Overslaan en naar de inhoud gaan

RBMNE 250919 kosten verzocht en begroot: € 10.685,97, uurtarief € 270 excl BTW

RBMNE 250919 rendement 6 % evident onrealistisch; kapitalisatie op basis van conceptrichtlijn Rente en Inflatie van De Letselschade Raad
- verpleegkundige zou na afronden MBO opleiding tussen 32 en 36 uur zijn gaan werken; uitgangspunt voor berekening gesteld op 34 uur

zie ook https://www.vbsadvocaten.nl/nieuws/rechtbank-bevestigt-uitgangspunten-kapitalisatie-letselschade/

Kosten deelgeschil

2.24.
De rechtbank moet de kosten van deze deelgeschilprocedure begroten. Dit staat in artikel 1019aa lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Hoe de kosten moeten worden begroot is geregeld in artikel 6:96 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek. Daaruit volgt dat de rechtbank bij de begroting van de kosten de zogenoemde dubbele redelijkheidstoets moet gebruiken; zowel het inroepen van de rechtsbijstand als de daarvoor gemaakte kosten moeten redelijk zijn. Dit betekent dat als een deelgeschilprocedure volstrekt onnodig of onterecht is ingesteld, de kosten daarvan niet voor vergoeding in aanmerking komen. De kosten voor dit deelgeschil bedragen volgens [ verzoekster & vader ] € 10.685,79, 'waarin een bedrag van € 297,00 voor griffierecht is opgenomen. Het uurtariefvan € 270,00 exclusief btw vindt ASR bovenmatig. Zij vindt een tarief van € 250,00 per uur redelijk. Verder heeft ASR moeite met de omvang van het verzoek, volgens haar had het korter gekund omdat zij al had ingestemd met de conceptbrief voor de rekenkundige.
Dat [ verzoekster & vader ] ook over de te hanteren uitgangspunten bij de berekening van het verlies van arbeidsvermogen van [ verzoekster ] een verzoek heeft ingediend, is begrijpelijk. Uit de correspondentie tussen partijen in de periode 15 maart 2019 tot 29 april 2019 (productie 54 tot 57 bij het verzoekschrift) leidt de rechtbank af dat het voor [ verzoekster & vader ] niet duidelijk was of ASR zich nu wel of niet committeert aan (de uitgangspunten in) het arbeidsdeskundig rapport. De zaak is verder vooral door de discussie over de te hanteren rekenrente niet eenvoudig. Het aantal uren dat is besteed en opgegeven past daar bij. Omdat namens ASR tijdens de mondelinge behandeling is bevestigd dat ook in het buitengerechtelijke traject is afgerekend tegen een uurtarief van € 270,00 is er geen reden om voor dit deelgeschil een ander, lager tarief te gebruiken. De rechtbank begroot de redelijke kosten voor het opstellen van het verzoekschrift en de verdere behandeling van de zaak dan ook op het bedrag dat mr. Bosch heeft opgegeven en verzocht, dus op € 10.685,79. ASR zal tot betaling daarvan aan [ verzoekster & vader ] worden veroordeeld. [ verzoekster & vader ] verzoekt op dit punt om een hoofdelijke veroordeling. Daarvoor ziet de rechtbank geen aanleiding. [ verzoekster & vader ] heeft een eigen recht ten opzichte van ASR, Bij indiening van het verzoek is mr. Bosch hier ook op gewezen en om een toelichting gevraagd op grond waarvan naast ASR ook de heer [ verweerder ] als verwerende pattij door de rechtbank moest worden opgeroepen. Daarop heeft mr. Bosch laten weten dat daarvoor gekozen is omdat [ verweerder ] daarmee procespartij wordt zodat als ASR hem op enig moment als getuige wil horen hij in ieder geval partijgetuige is. Daarbij heeft mr. Bosch opgemerkt dat een en ander niet tot complicaties leidt omdat ASR dekking verleent. Ook in deze toelichting ziet de rechtbank geen reden om naast ASR ook [ verweerder ] te veroordelen tot betaling van de kosten. Er is verder ook geen aanleiding om te veronderstellen dat ASR de kosten van dit deelgeschil niet zal vergoeden aan [ verzoekster & vader ] . De verzochte hoefdelijkheid zal worden afgewezen.

Uitvoerbaar bij voorraad?

2.25.
De rechtbank zal deze uitspraak niet uitvoerbaar bij voorraad verklaren zoals [ verzoekster & vader ] vraagt, omdat tegen een beschikking in een deelgeschilprocedure geen hogere voorziening openstaat. Dit volgt uit artikel 1019bb Rv.

3. De beslissing

De rechtbank:

3.1.
bepaalt dat voor de berekening van het verlies van arbeidsvermogen van [ verzoekster ] het arbeidsdeskundig rapport van 6 februari 2017 van mevrouw E. van Gulden het uitgangspunt is en meer concreet dat de volgende uitgangspunten gelden:
a. voor de situatie met ongeval moet er vanuit worden gegaan dat [ verzoekster ] tot aan haar pensioenleeftijd een IVA-uitkering zal houden, die qua hoogte gelijk zal zijn aan de hoogte van de uitkering zoals zij die thans ontvangt;
b. voor de situatie zonder ongeval moet er vanuit worden gegaan dat [ verzoekster ] vanaf 2 juni 2015 tot 1 februari 2018 gedurende vierentwintig uur per week zon werken in de functie «verzorgende plus», schaal 30, tegen een salaris van € 1.295,94 bruto per maand, exclusief € 85,20 aan onregelmatigheidstoeslag, waarbij voor de salarisontwikkeling wordt verwezen naar p. 3 van het rapport van de arbeidsdeskundige;
c. [ verzoekster ] zou per 1 februari 2018 door het halen van de opleiding «verzorgende» op mbo-3 niveau promoveren naar schaal 35, een en ander als aangegeven op p. 3 van het rapport van de arbeidsdeskundige, vermeerderd met de onregelmatigheidstoeslag;
d. [ verzoekster ] zou per 1 februari 2018 de omvang van haar dienstverband hebben uitgebreid naar 34 uur per week, op haar eigen afdeling, dan wel in combinatie met het werken op een andere afdeling;
e. [ verzoekster ] zou 34 uur zijn blijven werken tot haar pensioendatum;
f [ verzoekster ] zou krachtens de CAO recht hebben gehad op een eenmalige uitkering in 2016 en 2017 en recht hebben op gratificaties bij een 12,5-, 25- en 40-jarig jubileum, dit conform de vigerende CAO zodat deze gratificaties in het betreffende jaar ingerekend moeten worden;
g. [ verzoekster ] zou zonder ongeval een pensioen hebben gehad dat meegroeide met haar inkomen, tenvijl het pensioen in de situatie met ongeval premievrij op een lager niveau wordt voortgezet, de bespaarde premie mag worden verrekend: de rekenkundige wordt verzocht om dit verschil in de berekening van het verlies van arbeidsvermogen mee te nemen;
h. [ verzoekster ] heeft in 2016 een transitievergoeding ontvangen van netto € 2.728,00, die als eenmalige uitkering in dat jaar op grond van artikel 6:100 BW verrekend mag worden;

3.2.
bepaalt dat, als [ verzoekster & vader ] ervoor kiest om het verlies van arbeidsvermogen in één termijn af te wikkelen, de rente de eerste vijf jaar 1,3% bedraagt, de daarop volgende vijftien jaar 2,2% en vana ftwintig jaar na kapitalisatiedatum 3,6% tot aan de einddatum en dat de inflatie in diezelfde perioden respectievelijk l,5%, 1,6% en 1,9% bedraagt;

3.3.
bepaalt dat de onder 3.2. genoemde percentages gewijzigd vastgesteld moeten worden indien de kapitalisatie van de schadevergoeding na 25 september 2020 wordt uitgevoerd, een en ander zoals overwogen in rechtsoverweging 2.23. van deze beschikking;

3.4.
begroot de kosten van dit deelgeschil op € 10.685,79 en veroordeelt ASR tot betaling daarvan aan [ vader ] binnen veertien dagen na de datum van deze beschikking;

3.5.
wijst het meer of anders verzochte af.

Met dank aan mr. E. Bosch, Vogelaar Bosch Spijer Advocaten voor het inzenden van deze uitspraak.

Nu ook op Rechtspraak.nl: ECLI:NL:RBMNE:2019:4559

Citeerwijze: www.letselschademagazine.nl/2019/RBMNE-250919