RBOBR 020323 verzocht 20 uur x € 270,- + 21%, begroot niet toegewezen: 15 uur x 250,00 + 21% = € 4537,50
- Meer over dit onderwerp:
RBOBR 020323 motorfiets reed 131 waar 50 km/h is toegestaan en botst op overstekende scooter; Scooter niet aansprakelijk
- verzocht 20 uur x € 270,- + 21%, begroot niet toegewezen: 15 uur x 250,00 + 21% = € 4537,50
locatie ongeval: goo.gl/maps
2
De feiten
2.1.
Op 11 oktober 2020 rond 12:31 uur is [verzoeker] een ongeval overkomen op de kruising van de Dr. Berlagelaan en de Hendrik Staetslaan in Eindhoven. De Dr. Berlagelaan is een voorrangsweg. [verzoeker] kwam rijdend op een Yamaha-motorfiets over de Dr. Berlagelaan in botsing met de voor hem van rechts komende heer [A] (hierna: [A] ), die op zijn Vespa-motorscooter vanaf de Hendrik Staetslaan de Dr. Berlagelaan wilde oversteken.
2.2.
[verzoeker] en [A] hebben bij deze aanrijding ernstig letsel opgelopen.
2.3.
De politie heeft met betrekking tot het ongeval een Proces-verbaal Forensisch Onderzoek Verkeersdelict opgesteld, dat is gesloten op 8 januari 2021 (hierna: het politierapport). Daarin concludeert de politie onder meer:
“3.1
Zicht Vespa bestuurder
[ ... ]
Het zicht in de richting alwaar de Yamaha bestuurder [rb: [verzoeker] ] vandaan kwam werd voor de Vespa bestuurder [rb: [A] ] deels ontnomen door de naast de rijbaan geparkeerde auto’s. Voor wat betreft het zonlicht ontnam dit geen zicht voor de Vespa bestuurder; zie schaduwlijnen. [ ... ]
3.2
Zicht Yamaha bestuurder
Het algemene beeld van de Dr. Berlagelaan betreft een laan alwaar de intensiteit van de geparkeerde voertuigen direct langs de rijbaan hoog is. Tevens zijn er vele oversteekplaatsen zowel voor voetgangers als bestuurders van fietsen, danwel overige voertuigen, komende vanuit zowel de linker- als de rechterzijde van de rijbaan. [ ... ]
5
Reconstructie beeldvalidatie en snelheidsvalidatie
[ ... ]
Uit het onderzoek kwam zowel middels de snelheidsberekening als de beeldoverlay, een maximumsnelheids overtreding van tussen 120 en 131 km/u naar voren, alwaar 50 km/u geldt.”
2.4.
Op verzoek van Achmea heeft de heer [B] van [B] Verkeers Ongevallen Analyse (hierna: [B] ) onderzoek gedaan naar het ongeval. [B] overweegt en concludeert in zijn rapport van 22 februari 2022 onder meer:
“A.
Snelheid Yamaha:
Door op de monitor van het systeem te kijken naar bepaalde referentiepunten waar de Yamaha was en deze op straat vast te leggen kon een afstand worden bepaald waarbinnen de Yamaha door het beeld bewoog. Dat was een afstand van zo’n 54,4 meter. Ik wijs deze afstand hieronder met de rode pijlen aan. Als bekend is binnen welke tijdspanne deze afstand werd afgelegd dan kan ook de gemiddelde snelheid worden berekend die hiervoor nodig was. In principe kan dit al gezien worden als een goede indicatieve gemiddelde snelheid binnen dat traject. Een goed en zeer praktisch alternatief, of beter gezegd controle, is het gaan rijden met een motorfiets over dat traject en dan eenvoudigweg zodanig de snelheid gaan "rijden/opzoeken" dat deze motorfiets op een gelijke wijze door het beeld beweegt als de opname tijdens het ongeval. Dat is een praktische benadering die alleen voor de politie is weggelegd, omdat er wegafzettingen etc. nodig zijn. Ook uit deze reconstructie volgde een snelheidsgebied zo tussen de 120 en 131 km/h waarbij de snelheid van 131 km/h bijzonder goed paste bij de posities van de Yamaha en de reconstructiemotor. Mijns inziens moeten wij dan ook uitgaan van een snelheid van ± 131 km/h in plaats van die 120 km/h. In mijn verdere beschouwing zal ik dan ook uitgaan van een naderingssnelheid van de Yamaha van ± 131 km/h.
Die snelheid van de Yamaha werd bepaald over een traject tot zo’n 44 meter voor de botsing [ ... ].
De “VOA” [rb: het hiervoor genoemde politierapport] schrijft verder dat de Yamaha waarschijnlijk ook met deze snelheid de botsing met de overstekende Vespa is ingegaan. Men komt tot deze gedachte door aan te nemen dat de Yamahabestuurder over de afstand van 44 meter voor de botsing niet meer heeft kunnen reageren én uitvoering daaraan heeft kunnen geven door te remmen. Deze gedachte gaat mijns inziens niet met zekerheid op; een uitleg.
[ ... ]
Het voorgaande betekent dat de Yamahabestuurder daar aan kwam rijden met een snelheid van rond de 131 km/h en dat ik het aannemelijk acht dat hij kort voor de botsing (de laatste 44 meter) heeft afgeremd naar een botssnelheid van rond de 85 km/h.
[ ... ]
B.
Waar was de Yamaha op het moment dat de Vespabestuurder wilde gaan oversteken:
C.
Vermijdbaarheid Yamahabestuurder bij 50 km/h.
[ ... ]
Voor het beantwoorden van deze vraag zullen ook eerst enkele uitgangspunten bepaald en besproken moeten worden. Als 1e is dat het bepalen van de plaats waar de Vespabestuurder het besluit om te gaan oversteken heeft genomen. Dat is niet op basis van het door hem verklaarde te herleiden (hij heeft geen herinnering meer aan dit ongeval). in dat geval kan een meer juridisch moment worden gekozen waarbij ik denk aan een positie waar de Vespabestuurder ten minste als laatste nog eens naar links had moeten kijken en al zeer langzaam tot stapvoets rijdend (zoals in de verklaringen valt te lezen) nog had kunnen stoppen. Ik noem dat ook wel het kijk- en beslismoment. Dat zou dan een positie moeten zijn op het tussenstuk, tussen het fietspad en de rijbaan; [ ... ].
Vanuit die positie moest de Vespa nog zo'n 5 meter afleggen om de botsplaats te bereiken. De vraag is in welke tijdspanne deze afstand werd afgelegd; immers als wij deze tijdspanne kunnen indammen dan kunnen wij ook de positie van de Yamaha bepalen. Wat dat betreft volgt uit de verklaringen dat de Vespabestuurder daar niet vanuit een stilstandpositie is gaan oprijden, het was meer een situatie van bijna stilstand tot stapvoets; ik denk dan aan een snelheidsgebied van zo’n 10 á 15 km/h. Als er wordt opgetrokken dan wordt er ook versneld; na een recherche in de vakliteratuur kom ik op een versnelling van 2 á 3 m/s2 voor normaal optrekken en zo'n 4 á 4,7 m/s2 voor maximaal optrekken. Wordt er vanuit die 10 á 15 km/h en 2 á 4,7 m/s2 opgereden (versneld) dan overbrugt de Vespa die 5 meter in een tijdpanne van 0,825 á 1,250 seconde; afgerond ± 0,8 á 1,3 seconde.
Volgens deze aanname bereikte de Vespa aldus vanaf zijn (juridisch) aan te nemen kijk- en beslismoment om op te gaan rijden na zo’n 0,8 á 1,3 seconde de botsplaats. Deze tijdspanne van ± 0,8 á 1,3 seconde was de Yamaha ook van de botsplaats verwijderd. Wordt voor deze Yamahabestuurder vanuit de botsing, met de eerder benaderde botssnelheid van 85 km/h, terugwaarts over die ± 0,8 seconde en daarbij al remmend met een waarde van 8,5 ms/2 (zoals eerder door mij werd aangehouden) dan volgt daaruit dat de Yamaha zich op zo’n 22 meter van de botsplaats bevond toen de Vespabestuurder besloot op te gaan rijden. […] Zou de Yamaha daar, op die ± 22 meter van de botsplaats verwijderd, met een snelheid van die 50 km/h hebben gereden dan had het niet tot een aanrijding hoeven te komen. Dan was de Vespa al uit de baan van de Yamaha gepasseerd voordat de Yamaha de baan van de overstekende Vespa zou bereiken. [ ... ]
Wordt voor de Yamahabestuurder vanuit de botsing, met de eerder benaderde botssnelheid van 85 km/h, niet met die ± 0,8 seconde maar met de ± 1,3 seconde en daarbij al remmend met een waarde van 8,5 ms/2 (zoals door mij eerder werd aangehouden) terugwaarts gerekend, dan volgt daaruit dat de Yamaha zich op zo’n 36 meter van de botsplaats bevond toen de Vespabestuurder besloot op te gaan rijden. [ ... ] Zou de Yamaha daar, op die ± 36 meter van de botsplaats verwijderd, met een snelheid van die 50 km/h hebben gereden dan had het ook bij deze variant niet tot een aanrijding hoeven te komen. [ ... ]
III.
Resumé en slotmededelingen:
A.
Resumé:
De door de “VOA” bepaalde snelheid van de Yamahabestuurder van 120 á 131 km/h tot zo'n 44 meter voor de botsing is wat mij betreft juist bepaald, zij het dat ik de snelheid van 131 km/h aannemelijker acht dan de snelheid van 120 km/h. Dit vanwege de omstandigheid dat er tijdens de gehouden reconstructie bij dat snelheidsgebied van 131 km/h een vrijwel gelijk verloop was tussen de testmotorfiets (van de politie) en de Yamaha.
Ik acht het echter niet aannemelijk, dat de Yamaha ook met deze snelheid tegen de overstekende Vespa botste. Een snelheidsgebied rond de 85 km/h tijdens de botsing met de Vespa acht ik aannemelijker.
Ik acht het mogelijk dat, tijdens het aan te nemen kijk- en beslismoment van de Vespabestuurder om het kruispunt op te gaan rijden, de van links naderende Yamahabestuurder wel binnen het zichtbereik van de Vespabestuurder moet zijn geweest.
Het is echter voorstelbaar dat de Vespabestuurder zich tijdens dat kijk- en beslismoment heeft vergist in de snelheid van de Yamaha. Immers indien de Yamahabestuurder daar aan was komen rijden met een snelheid van 50 km/h dan had de Vespabestuurder het kruispunt op kunnen rijden en over kunnen steken zonder in conflict te komen met de naderende Yamaha. De Vespa was al uit de baan van de Yamaha voordat de Yamaha de baan van de Vespa bereikte.
De Yamahabestuurder had dan, bij een naderingssnelheid van 50 km/h, zonder een handeling te moeten verrichten (denk aan remmen/uitwijken) en zonder conflict zijn weg kunnen vervolgen. [ ... ]”
2.5.
[A] is een WAM-verzekerde van Achmea.
3
Het geschil
3.1.
[verzoeker] verzoekt de rechtbank:
te verklaren voor recht dat Achmea 50% vergoedingsplichtig is ter zake de door [verzoeker] geleden en nog te lijden schade als gevolg van het ongeval;
Achmea te veroordelen om, na begroting, de kosten van dit geding aan [verzoeker] te betalen.
3.2.
Aan deze verzoeken legt [verzoeker] - kort samengevat - het volgende ten grondslag.
[A] heeft onrechtmatig gehandeld jegens [verzoeker] . Hij heeft namelijk de voorrangsverplichting geschonden; [A] moest aan het voor hem van links komende verkeer op de Dr. Berlagelaan en dus ook aan [verzoeker] voorrang verlenen, wat hij niet heeft gedaan. [A] heeft niet eens geremd toen hij de kruising op reed. Weliswaar reed [verzoeker] te hard, maar de voorrangsverplichting geldt ook jegens verkeer dat zich niet aan de verkeersregels houdt. Gelet op de te hoge snelheid van [verzoeker] , is zijn schade wel mede het gevolg van een omstandigheid die aan hemzelf kan worden toegerekend. [verzoeker] beroept zich op 6:101 BW en stelt dat de causale verdeling van de aansprakelijkheid ertoe leidt dat Achmea (als verzekeraar van [A] ) 50% van zijn schade moet vergoeden. Voor zover de causale verdeling niet tot ten minste 50% vergoedingsplicht van [A] leidt, moet dat percentage alsnog worden gehanteerd na toepassing van de billijkheidscorrectie. In dat kader wijst [verzoeker] onder meer op de ernst van zijn letsel en zijn huidige klachten en beperkingen.
3.3.
Achmea verweert zich - samengevat - als volgt.
Achmea is niet vergoedingsplichtig. Het niet verlenen van voorrang door [A] aan [verzoeker] kan niet aan [A] worden toegerekend. Dit gelet op de extreem hoge snelheid waarmee [verzoeker] over de Dr. Berlagelaan reed. De politie heeft vastgesteld dat [verzoeker] tussen de 120 en 131 km/u reed, terwijl 50 km/u is toegestaan. [A] moest weliswaar rekening houden met te hard rijdend verkeer, maar met een zo ernstige snelheidsovertreding als die van [verzoeker] hoefde hij geen rekening te houden toen hij de kruising op reed. Overigens verklaren getuigen dat [A] de kruising met geringe snelheid heeft genaderd. De kruising was vrij en als [verzoeker] zich aan de toegestane snelheid had gehouden, was er geen aanrijding gebeurd. Door de hoge snelheid heeft [verzoeker] [A] de kans ontnomen om aan zijn voorrangsplicht te voldoen.
3.4.
Op de overige stellingen van partijen, wordt - voor zover nodig - hierna verder ingegaan.
4
De beoordeling
Het beoordelingskader
4.1.
Kort gezegd is aan de orde de vraag in welke mate de aan [verzoeker] en aan [A] toe te rekenen omstandigheden van het ongeval, hebben bijgedragen aan de schade van [verzoeker] .
4.2.
De rechtbank stelt daarbij het volgende voorop.
De aanrijding tussen [verzoeker] en [A] vond plaats op een voorrangskruising. Op deze kruising had [verzoeker] voorrang boven [A] . [A] moest hem dus voorrang verlenen, wat hij niet heeft gedaan. Vast staat dat [verzoeker] als voorrangsgerechtigde de op de Dr. Berlagelaan geldende maximale toegestane snelheid van 50 km/h ruim heeft overschreden.
In de regel weegt een voorrangsfout in het verkeersrecht zwaarder dan een overschrijding van de maximumsnelheid. Ook aan te hard rijdende voorrangsgerechtigden moet voorrang worden verleend. Verkeersdeelnemers moeten er daarbij in het algemeen rekening mee houden dat andere weggebruikers harder rijden dan de maximale toegestane snelheid. Hierbij geldt echter wel dat het moet gaan om een in redelijkheid te verwachten overschrijding van de toegestane snelheid.
De bijdrage van [verzoeker] aan het ongeval
4.3.
De politie concludeert dat [verzoeker] tussen de 120 en 131 km/h heeft gereden. Volgens [B] moet worden uitgegaan van een snelheid van ± 131 km/h tot 44 meter voor de botsplaats (zie hiervoor onder 2.4).
[verzoeker] merkt hierover in het verzoekschrift alleen op, dat hij niet onder de indruk is van de door partijdeskundige [B] gebezigde overweging, dat moet worden uitgegaan van een snelheid van 131 km/h. Een toelichting hierbij ontbreekt echter en ook op de zitting licht [verzoeker] zijn standpunt hierover niet nader toe. De rechtbank gaat daarom aan dit blote bezwaar van [verzoeker] tegen de conclusie van [B] voorbij en zal bij de verdere beoordeling ervan uitgaan dat [verzoeker] met een snelheid van 131 km/h over de Dr. Berlageweg reed tot 44 meter voor de botsplaats. Tussen partijen is niet in geschil dat de snelheid van [verzoeker] op het moment van de botsing 85 km/h bedroeg.
De toegestane snelheid op de Dr. Berlagelaan - die is gelegen binnen de bebouwde kom van Eindhoven - is 50 km/h. De rechtbank concludeert daarom dat [verzoeker] een extreme en daarmee uitzonderlijk grote snelheidsovertreding heeft begaan, die in ieder geval in zeer hoge mate heeft bijgedragen aan het ontstaan van het ongeval en de schadelijke gevolgen daarvan voor [verzoeker] zelf. Vast staat dat het ongeval niet zou zijn gebeurd, als [verzoeker] de toegestane snelheid van 50 km/h had gereden.
De bijdrage van [A] aan het ongeval
4.4.
[verzoeker] verwijt [A] concreet dat hij ten onrechte niet voor hem is gestopt en niet (voldoende) naar links - in de richting van [verzoeker] - heeft gekeken.
De rechtbank kan [verzoeker] hierin niet volgen en overweegt daarbij als volgt.
4.5.
[B] definieert in zijn rapport voor [A] een zogenoemd kijk- en beslismoment. Dat is de positie waar [A] ten minste als laatste nog eens naar links had moeten kijken en al zeer langzaam tot stapvoets rijdend nog had kunnen stoppen. Dat kijk- en beslismoment is volgens [B] gelegen op het tussenstuk; tussen het fietspad dat parallel loopt aan de rijbaan van de Dr. Berlagelaan en de (hoofd-) rijbaan waar [verzoeker] op reed. Partijen hebben hiertegen geen bezwaren geuit, zodat de rechtbank ook van dat kijk- en beslismoment zal uitgaan.
De afstand van dit kijk- en beslismoment tot de botsplaats bedraagt 5 meter. [verzoeker] is dan volgens de (onbetwiste) berekeningen van [B] nog tussen de 0,8 en 1,3 seconde van de botsplaats verwijderd. Uitgaande van een snelheid van 131 km/h tot 44 meter voor de botsplaats en een botssnelheid van 85 km/h, is [verzoeker] op het laatste kijk- en beslismoment van [A] dan tussen de 22 en 36 meter verwijderd van de botsplaats, aldus [B] .
4.6.
Tegen deze achtergrond kan niet van een door [A] begane verkeersfout worden gesproken. [verzoeker] onderbouwt dat onvoldoende. [verzoeker] verwijst wel naar de verklaring van getuige dhr. [getuige 1] , die het ongeval heeft zien gebeuren en die verklaart dat [A] niet stopte toen hij de kruising op reed. Verder verwijst [verzoeker] naar de verklaring van getuige dhr. [getuige 2] . [getuige 2] kwam met zijn auto, gezien vanuit [A] , uit de tegenovergestelde richting. [getuige 2] wilde linksaf slaan de Dr. Berlagelaan op, in dezelfde richting als waar [verzoeker] naartoe reed. [getuige 2] stond op het moment van het ongeval stil voor de rijbaan van [verzoeker] om [A] voor te laten gaan. [verzoeker] wijst erop dat [getuige 2] heeft verklaard dat hij oogcontact heeft gehad met [A] terwijl deze het oversteekpunt naderde en dat hij [A] niet stil heeft zien staan. Uit de verklaring van [getuige 2] blijkt volgens [verzoeker] bovendien niet, dat [A] naar links heeft gekeken in de richting van [verzoeker] .
Met de verwijzing naar deze verklaringen schiet de onderbouwing van [verzoeker] tekort. De rechtbank ziet daarin geen aanleiding te veronderstellen dat [A] de kruising niet op de juiste wijze heeft benaderd. Daarbij is allereerst van belang dat er geen stopgebod gold voor [A] . Hij was dus niet zonder meer verplicht om vóór de rijbaan van de Dr. Berlagelaan te stoppen. Verder verklaren [getuige 2] en ook [verzoeker] zelf dat [A] de kruising stapvoets naderde. Dat [A] bij het naderen van de kruising behoedzaam reed, leidt de rechtbank ook af uit de verklaring van [getuige 2] dat [A] oogcontact met hem maakte om te zien of hij voor hem zou kruisen. Uit dit alles blijkt genoegzaam dat [A] een alerte, oplettende verkeersdeelnemer was. De rechtbank gaat er daarom ook van uit dat [A] naar links heeft gekeken en daarbij heeft ingeschat dat hij kon oversteken.
4.7.
Dat die inschatting niet juist bleek te zijn, kan [A] niet worden tegengeworpen. Daarbij is het volgende van belang. [B] concludeert dat [verzoeker] op het kijk- en beslismoment tussen de 22 en 36 meter van de botsplaats verwijderd was. Bij de berekening van de 22 meter gaat [B] ervan uit dat [A] vanuit de positie van het kijk- en beslismoment maximaal heeft opgetrokken en bij de berekening van de 36 meter dat [A] vanaf dat punt normaal heeft opgetrokken. Er zijn echter geen aanwijzingen dat [A] maximaal heeft opgetrokken. Geen van de getuigen verklaart dat, terwijl het voor de hand ligt dat zij het maximaal optrekken wel zouden hebben opgemerkt en daarover zouden hebben verklaard. Gelet op het bedachtzame rijgedrag van [A] voorafgaand aan het oprijden van de kruising (zoals hiervoor in 4.6 al gememoreerd), gaat de rechtbank ervan uit dat hij na het kijk- en beslismoment bij het daadwerkelijk oprijden van de kruising normaal optrok.
Dit leidt tot de conclusie dat [verzoeker] op het kijk- en beslismoment van [A] nog 36 meter van de botsplaats verwijderd was. Deze ruime afstand van [verzoeker] tot aan de kruising noopte [A] in de gegeven omstandigheden, ook als hij [verzoeker] op het kijk- en beslismoment daadwerkelijk heeft zien aankomen, niet tot stoppen. Weliswaar moest [A] er rekening mee houden dat [verzoeker] harder dan de toegestane snelheid zou kunnen rijden, maar hij hoefde geen rekening te houden met een snelheid van 131 km/h, die [verzoeker] in ieder geval tot 44 meter voor de botsplaats reed en die op 36 meter van het botspunt (op het kijk- en beslismoment van [verzoeker] ) nog niet significant zal zijn afgenomen.
Overigens is het nog maar de vraag of [A] [verzoeker] heeft kúnnen zien aankomen, gelet op het feit dat [verzoeker] zwarte kleding en een zwarte helm droeg en op een donkerblauwe motor reed. Temeer, omdat (zoals blijkt uit de foto’s bij het politie-rapport) op het moment van het ongeval de zon door de bebladerde bomen scheen die tussen de rijbanen van de Dr. Berlagelaan staan en die als gevolg daarvan hun schaduwen op het wegdek van de rijbaan van [verzoeker] wierpen. Een donkere motorrijder is door die schaduwen op het wegdek moeilijker waarneembaar.
4.8.
De conclusie is dat [A] in wezen geen verkeersfout heeft gemaakt, althans dat er - ook als [A] op het kijk- en beslismoment niet naar links zou hebben gekeken - geen sprake is van aan [A] toe te rekenen omstandigheden die tot de schade van [verzoeker] hebben bijgedragen. Voor een billijkheidscorrectie (in het voordeel van [verzoeker] ) is dan geen plaats.
Gelet hierop moet [verzoeker] dus 100% van zijn schade dragen.
4.9.
Het verzoek van [verzoeker] wordt daarom afgewezen.
De kosten van dit deelgeschil
4.10.
Ook als een verzoek in deelgeschil wordt afgewezen, moet in beginsel op grond van artikel 1019aa Rv begroting plaatsvinden van de kosten bij de behandeling van het verzoek aan de zijde van de persoon die schade door dood of letsel lijdt. Hierbij wordt de dubbele redelijkheidstoets gehanteerd: het moet redelijk zijn dat de kosten zijn gemaakt en de hoogte van de kosten moet eveneens redelijk zijn. Dit betekent dat als een deelgeschilprocedure volstrekt onnodig of onterecht is ingesteld, de kosten daarvan niet voor vergoeding in aanmerking komen.
4.11.
[verzoeker] begroot zijn advocaatkosten voor dit deelgeschil op € 6.534,-. Hij gaat daarbij uit van 20 uur tegen een uurtarief van € 270,- (nog te vermeerderen met btw). Dit bedrag moet volgens [verzoeker] worden vermeerderd met het door hem betaalde griffierecht.
4.12.
Achmea acht een tijdsbesteding van 20 uur bovenmatig gelet op omvang van het geschil. Ook het uurtarief is volgens Achmea bovenmatig. Zij begroot de kosten van [verzoeker] op 15 uur tegen een uurtarief van € 250,- (nog te vermeerderen met btw), wat uitkomt op € 4.537,50.
Indien er enige vergoedingsplicht op Achmea komt te rusten, moet dat bedrag worden verminderd met het eigen-schuldpercentage dat aan [verzoeker] is toe te rekenen.
4.13.
De rechtbank is van oordeel dat de zaak niet zo omvangrijk en ook niet zo complex is dat een totaalbedrag aan kosten van € 6.534,- is gerechtvaardigd. Het aantal uren dat mr. Soetens heeft opgegeven is aan de hoge kant. De rechtbank begroot de redelijke advocaatkosten voor het opstellen van het (in omvang beperkte) verzoekschrift en de verdere behandeling van de zaak - in navolging van Achmea - op 15 uren x € 250,- (exclusief btw), dus in totaal op € 4.537,50 (inclusief btw). Daar moet het griffierecht van € 86,- dat [verzoeker] aan de rechtbank heeft moeten betalen nog bij opgeteld worden. Het totaalbedrag is dan € 4.623,50.
De kosten moeten naar het oordeel van de rechtbank vervolgens op nihil worden gesteld. Dit in verband met het oordeel (hiervoor in rechtsoverweging 4.8) dat er geen sprake is van aan [A] toe te rekenen omstandigheden die tot de schade van [verzoeker] hebben bijgedragen en [verzoeker] 100% van zijn schade dient te dragen. De omstandigheden van dit geval nopen niet tot een andere beslissing te komen. ECLI:NL:RBOBR:2023:996