gemaakt. Temeer daar ruim 3 uur wordt opgevoerd voor het “lezen van stukken”. De genoemde uren zijn volgens Corebouw c.s. onredelijk hoog en zij meent dat met minder dan de helft van de opgevoerde uren had kunnen worden volstaan. Corebouw wijst er nog op dat er 3 uur is begroot voor correspondentie met de rechtbank en 2 uur voor correspondentie met Achmea of Nostimos, hetgeen onredelijk veel tijd is. Verder zijn er onredelijk veel uren besteed voor het opstellen van de spreekaantekeningen (terwijl ook rekening is gehouden met 3 uur voor het lezen van het verweerschrift) en nog eens extra tijd voor de voorbereiding van de mondelinge behandeling, aldus Corebouw c.s.
4.21.
Hiertegen heeft [eiser] aangevoerd dat voor het opstellen van het verzoekschrift niet 25 uur is besteed maar 19 uur en 48 minuten. [eiser] wijst erop dat het overleg met Nostimos nodig was omdat [eiser] de Nederlandse taal niet voldoende beheerst en de medewerkers van Nostimos als tolk fungeren. Om de kosten te beperken is Nostimos betrokken gebleven bij de zaak. De extra twee uur voorbereidingstijd is nodig om [eiser] voor te bereiden op de zitting, aldus [eiser] .
4.22.
De kantonrechter volgt Corebouw c.s. grotendeels in haar verweer.
De kantonrechter stelt vast dat [eiser]14, exclusief het bijwonen van de zitting en de reistijd, in totaal 48 uur en 36 minuten heeft besteed aan deze zaak. De kantonrechter acht de aan de zaak bestede tijd bovenmatig aangezien de zaak niet als complex te kwalificeren is. Gezien de aard van de zaak komt de kantonrechter 28 uur á
€ 250,0015(exclusief btw) als redelijk voor. Bij dit oordeel heeft de kantonrechter ook betrokken dat met name aan het verzoekschrift en de spreekaantekeningen, zonder nadere toelichting, onredelijk veel tijd is besteed in verhouding tot de omvang en complexiteit van het dossier. Daarnaast heeft [eiser] op de meeste kritiekpunten van Corebouw c.s. ten aanzien van de door zijn gemachtigde bestede uren niet gereageerd dan wel is dat een onvoldoende toelichting voor de exorbitante hoge uren. De kantonrechter stelt verder vast dat de mondelinge behandeling korter heeft geduurd dan begroot.
4.23.
Gelet op al het voorgaande zal de kantonrechter de redelijke kosten begroten op
€ 8.557,0016 inclusief btw en griffierecht.
1Zie ook uitspraak van Rechtbank Oost-Brabant 12 juli 2024 ECLI:NL:RBOBR:2024:3358.
2Daar waar “werknemer”, is vermeld wordt ook gedoeld op de in lid 4 van artikel 7:658 BW bedoelde personen (bv inleners, zoals [eiser] )
3Daar waar “werkgever” is vermeld wordt zowel de materiële (bijvoorbeeld het uitzendbureau) alsook de formele werkgever bedoeld; zie ook artikel 7:658 lid 4 BW
4Vergelijk HR 10 december 1999, ECLI:NL:HR:1999:AA3837, HR 4 mei 2001, ECLI:NL:HR:2001:AB1430 en HR 15 oktober 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA9048.
5Zie verklaring van [eiser] , gedaan in het kader van het onderzoek van de Inspectie SZW, productie 2 van [eiser] .
6Betreft een ladder met in totaal 6 tot 8 treden zonder antislip doppen.
7Zie bijv. HR 7 december 2007, ECLI:NL:HR:2007:BB5625, NJ 2007/743, r.o. 3.3. Zie in de lagere rechtspraak bijv. Rb. Rotterdam 20 augustus 2021, ECLI:NL:RBROT:2021:8737, r.o. 5.11
8HR 27 april 2007, LJN AZ6717, NJ 2008/462; JAR 2007/128 (Kalai/Antoine Petit))
9Voor dit oordeel vindt de kantonrechter ook steun bij de Conclusie van Advocaat-Generaal T. Hartlief, Parket bij de Hoge Raad 21 april 2023; ECLI:NL:PHR:2023:454
10HR 5 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3519, NJ 2015/182 m.nt. T. Hartlief, JA 2015/16 m.nt. E.V. van der Schee en JAR 2015/14 m.nt. B. Barentsen.
11Zie productie 21 of 22 van [eiser]
122023 mr. Brokken : 2 uur en 18 minuten x € 210,00 = € 483,00 2024 mr. Brokken : 3 uur en 12 minuten x € 230,00 = € 736,00
13Totaal is 5 uur en 36 minuten waarvan 2 uur in 2025 en overige tijd in 2024. In het geactualiseerde overzicht is opgenomen dat het uurtarief in 2025 € 230,00 bedroeg en in 2024 € 250,00. In 2025 dus € 460,00 en in 2024 € 828,00.
14Zie kostenbegroting d.d. 12 maart 2025 productie 21 of 22 van [eiser]
15Mr. Brokken heeft op dit moment een uurtarief van € 250,00. Het komt de kantonrechter redelijk voor gezien de matiging van de uren daarmee rekening te houden.
1628 uur x € 250,00 exclusief btw. Dat komt neer op € 8.470,00 inclusief btw, te vermeerderen met het griffierecht van € 87,00. De totale kosten bedragen dus € 8.557,00 inclusief btw.