Overslaan en naar de inhoud gaan

RBNHO 230622 verzocht en begroot op 22 uur x € 265,00 + 21% = € 7054,30 x 60% vanwege ES

RBNHO 230622 Auto rijdt uit parkeervak en keert op rijbaan; motor reed te hard; 60% auto en 40% motor; geen billijkheidscorrectie
verzocht en begroot op 22 uur x € 265,00 + 21% = € 7054,30 x 60% vanwege ES

zie ook: https://www.nhnieuws.nl/nieuws/241788/motor-doorboort-auto-in-wognum-beide-bestuurders-in-ziekenhuis

locatie ongeval: https://goo.gl/maps/3iKAESNX46vpd6mf9

2
De feiten

2.1.
Op 8 maart 2019 omstreeks 17.12 uur heeft op de [straatnaam] te [plaats] , gemeente [gemeente] , ter hoogte van nummer 55 een aanrijding plaatsgevonden. Daarbij waren de zoon van [verzoeker] , [zoon verzoeker] , geboren op [geboortedatum 1] , (hierna: [zoon verzoeker] ) en mevrouw [naam 1] , geboren op [geboortedatum 2] , (hierna: [naam 1] ), verzekerde bij Aegon, betrokken.

2.2.
[zoon verzoeker] reed op zijn cross-motor (van het merk KTM, model GS520R, kenteken [kenteken 1] ) op de [straatnaam] in [plaats] in de richting van [plaats 2] . De rijbaan bestond uit één rijstrook voor het verkeer gaande in beide richtingen. Naast de rijstrook is aan beide zijden een suggestiestrook (met roodgekleurd asfalt) gesitueerd hetgeen voor weggebruikers kenbaar is gemaakt door op het wegdek aangebrachte onderbroken strepen.

2.3.
[naam 1] stond met haar auto (een Ford Fiesta met kenteken [kenteken 2] ), gezien vanuit de rijrichting van [zoon verzoeker] aan de rechterzijde van de [straatnaam] ter hoogte van perceel nummer 55 geparkeerd in een parkeervak.

2.4.
Toen [zoon verzoeker] de auto naderde, is [naam 1] de weg opgereden om op de oprit aan de overzijde te keren en in tegengestelde richting naar [plaats] te rijden.

2.5.
[zoon verzoeker] heeft de auto van [naam 1] niet kunnen ontwijken. Hij is frontaal in het linker voorportier gereden.

2.6.
De politie is ter plaatse geweest en heeft meerdere getuigen gehoord. Er is een proces-verbaal “Aanrijding met letsel [straatnaam] te [plaats] ” opgemaakt. De sluitingsdatum van dit proces-verbaal is 1 juli 2019.

2.7.
Het proces-verbaal “Voertuig Onderzoek” (de verkeersongevallenanalyse) maakt deel uit van het hiervoor onder 2.6. genoemde proces-verbaal en luidt, voor zover van belang, als volgt:

“ 1.2.
Beknopte ongevalsbeschrijving

bestuurder van een personenauto stond aan de rechterzijde van de weg geparkeerd met gevarenlicht aan. Vanuit de parkeerplaats reed zij de rijbaan op om vervolgens aan de overzijde van de weg te gaan keren. Tijdens deze manoeuvre verleende zij geen voorrang aan een voor haar van achter naderende bestuurder van een motorfiets. De bestuurder van de motorfiets reed frontaal in het linker voorportier van de personenauto. Door het ongeval raakten zowel de bestuurder van de personenauto als de bestuurder van de motorfiets zwaar gewond.
( ... )

1.3.
Omschrijving plaats ongeval

( ... )
Ter plaatse was een maximum snelheid van 50 kilometer per uur toegestaan, zijnde een maximum snelheid als bedoeld in artikel 20, onder a van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, hetgeen aan de weggebruikers kenbaar werd gemaakt door middel van borden conform model A1 van de Bijlage 1 van het RVV1990. De rijbaan van de [straatnaam] bestond uit één rijstrook voor het verkeer gaande in beide richtingen. Naast de rijstrook was aan beide zijden een suggestiestrook gesitueerd hetgeen aan de weggebruikers kenbaar was gemaakt door op het wegdek aangebrachte onderbroken strepen.

2.1.1
Voertuig – Merk: Ford
( ... )
Door ons werd onderzocht of de bestuurder tijdens het wegrijden en het keren richting had aangegeven. Door de aanrijding met de motorfiets was de knipperlichthendel afgebroken. Wij zagen dat de hendel omhoog stond, in de stand voor rechtsaf. Deze stand werd hoogst waarschijnlijk veroorzaakt door de aanrijding met de KTM. Verder onderzoek wees uit dat met werkende gevarenlichten de knipperlichten voor links- en rechtsaf niet werken.
( ... )

Schade
Het voorruit, dak, linker voorscherm en de beide linker portieren liepen zware schade op door het ongeval. ( ... )

2.1.2
Voertuig – Merk: KTM
( ... )
Op het wegdek troffen wij een rol-remspoor aan die wij relateerden aan de voorband van de KTM.
( ... )

Schade
Wij zagen dat de KTM zwaar beschadigd was. De gehele voorzijde (voorvork en aanhangende delen daarvan) was afgebroken. (…)

Résume
Uit voornoemde berekeningen kan worden gesteld dat de bestuurder van de KTM hoogst waarschijnlijk de ter plaatse toegestane snelheid met minimaal 9 km/u en maximaal 37 km/u had overschreden. Het ernstige letsel van beide betrokken bestuurders had voorkomen kunnen worden wanneer de bestuurder van de KTM de maximumsnelheid van 50 km/u niet zou hebben overschreden. Bij een snelheid van 50 km/u had de bestuurder van de KTM zijn motor ongeveer 1 meter voor de botsplaats tot stilstand kunnen brengen. Hieruit kunnen wij opmaken dat de bestuurder van de KTM bij 50 km/u en hierbij zowel de voor- als achterwielrem had gebruikt op tijd stil gestaan zou hebben en het ongeval had doen voorkomen.

De bestuurder van de KTM had voor het ongeval hoogst waarschijnlijk niet blokkerend en alleen met het voorwiel geremd, gezien het aangetroffen rol-remspoor op het wegdek. De rem van het achterwiel was waarschijnlijk niet of nauwelijks gebruikt. Het achterwiel blokkeert bij een noodremming eerder dan het voorwiel en zou op het wegdek hoogst waarschijnlijk afgetekend hebben. ( ... )

Wij vermoeden dat de aanvangssnelheid van de KTM veel hoger had gelegen dan de berekende minimale snelheid van 59 km/u. Bij de minimale snelheid van 59km/u zou de schade en het opgelopen letsel veel minder ernstig zijn geweest.
( ... )

2.8.
Zowel [zoon verzoeker] als [naam 1] hebben ernstig letsel opgelopen.

2.9.
[zoon verzoeker] heeft een maand in het ziekenhuis gelegen. Hij is in de periode van 9 maart 2019 tot en met 25 maart 2019 zes keer geopereerd. Na zijn ziekenhuisopname is [zoon verzoeker] drie maanden opgenomen geweest in een revalidatiecentrum.

2.10.
Op 31 mei 2020 is Aegon namens [zoon verzoeker] aansprakelijk gesteld voor het ontstaan van de aanrijding op 8 maart 2019.

2.11.
Bij brief van 10 juni 2020 heeft Aegon aansprakelijkheid afgewezen.

2.12.
ASR Schadeverzekering N.V. is de WAM-verzekeraar van de door [zoon verzoeker] bestuurde motor. [naam 1] heeft ASR aansprakelijk gesteld voor de schade die door het ongeval van 8 maart 2019 is ontstaan. ASR en [naam 1] hebben een regeling getroffen, waarbij [naam 1] 90% van haar schade vergoed krijgt.

2.13.
Op 21 mei 2021 is op verzoek van [zoon verzoeker] mevrouw [naam 2] als aanvullende getuige gehoord tijdens een voorlopig getuigenverhoor.

2.14.
Op 29 juni 2021 heeft [zoon verzoeker] zijn leven beëindigd.

2.15.
[verzoeker] is de enige erfgenaam van [zoon verzoeker] . Hij heeft de nalatenschap van [zoon verzoeker] zuiver aanvaard.

3
Het geschil

3.1.
[verzoeker] verzoekt de rechtbank, uitvoerbaar bij voorraad, te verklaren voor recht dat:
1) de verzekerde van Aegon aansprakelijk is voor de schade die het gevolg is van de aanrijding op 8 maart 2019;
2) Aegon de schade van [verzoeker] die het gevolg is van de aanrijding aan [verzoeker] dient te voldoen;
3) met begroting van de redelijke kosten van rechtsbijstand aan de zijde van [verzoeker] in verband met de behandeling van dit deelgeschil, en veroordeling van Aegon tot betaling van die kosten.

3.2.
[verzoeker] stelt daartoe het volgende. [naam 1] heeft niet (goed) gekeken toen zij wegreed. Haar zicht naar achteren was onbelemmerd. De [straatnaam] is ter plaatse een vrijwel rechte weg, zonder bochten die het zicht wegnemen. Als [naam 1] zorgvuldig had gekeken, had zij [zoon verzoeker] kunnen (en moeten) waarnemen. Toen [naam 1] ging keren, reed [zoon verzoeker] dicht achter haar, op zijn motor die verlichting voerde. [naam 1] heeft door weg te rijden, een inrit op te rijden en te keren drie bijzondere manoeuvres verricht. Daarbij heeft [naam 1] het overige verkeer ( [zoon verzoeker] ) niet voor laten gaan. [zoon verzoeker] werd geconfronteerd met een voertuig dat uit stilstand wegreed en vrijwel meteen dwars op de weg stond. Door haar handelwijze heeft [naam 1] een verkeersfout gemaakt en is zij op grond van artikel 6:162 BW aansprakelijk voor de schade die hierdoor is ontstaan. De enige fout die [zoon verzoeker] heeft gemaakt, is dat hij de maximumsnelheid van 50 kilometer per uur met 9 kilometer per uur heeft overschreden. Bewijs dat [zoon verzoeker] harder reed ontbreekt. Getuige [naam 2] , die [zoon verzoeker] als laatste voor de aanrijding heeft gezien, heeft verklaard dat [zoon verzoeker] toen hij haar passeerde normaal reed. De geluidssterkte zegt bij een motor niets over de snelheid waarmee wordt gereden. De motor van [zoon verzoeker] kon veel lawaai maken, ook bij een lage snelheid. Aegon dient de schade volledig te vergoeden, zo nodig met toepassing van de billijkheidscorrectie.

3.3.
Aegon is van mening dat de verzoeken moeten worden afgewezen. Zij stelt zich op het standpunt dat sprake is van gedeelde aansprakelijkheid. Zowel [naam 1] als [zoon verzoeker] hebben verkeersfouten gemaakt waardoor het ongeval is ontstaan. Als [zoon verzoeker] niet te hard had gereden en tijdig had gereageerd op de gedragingen van [naam 1] , had hij de motor zonder botsing tot stilstand kunnen brengen. Als [zoon verzoeker] meer gebruik had gemaakt van zijn achterwielrem, was de kans op het ongeval veel kleiner geweest. [zoon verzoeker] heeft zichzelf als niet erg ervaren motorrijder in een verkeerssituatie gebracht waarin hij onvoldoende kon reageren op verkeersfouten van andere verkeersdeelnemers. Uit getuigenverklaringen blijkt dat [zoon verzoeker] op 8 maart 2019 opvallend rijgedrag vertoonde. Hij reed te hard en maakte wheelies. Daarnaast reed hij onvoldoende rechts. Het ongeval is dan ook grotendeels aan [zoon verzoeker] te wijten. [naam 1] heeft onvoldoende oplettendheid betracht bij het uitvoeren van haar verkeersmanoeuvre. Zij had nogmaals naar links moeten kijken om zich ervan te kunnen vergewissen dat zij veilig kon keren. Aegon kan slechts aansprakelijk worden gehouden voor 25% van de schade van [zoon verzoeker] . Voor een nadere billijkheidscorrectie is geen plaats. Aegon meent dat de eenvoudige aansprakelijkheidsvraag geen tijdbesteding van 14,5 uur tegen een tarief van € 265,- inclusief kantoorkosten, exclusief btw rechtvaardigt. Zij acht een bedrag van maximaal 10 uur á € 225,- alleszins redelijk. Hiervan is niet meer dan 25% toewijsbaar.

4
De beoordeling

Ontvankelijkheid: leent de zaak zich voor behandeling in deelgeschil?

4.1.
In de eerste plaats moet worden beoordeeld of de verzoeken van [verzoeker] zich lenen voor behandeling in een deelgeschilprocedure als bedoeld in artikel 1019w Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Dit artikel biedt betrokkenen bij een geschil over letselschade in de buitengerechtelijke onderhandelingsfase een eenvoudige en snelle toegang tot de rechter ter bevordering van de totstandkoming van een minnelijke regeling.

4.2.
De rechtbank stelt in dit verband voorop dat de aansprakelijkheidsvraag in een deelgeschilprocedure aan de orde kan komen.

4.3.
Aegon heeft aangevoerd dat niet is uitgesloten dat één of meer getuigen nogmaals moeten worden gehoord en dat nog meer onderzoek moet worden gedaan. In dat geval leent deze zaak zich niet voor een behandeling in deelgeschil.

4.4.
Anders dan Aegon is de rechtbank van oordeel dat deze zaak zich wel leent voor de behandeling in een deelgeschilprocedure. De kwestie die partijen verdeeld houdt is (het antwoord op) de vraag of Aegon volledig aansprakelijk is voor de gevolgen van het ongeval. Deze vraag kan gelet op het voorliggende dossier zonder nadere bewijsvoering worden beantwoord. Daarbij is mede in aanmerking genomen dat Aegon niet heeft aangegeven wat welke getuige(n) nog meer of anders zou(den) kunnen verklaren. Bovendien had Aegon in contra-enquête getuigen kunnen horen. Dat heeft zij niet gedaan. Het is verder aannemelijk dat een antwoord op de vraag wie in welke mate aansprakelijk is voor de aanrijding op 8 maart 2019 partijen verder kan helpen bij het afwikkelen van de schade. De conclusie is dan ook dat [verzoeker] ontvankelijk is in zijn verzoeken. De rechtbank zal deze zaak inhoudelijk beoordelen.

Inhoudelijke beoordeling

4.5.
[verzoeker] legt aan zijn verzoeken ten grondslag dat [naam 1] onrechtmatig jegens [zoon verzoeker] heeft gehandeld door drie bijzondere manoeuvres te verrichten zonder daarbij het overige verkeer, in dit geval [zoon verzoeker] , voor te laten gaan. Aegon erkent dat [naam 1] een verkeersfout heeft begaan, maar meent dat het ongeval vooral te wijten is aan het rijgedrag van [zoon verzoeker] . De rechtbank zal dan ook beoordelen of [naam 1] onrechtmatig heeft gehandeld en of en in hoeverre omstandigheden die voor rekening van [zoon verzoeker] komen hebben bijgedragen aan het ongeval. De vergoedingsplicht dient te worden verdeeld op de voet van artikel 6:101 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Daarbij zijn de volgende omstandigheden van belang.

De toedracht van de aanrijding

4.6.
De rechtbank stelt op basis van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting het volgende vast met betrekking tot de toedracht van de aanrijding:
- zowel [naam 1] als [zoon verzoeker] waren goed bekend met de situatie ter plaatse;
- de [straatnaam] is ter plekke een vrijwel rechte weg;
- de auto van [naam 1] stond aan de rechterzijde van de [straatnaam] in een parkeervak geparkeerd, met gevarenlicht aan;
- [naam 1] is uit het parkeervak links de rijbaan opgereden om aan de overzijde van de weg te gaan keren;
- [naam 1] heeft haar auto nagenoeg direct haaks op de weg gezet om over te steken;
- [naam 1] heeft voordat zij haar parkeerplek uitreed geen richting aangegeven naar links;
- [naam 1] heeft [zoon verzoeker] , een van achter naderende motor, die verlichting voerde, niet gezien;
- [zoon verzoeker] bevond zich op het moment dat [naam 1] wegreed uit het parkeervak ongeveer 17,39 meter van de botsplaats;
- [zoon verzoeker] reed ongeveer in het midden van de rijbaan, met een snelheid van tussen de 59 en de 87 kilometer per uur;
- [zoon verzoeker] heeft geremd toen hij werd geconfronteerd met de wegrijdende en direct afslaande auto van [naam 1] ;
- [zoon verzoeker] is hard tegen het (de) linker voorportier(en) van de auto van [naam 1] gereden.

Aansprakelijkheid

4.7.
De rechtbank komt tot de volgende conclusie wat betreft de verkeersfouten en de aansprakelijkheid. [naam 1] verrichtte bijzondere manoeuvres. Zij reed vanuit stilstand vanaf een parkeerplek de weg op en was bezig de weg over te steken om te gaan keren. Op grond van artikel 54 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (hierna: RVV 1990) moest zij het overige verkeer voor laten gaan. Dat heeft zij niet gedaan. [zoon verzoeker] daarentegen heeft zich niet gehouden aan de ter plaatse geldende maximum snelheid van 50 kilometer per uur.

4.8.
De rechtbank stelt voorop dat een voorrangsfout in het verkeersrecht in het algemeen zwaarder weegt dan een overschrijding van de maximumsnelheid. Ook aan te hard rijdend voorrangsgerechtigd verkeer moet voorrang worden verleend. Een oplettende verkeersdeelnemer moet er rekening mee houden dat andere weggebruikers harder rijden dan de maximaal toegestane snelheid, maar hierbij geldt wel dat het moet gaan om in redelijkheid te verwachten snelheidsovertredingen.

4.9.
Dat is in deze zaak niet anders. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [naam 1] geen voorrang verleend aan [zoon verzoeker] terwijl zij dat wel had moeten doen. De weg was overzichtelijk en het was licht: zij had bij het wegrijden [zoon verzoeker] moeten opmerken. Er zijn, zo volgt uit het hierna volgende, in de gegeven situatie onvoldoende feiten die erop duiden dat [zoon verzoeker] de maximumsnelheid zodanig heeft overschreden dat [naam 1] hiermee geen rekening hoefde te houden bij het uitvoeren van haar bijzondere manoeuvres.

4.10.
Aangezien [naam 1] meerdere bijzondere manoeuvres achter elkaar wilde gaan uitvoeren, mocht van haar verwacht worden dat zij meermaals over haar schouder naar links zou kijken om zich ervan te kunnen verzekeren dat de weg nog altijd vrij was van verkeer. Bij het uitvoeren van bijzondere manoeuvres geldt een bijzondere oplettendheid. Dat heeft zij kennelijk niet of onvoldoende gedaan en dat is een verkeersfout die haar valt aan te rekenen. Als [naam 1] nogmaals naar links zou hebben gekeken, zou zij [zoon verzoeker] (hoogstwaarschijnlijk) hebben waargenomen en zou zij hebben kunnen wachten met uit haar parkeervak rijden. Daarbij is in aanmerking genomen dat [zoon verzoeker] zich op het moment dat [naam 1] het parkeervak uitreed, nagenoeg in het midden van de rijbaan bevond, dicht achter [naam 1] .

4.11.
[naam 1] heeft door geen richting aan te geven alvorens uit te rijden ook in strijd gehandeld met artikel 55 RVV 1990. Daardoor heeft [zoon verzoeker] niet kunnen zien of begrijpen dat [naam 1] de weg op wilde rijden.

4.12.
Uit het voorgaande volgt dat [naam 1] in beginsel aansprakelijk is voor de door [zoon verzoeker] geleden schade ten gevolge van het ongeval, en dat Aegon, als aansprakelijkheidsverzekeraar van [naam 1] , op de voet van artikel 7:954 BW de schade van [zoon verzoeker] dient te vergoeden.

Eigen schuld van [zoon verzoeker] ?

4.13.
[zoon verzoeker] reed minimaal 9 en maximaal 37 kilometer per uur harder dan de ter plaatse toegestane snelheid van 50 kilometer per uur. Hoeveel te hard [zoon verzoeker] exact reed, is niet duidelijk (geworden). De rechtbank gaat er wel vanuit dat [zoon verzoeker] , gelet op impact van de aanrijding, substantieel te hard heeft gereden binnen de bebouwde kom. Dat [zoon verzoeker] 87 kilometer per uur reed, is echter niet gebleken. Dat verschillende getuigen hebben verklaard dat [zoon verzoeker] op 8 maart 2019 “flink aan het gassen was”, brengt hierin geen verandering. Uit het geluid dat een motor maakt, kan immers nog niet worden opgemaakt hoe hard daarmee wordt gereden. Bovendien hebben de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] geen verklaring afgelegd over het rijgedrag van [zoon verzoeker] vlak voor de aanrijding. Met [verzoeker] is de rechtbank van oordeel dat getuige [getuige 3] vanuit zijn woning geen betrouwbare inschatting kan maken van de snelheid waarmee [zoon verzoeker] reed. Dit terwijl getuige [naam 2] , de laatste die [zoon verzoeker] voorafgaand aan het ongeval heeft zien rijden, heeft verklaard dat [zoon verzoeker] niet precies de snelheid reed maar zeker geen 80 kilometer per uur.

4.14.
[zoon verzoeker] diende als verkeersdeelnemer wel oplettend te zijn en tot op zekere hoogte rekening te houden met fouten van andere weggebruikers. [zoon verzoeker] hoefde er echter niet op bedacht te zijn dat [naam 1] plotseling uit haar parkeervak zou wegrijden en al helemaal niet dat zij direct de weg zou oversteken om te gaan keren. Dat geldt temeer nu [naam 1] geen richting naar links heeft aangegeven. In de gegeven omstandigheden kon [zoon verzoeker] niet om [naam 1] heen rijden. Dat had misschien wel gekund als [naam 1] rechtdoor was gaan rijden in dezelfde rijrichting als [zoon verzoeker] . [zoon verzoeker] heeft wel afgeremd maar een aanrijding niet kunnen vermijden. Dat impliceert dat de snelheid waarmee hij reed heeft bijgedragen aan het ongeval. Hij heeft zijn motor niet tijdig tot stilstand kunnen brengen. Anders dan Aegon kennelijk meent, heeft [zoon verzoeker] geen andere (op zich zelf staande) fouten gemaakt. [zoon verzoeker] reed, zo volgt uit het remspoor dat op het wegdek is aangetroffen (pagina 27 van het proces-verbaal van 1 juli 2019), keurig in het midden van de weg. Dat was de aangewezen plek omdat zich aan weerskanten van de rijbaan van de [straatnaam] een rood gekleurde asfaltstrook voor fietsers bevindt.

4.15.
Ook [zoon verzoeker] heeft verwijtbaar gehandeld. Als hij voorafgaand aan de aanrijding minder (te) hard had gereden zou hij mogelijk een ongeluk hebben kunnen voorkomen dan wel zou het ongeval minder ernstige gevolgen hebben gehad.
Zowel de voorrangsfout van [naam 1] en het feit dat zij hoogst onoplettend is geweest als de snelheidsovertreding van [zoon verzoeker] hebben bijgedragen aan het ontstaan van het ongeval.

Slotsom

4.16.
Alles omstandigheden overziende, is de rechtbank van oordeel dat de oorzaak van het ongeval in overwegende mate, te weten voor 60%, aan [naam 1] kan worden toegerekend en voor 40% aan [zoon verzoeker] . De rechtbank ziet, gelet op wat zij hiervoor heeft overwogen, geen aanleiding voor toepassing van de billijkheidscorrectie. Uit het voorgaande volgt namelijk ook dat de rechtbank het verwijt van [naam 1] ernstiger vindt dan het verwijt dat aan [zoon verzoeker] kan worden gemaakt. Andere omstandigheden om te corrigeren ziet de rechtbank niet. Beide partijen hebben ook ernstig letsel opgelopen.

4.17.
Gelet op al het voorgaande zullen de door [verzoeker] verzochte verklaringen voor recht worden toegewezen in die zin dat de verzekerde van Aegon voor 60% aansprakelijk is voor de schade die het gevolg is van de aanrijding en Aegon 60% van de schade van [zoon verzoeker] dient te voldoen aan [verzoeker] .

De kosten van het deelgeschil

4.18.
Artikel 1019aa Rv bepaalt dat de rechter de kosten van de deelschilprocedure aan de zijde van de persoon die schade door letsel lijdt begroot, waarbij alle redelijke kosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW in aanmerking worden genomen. Hierbij dient de dubbele redelijkheidstoets gehanteerd te worden: het dient redelijk te zijn dat de kosten zijn gemaakt en de hoogte van de kosten dient eveneens redelijk te zijn.

4.19.
[verzoeker] heeft gesteld dat de totale kosten van deze procedure zijn te stellen op € 7.054,30 (zijnde 22 uur x € 265,- inclusief kantoorkosten, te vermeerderen met 21% btw). Daarbij is 11,3 uur besteed aan het opstellen van het verzoekschrift en 3,2 uur aan communicatie met cliënt en 5,5 uur aan contact met de griffie en de wederpartij, het bestuderen van het verweerschrift en de jurisprudentie, vooroverleg en het opstellen van de pleitaantekeningen en 1,5 uur voor de mondelinge behandeling en 0,5 uur reistijd.

4.20.
Aegon heeft matiging van deze kosten bepleit. Zij acht een totaalbedrag van€ 2.250,- (10 uur á € 225,- ex btw) redelijk(er).

4.21.
De rechtbank overweegt dat, gelet op de in de deelgeschillenjurisprudentie gehanteerde uurtarieven het door mr. Polak gehanteerde uurtarief (inclusief 5% kantooropslag) gebruikelijk is en goed past binnen de bandbreedte van de vergoede uurtarieven (€ 200,- - € 280,-). Mr. Polak heeft de urenverantwoording deugdelijk onderbouwd en toegelicht. Anders dan Aegon acht de rechtbank de urenverantwoording niet bovenmatig. De rechtbank zal het verzochte bedrag van € 7.054,30 dan ook dienovereenkomstig begroten.

4.22.
Aangezien Aegon voor 60% aansprakelijk is voor de schade, zal Aegon, nu hierom door [verzoeker] is verzocht, worden veroordeeld tot betaling van deze kosten, met dien verstande dat ook op deze verplichting het percentage van 60% van toepassing is. Aegon zal daarom worden veroordeeld tot het betalen van € 4.232,58. ECLI:NL:RBNHO:2022:5956