Overslaan en naar de inhoud gaan

RBOBR 270223 kosten deelgeschil toegewezen cf verzoek: 14, 5 x € 225,00 + 21% = 3947,63

RBOBR 270223 Rb beslist in deelgeschil dat partijen gehouden zijn in te stemmen met door medisch adviseurs voorgedragen neuroloog
- BGK, proforma nota € 29.000,00, verzoek voorschot € 10.000,00, toegewezen € 7500,00
- kosten deelgeschil toegewezen cf verzoek: 14, 5 x € 225,00 + 21% = 3947,63

2.
De feiten

2.1.
Op 29 oktober 2013 heeft [ verzoekster ] (toen 30 jaar oud) als werkneemster van Kentalis tijdens haar werk letsel opgelopen. Kentalis heeft als werkgever van [ verzoekster ] haar aansprakelijkheid voor de gevolgen van dit arbeidsongeval erkend. [ verzoekster ] is vanwege haar klachten gezien door een neuroloog, die uitging van een whiplashtrauma.

2.2.
Op 24 april 2014 is de auto waarin [ verzoekster ] zat aangereden. Voor de gevolgen van dit verkeersongeval heeft Achmea, als WAM-verzekeraar van de bestuurder van de auto die de aanrijding veroorzaakte, aansprakelijkheid aanvaard. Na dit verkeersongeval ondervond [ verzoekster ] naar zij stelt een toename in ernst en frequentie van de na het arbeidsongeval nog bestaande klachten: hoofdpijn, misselijkheid en nekklachten.

2.3.
Nadien tussen partijen staat niet vast of dat was in de loop van mei 2014 of in augustus 2014 - zijn bij [ verzoekster ] tremoren opgetreden. Eerst alleen in de nek, enige tijd later ook in de rechterhand. [ verzoekster ] heeft vanwege haar klachten haar werk niet meer kunnen hervatten en is door het UWV volledig arbeidsongeschikt verklaard.

2.4.
In 2016 en 2017 zijn door Kentalis en Achmea aan [ verzoekster ] voorschotten betaald (respectievelijk € 13.500,- en € 1.000,-). Aanvullende voorschotten zijn door hen geweigerd omdat de belangrijkste beperkingen van [ verzoekster ] worden veroorzaakt door de tremoren, en Kentalis en Achmea van oordeel zijn dat die beperkingen geen gevolg zijn van het arbeidsongeval en/of het verkeersongeval.

2.5.
Op 22 februari 2016 heeft neuroloog prof. dr. [ X ] van het Radboud UMC te Nijmegen in antwoord op vragen van de medisch adviseur van Kentalis het volgende gerapporteerd:
Naar aanleiding van uw brief d.d. 20-01-2016 met het verzoek tot het beantwoorden van onderstaande vragen kan ik u het volgende mededelen
1. Hoe hard is de cervicale dystonie.
Het klinisch beeld waarmee patiënte zich presenteerde vertoonde inconsistenties, derhalve kon het onderscheid tussen een functionele of een dystone tremor niet met zekerheid worden gemaakt. Aanvullend onderzoek middels EMG toonde een beeld best passend bij een dystone cervicale tremor.

2. Heeft de dystonie in dit geval een traumatische oorsprong.
Dit is zeer goed mogelijk, maar niet aan te tonen of uit te sluiten.

3. Zo ja, hoe verklaart u het interval tussen ongeval (oktober 2013) en debuteren van klachten (juni 2014). Een dystonie kan direct maar ook heel goed later na een trauma ontstaan. Daarbij is er een tweede flexie-extensie trauma in april 2014 geweest.


2.6.
In juli 2017 heeft [ verzoekster ] het UMCG in Groningen bezocht en neuroloog prof. dr. [ Y ] schrijft naar aanleiding daarvan dat in het UMCG de diagnose functionele bewegingsstoornis zonder aanwijzingen voor dystonie is gesteld.

2.7.
In het voorjaar van 2018 spraken partijen gedrieën af om gezamenlijk opdracht te geven voor een medisch expertiseonderzoek naar de medische causaliteitsvraag. In het najaar van 2018 en het voorjaar van 2019 werden de medisch adviseurs van partijen voorzien van een bijgewerkt medisch dossier. Vervolgens hebben partijen en hun medisch adviseurs nog langdurig en veelvuldig gecorrespondeerd, maar dat heeft er niet toe geleid dat een expertiseonderzoek is verricht. Partijen hebben overeenstemming over de vraagstelling, maar zijn het al die tijd niet eens kunnen worden over de persoon van de deskundige die dit onderzoek zal moeten doen.

2.8. .
Op 22 juli 2022 heeft [ verzoekster ] onderhavig verzoekschrift ingediend.

3.
Het verzoek

3.1.
Deze zaak betreft een deelgeschilprocedure als bedoeld in de artikelen 1019w tot 1019cc Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv).

3.2.
Na wijziging (van onderdeel 3 van haar verzoek) vraag [ verzoekster ] de rechtbank om bij beschikking, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1. te beslissen dat Kentalis en Achmea voor het door partijen overeengekomen neurologisch expertiseonderzoek op basis van de door hen geaccordeerde vraagstelling moeten instemmen met de benoeming van dr. [ Z ] van DC Expertise Centrum (hierna: [ Z ] ) als expertisearts,
2. op voorhand te beslissen dat Kentalis en Achmea hoofdelijk aansprakelijk zullen zijn voor de letselschade van [ verzoekster ] , voor het geval bij het hiervoor sub 1 bedoelde neurologisch expertiseonderzoek door de expertisearts zal worden geconcludeerd dat de bij [ verzoekster ] vastgestelde tremoreuze cervicale dystonie op zichzelf beschouwd door zowel het eerste als het tweede ongeval kan zijn veroorzaakt,
3. Kentalis en Achmea hoofdelijk te veroordelen om binnen veertien dagen na betekening van de beschikking een bedrag van € 10.000,- over te maken naar de derdengeldenrekening van mr. Aarts als voorschot op de BGK-vergoeding,
4. de aan de zijde van [ verzoekster ] gemaakte kosten van deze procedure als bedoeld in artikel 1019aa lid 1 Rv te begroten op een bedrag van € 4.232,63, en Kentalis en Achmea hoofdelijk te veroordelen om binnen veertien dagen na betekening van de beschikking dit bedrag over te maken naar de derdengeldenrekening van mr. Aarts.

3.3.
Door Kentalis en Achmea is gemotiveerd verweer gevoerd.

4.
De beoordeling

Behandeling in deelgeschil

4.1.
Kentalis en Achmea voeren ter verweer aan dat het verzoek zich niet leent voor behandeling in deelgeschil. Volgens hen is de vraag welke expertisearts een onderzoek moet gaan uitvoeren, een vraag die voorgelegd dient te worden met een verzoekschrift voorlopig deskundigenbericht en niet in het kader van een deelgeschilprocedure. Door Achmea is in dit verband gewezen op jurisprudentie waaruit dit zou blijken.

4.2.
[ verzoekster ] is het hiermee niet eens, en heeft eveneens verwezen naar jurisprudentie2.

De rechtbank overweegt als volgt.

4.3.
De deelgeschilprocedure is niet bedoeld voor het indienen van een verzoek dat ertoe strekt dat de rechtbank een deskundigenonderzoek beveelt en een deskundige benoemt om dat onderzoek uit te voeren. Wie dat wil, moet gebruik maken van het instrument van het voorlopig deskundigenbericht als bedoeld in artikel 202 lid 1 Rv.

4.4.
Het verzoek van [ verzoekster ] heeft evenwel een wat andere strekking. Zij vraagt geen bevel van de rechtbank tot het inwinnen van een deskundigenbericht en zij vraagt de rechtbank ook niet om een deskundige te benoemen. [ verzoekster ] vraagt de rechtbank te bepalen dat Kentalis en Achmea ermee akkoord moeten gaan dat [ Z ] degene zal zijn aan wie partijen gezamenlijk de opdracht voor het onderzoek zullen verstrekken. Het is de bedoeling van [ verzoekster ] om het onderzoek buiten rechte te laten plaatsvinden.

4.5.
Zoals de rechtbank ook op de zitting heeft aangegeven, biedt de toelichting op de Wet deelgeschilprocedure voor letsel- en overlijdensschade ruimte om aspecten die te maken hebben met het raadplegen van deskundigen in een deelgeschilprocedure aan de orde te stellen. Uit die toelichting blijkt dat de deelgeschilrechter onder meer gevraagd kan worden een oordeel te geven over de wijze waarop partijen zich bij het regelen van de schade dienen te gedragen, bijvoorbeeld waar het gaat om de medewerking aan verdere medische onderzoeken3. Het verzoek van [ verzoekster ] kan dus worden behandeld in deelgeschil. Dit is ook niet in strijd met de door Achmea genoemde jurisprudentie, waarin sprake was van andersoortige verzoeken.

4.6.
Naar het oordeel van de rechtbank leent dit verzoek van [ verzoekster ] zich ook voor behandeling in deelgeschil, omdat de vraag naar de persoon van de deskundige partijen al jaren verdeeld houdt en een uitspraak van de deelgeschilrechter over die vraag partijen kan helpen om buiten rechte te komen tot het inwinnen van een deskundigenbericht, dat vervolgens de basis kan vormen voor verdere buitengerechtelijke onderhandelingen over een te sluiten vaststellingsovereenkomst.

Verzoek 1: aanwijzing expertisearts

4.7.
[ verzoekster ] heeft in haar verzoekschrift aangegeven waarom zij meent dat van Kentalis en Achmea kan worden verlangd dat zij instemmen met [ Z ] als expertisearts. Zij heeft aangevoerd dat haar medische casus vrij zeldzaam is, en dat [ Z ] zich op dit medisch vakgebied heeft gespecialiseerd. Dit blijkt volgens haar uit zijn 'disclosure statement' (overgelegd als productie 27). Volgens [ verzoekster ] is voor zover haar bekend [ Z ] de enige neuroloog in Nederland die is afgestudeerd op cervicale dystonie. Bovendien heeft [ Z ] volgens haar ruime ervaring als expertisearts omdat hij verbonden is aan het DC Expertise Centrum. Volgens de medisch adviseur voldoen de door [ Z ] uitgevoerde expertiseonderzoeken en de op basis daarvan door hem uitgebrachte rapporten aan de daaraan te stellen objectieve kwaliteitsnormen. [ verzoekster ] heeft nog opgemerkt dat Kentalis eerder instemde met [ Z ] als expertisearts, maar daarop terugkwam nadat Achmea haar veto voor [ Z ] had uitgesproken.

4.8.
[ verzoekster ] heeft aangegeven niet te kunnen instemmen met de door Kentalis en Achmea voorgedragen expertiseartsen dr. [ A ] en dr. [ B ] van het CWZ in Nijmegen. Volgens haar zijn deze artsen niet bij uitstek deskundig en medisch onderlegd als het gaat om (posttraumatische) dystonie / dystone cervicale tremoren. Bovendien, zo voert [ verzoekster ] aan, heeft [ B ] zelf voorgesteld om een ander te benaderen omdat hij kampt met een (te) lange wachtlijst voor het verrichten van expertiseonderzoeken.

4.9.
Kentalis en Achmea hebben in hun verweerschriften aangevoerd dat zij slechte ervaringen hebben met [ Z ] als expertisearts. Volgens hen zijn de rapporten van [ Z ] niet helder en navolgbaar, en worden richtlijnen door hem niet nageleefd. Hij is volgens hen onvoldoende kritisch en zijn rapporten zullen tot nieuwe discussies leiden.

4.10.
Ter onderbouwing is door Achmea gewezen op de reactie die [ C ] , de medisch adviseur van Kentalis, heeft gegeven op een geanonimiseerd rapport dat [ Z ] in 2021 uitbracht in een letselschadekwestie over een hernia. In zijn brief van 16 september 2021 heeft [ C ] een korte bespreking gegeven van dat rapport en de medische beoordeling daarin van [ Z ] , en heeft [ C ] vastgesteld dat die beoordeling niet lijkt aan te sluiten bij de geldende richtlijnen (voor het aannemen van een traumatische hernia) die door orthopeden in samenspraak met neurochirurgen zijn opgemaakt. Volgens [ C ] zijn de conclusies van [ Z ] in dat rapport daarom niet goed te volgen. [ C ] heeft het rapport als 'weinig kritisch' bestempeld en aangegeven dat dit aansluit bij eerdere ervaringen met [ Z ] .

4.11.
Achmea heeft aangevoerd dat het enkele feit dat [ Z ] bijna 25 jaar geleden is gepromoveerd op de effectiviteit van een bepaalde behandeling van cervicale dystonie, onvoldoende is om hem als enige geschikte expert aan te merken. Achmea is het niet met [ verzoekster ] eens dat haar aandoening vrij zeldzaam is. Volgens Achmea zijn er tal van neurologen die niet op dit onderwerp zijn gepromoveerd, maar toch in hun praktijk zeer wel in staat zijn de juiste diagnose hierover te stellen en zo mogelijk de oorzaak te duiden.

4.12.
De rechtbank heeft op de zitting met partijen gesproken over de tussen hen al vele jaren bestaande patstelling, en over het belang van voldoende draagvlak bij alle partijen voor de te kiezen deskundige met het oog op de verdere schadeafwikkeling. De advocaten van Kentalis en Achmea hebben aangegeven dat de sleutel of oplossing volgens hen ligt bij de drie medisch adviseurs, die in overleg kunnen treden om samen te bepalen wie het moet worden. De advocaat van [ verzoekster ] heeft in reactie daarop aangegeven dat dan wel sprake moet zijn van een unanieme voordracht door de medisch adviseurs, en dat [ verzoekster ] uiteindelijk nog haar akkoord zal moeten geven.

4.13.
Partijen hebben vervolgens op de zitting ten overstaan van de rechtbank de volgende afspraken gemaakt:
- de behandeling van de zaak zal voor de duur van 4 weken worden aangehouden;
- partijen zullen hun medisch adviseurs opdracht geven met elkaar in overleg te treden om te onderzoeken of zij het unaniem eens kunnen worden over wie de meest gerede persoon is om het expertiseonderzoek in deze zaak te doen (en daartoe ook bereid en in staat is); - indien de drie medisch adviseurs komen tot een gezamenlijke voordracht, dan zal [ verzoekster ] vervolgens aangeven of zij daar al dan niet mee kan instemmen;
- indien [ verzoekster ] haar instemming niet verleent, dan zal haar advocaat de rechtbank vragen een beschikking te geven.

De rechtbank heeft de zaak vervolgens voor vier weken aangehouden.

4.14.
[ verzoekster ] en Kentalis hebben de rechtbank na deze vier weken bericht over de stand van zaken. Hieruit blijkt dat de drie medisch adviseurs van partijen met elkaar hebben overlegd en dat zij het gezamenlijk eens zijn geworden over de aan te zoeken neuroloog, te weten prof. dr. [ D ] (hierna: [ D ] ). Echter, voordat [ verzoekster ] had besloten of zij hiermee zou instemmen, heeft Achmea via haar medisch adviseur laten weten niet akkoord te kunnen gaan met [ D ] als expertisearts. [ verzoekster ] achtte een nieuwe overlegronde tussen de medisch adviseurs niet opportuun en heeft de rechtbank in haar brief van 9 december 2022 gevraagd om een beschikking te geven en te bepalen dat [ Z ] als expertisearts moet worden aangezocht. Kentalis heeft in haar brief van 15 december 2022 aangegeven dat ook zij niet akkoord kon gaan met [ D ] als expertisearts. In deze brief heeft Kentalis aanvullend gemotiveerd wat de bezwaren zijn tegen [ Z ] als expertisearts, onderbouwd met een mailbericht van [ C ] van 12 december 2022. Van Achmea heeft de rechtbank geen bericht ontvangen.

De rechtbank overweegt als volgt.

4.15.
De afspraken zoals partijen die ter zitting hebben gemaakt, moeten naar het oordeel van de rechtbank worden opgevat als een wijziging van het ingediende verzoek en de daartegen gevoerde verweren, conform deze nieuwe afspraken.

4.16.
Partijen hebben hier ook uitvoering aan gegeven, in zoverre dat zij hun medisch adviseurs opdracht hebben gegeven om samen te bezien of op basis van unanimiteit tot een gezamenlijke voordracht kon worden gekomen. Vaststaat dat de drie medisch adviseurs van partijen zijn gekomen tot de voordracht van [ D ] als expertisearts.

4.17.
De op zitting gemaakte afspraken hielden in dat alleen aan [ verzoekster ] het recht toe zou komen om deze voordracht te verwerpen. Voor Kentalis en Achmea zou de voordracht bindend zijn. Zij waren het die voorstelden om uit de patstelling te geraken door de gezamenlijke medisch adviseurs de keuze te laten maken, en anders dan [ verzoekster ] hebben zij geen voorbehoud van accordering gemaakt. De rechtbank is dan ook van oordeel dat Kentalis en Achmea op basis van de gemaakte afspraken geacht moeten worden op voorhand te hebben ingestemd met een unanieme voordracht door de medisch adviseurs, en daarom aan de keuze voor [ D ] gebonden zijn.

4.18.
Voor wat betreft [ verzoekster ] is de rechtbank van oordeel dat op grond van de gemaakte afspraken van haar mocht worden verwacht dat zij het uitdrukkelijk en met opgave van redenen zou aangeven als zij haar instemming aan een unanieme voordacht zou onthouden. In zijn brief van 9 december 2022 heeft mr. Aarts in dit verband slechts aangegeven dat [ verzoekster ] nog geen beslissing had genomen over [ D ] en onder de gegeven omstandigheden - waarmee hij doelt op de weigering van Achmea om in te stemmen met [ D ] - geen aanleiding ziet om thans alsnog af te wijken van [ Z ] als meest geschikte expertisearts, omdat [ Z ] gespecialiseerd is in de aandoening in kwestie, en [ D ] niet. Nu een uitdrukkelijk gemotiveerde onthouding van haar instemming met [ D ] ontbreekt, acht de rechtbank [ verzoekster ] daarom ook gebonden aan deze unanieme keuze van de drie medisch adviseurs.

4.19.
De rechtbank ziet hoe dan ook geen grond om te bepalen dat Kentalis en Achmea alsnog moeten instemmen met [ Z ] als expertisearts, gelet op de afspraken die op zitting zijn gemaakt en die een wijziging van het verzoek behelzen. De rechtbank acht dat ook niet wenselijk gelet op de bezwaren die van hun kant tegen [ Z ] zijn aangevoerd. Dat [ Z ] als enige en bij uitstek geschikt zou zijn om in deze zaak als expertisearts op te treden, is door [ verzoekster ] onvoldoende onderbouwd. In het disclosure statement van [ Z ] , waar [ verzoekster ] zich op beroept, luidt het antwoord van [ Z ] op de vraag wat hem kwalificeert voor het uitbrengen van een expertiserapport in de onderhavige zaak (met name gelet op zijn opleiding en professionele ervaring) kortweg: "neuroloog, gepromoveerd op cervicale dystonie". Door Achmea is onweersproken gesteld dat die promotie dateert van bijna 25 jaar geleden en zag op de effectiviteit van een bepaalde behandeling van de genoemde aandoening. Dat [ Z ] nadien als neuroloog verdere ervaringen heeft opgedaan op dit specifieke terrein, is niet gesteld of geb[ C ] en. Als dat zo zou zijn geweest, had het voor de hand gelegen dat [ Z ] dat in zijn disclosure statement zou hebben vermeld. Op de vraag of hij in het verleden reeds als expertiserend deskundige heeft opgetreden en zo ja, hoe vaak en in wiens opdracht (eisende partij, aangesproken partij of rechter) is door [ Z ] slechts geantwoord: "niet in deze casus". Daarmee is niet bekend welke ervaring [ Z ] heeft bij het opstellen van deskundigenrapporten. Dat hij lid of kandidaat-lid is van de NVMSR is niet gesteld of geb[ C ] en. Kentalis en Achmea hebben hun bezwaren tegen de werkwijze van [ Z ] gemotiveerd en onderbouwd. Van hen kan daarom, en gelet op de afspraken die op de zitting zijn gemaakt, niet worden verlangd dat zij akkoord gaan met [ Z ] als expertisearts in deze zaak.

4.20.
De rechtbank is van oordeel dat de meest aangewezen weg voor partijen om het schaderegelingstraject vlot te trekken is om [ D ] opdracht te geven tot het doen van een deskundigenonderzoek. Dat is de neuroloog waarvan hun gezamenlijke medisch adviseurs hebben geoordeeld dat deze daarvoor geschikt is.

4.21.
[ verzoekster ] heeft weliswaar een voorkeur voor [ Z ] , maar uit de stukken begrijpt de rechtbank dat haar toenmalige medisch adviseur Woudstra ook in mei 2016 al eens het voorstel heeft gedaan om [ D ] in te schakelen voor een expertise. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat [ verzoekster ] geen bezwaren heeft tegen [ D ] .

4.22.
Kentalis heeft in de brief van haar advocaat van 15 december 2022 niet aangegeven waarom zij bezwaar heeft tegen [ D ] . Zij heeft alleen verwezen naar een eerdere verwerping van [ D ] door de toenmalig medisch adviseur [ Z ] van haar verzekeraar Amlin, in september 2016. De rechtbank begrijpt uit het stuk waar Kentalis naar verwijst dat die medisch adviseur destijds niet wilde instemmen met [ D ] omdat zij het niet nodig vond dat een hoogleraar zou worden ingezet en omdat zij de ervaring had dat rapporten van [ D ] regelmatig tot aanvullende vragen en discussie leidden tussen partijen. Kentalis heeft niet aangegeven of en waarom deze argumenten ook hier en nu nog gelden. Vaststaat dat de huidige medisch adviseur [ C ] van Kentalis wel zijn akkoord heeft gegeven voor [ D ] . De rechtbank gaat er daarom vanuit dat ook Kentalis geen (ernstige) bezwaren heeft tegen [ D ] .

4.23.
Achmea heeft geen bericht gestuurd aan de rechtbank om te laten weten dat en waarom zij niet met [ D ] instemt. Uit de door mr. Aarts overgelegde correspondentie tussen de medisch adviseurs van partijen begrijpt de rechtbank dat Achmea niet akkoord heeft willen gaan omdat het intern beleid bij Achmea is om geen zaken te doen met het Neuro-Orthopaedisch Centrum (NOC) in Bilthoven waar [ D ] aan verbonden zou zijn. De rechtbank overweegt dat wat hier ook van zij, uit de weigering van Achmea om in te stemmen met [ D ] niet blijkt dat Achmea bezwaren heeft tegen de persoon van [ D ] .

4.24.
De rechtbank zal daarom op het verzoek 1 van [ verzoekster ] - zoals gewijzigd met de op zitting gemaakte afspraken - beslissen dat Kentalis en Achmea voor het door partijen overeengekomen neurologisch expertiseonderzoek, op basis van de door hen geaccordeerde vraagstelling, moeten instemmen met de benoeming van neuroloog prof. dr. [ D ] , werkzaam bij het UMC in Utrecht, als expertisearts. Zoals uit het voorgaande volgt, is de rechtbank van oordeel dat ook [ verzoekster ] hiermee moet instemmen. Alleen dan kan het schaderegelingstraject waarin partijen al jarenlang zijn blijven steken, worden voortgezet en uiteindelijk worden afgerond.

Verzoek 2: hoofdelijke aansprakelijkheid

4.25.
[ verzoekster ] vraagt de rechtbank op voorhand - dus voordat het expertiseonderzoek is uitgevoerd - te beslissen dat Kentalis en Achmea hoofdelijk aansprakelijk zullen zijn voor haar schade, indien de expertisearts zal concluderen dat haar aandoening door zowel het eerste als het tweede ongeval kan zijn veroorzaakt.

4.26.
De rechtbank is met Kentalis en Achmea van oordeel dat dit verzoek niet toewijsbaar is omdat het prematuur is, en te speculatief. Het is bovendien onduidelijk wat het belang van [ verzoekster ] is bij een dergelijke beslissing in deze fase van de schadeafwikkeling, waarin nog niet bekend is of sprake is van causaal verband met één van de ongevallen, met allebei óf met geen van beide. Het verzoek zal daarom worden afgewezen.

Verzoek 3: voorschot buitengerechtelijke kosten

4.27.
[ verzoekster ] vraagt de rechtbank Kentalis en Achmea hoofdelijk te veroordelen tot betaling van een voorschot op de door haar gemaakte buitengerechtelijke kosten, tot een bedrag van € 10.000,-, op grond van artikel 6:96 lid 2 sub b BW.

4.28.
Ter onderbouwing heeft [ verzoekster ] een pro forma declaratie à € 28.984,36 (inclusief btw) overgelegd, met daarbij als bijlagen een overzicht van de gedeclareerde werkzaamheden over de periode van 5 december 2017 tot 20 juli 2022 (100 uur en 25 minuten tegen een uurtarief dat in de jaren is opgelopen van € 225,- naar € 252,50 (exclusief btw) en twee declaraties van haar medisch adviseurs voor in totaal € 543,33 (exclusief btw).

4.29.
Kentalis en Achmea zijn niet bereid om tot aanvullende bevoorschotting over te gaan, vooral niet omdat het causaal verband tussen de ongevallen en de schade die [ verzoekster ] stelt te lijden als gevolg van met name de tremoren helemaal niet vaststaat.

4.30.
De rechtbank overweegt dat het juist is, zoals Kentalis en Achmea aanvoeren, dat het niet vaststaat dat de tremoren die [ verzoekster ] invalideren zijn veroorzaakt door één van de ongevallen, of wellicht door beide ongevallen. Het is ook mogelijk dat van een causaal verband geen sprake is. Het staat echter wel vast dat het arbeidsongeval een zekere ernst had, en hoewel het verkeersongeval weinig impact lijkt te hebben gemaakt, gelet op de geringe materiële schade, is in deze fase van de schadeafwikkeling niet uit te sluiten dat de klachten van [ verzoekster ] toch (ook) verband houden met dit verkeersongeval. Wanneer daarbij bovendien in aanmerking wordt genomen dat de tremoren er de oorzaak van lijken te zijn dat [ verzoekster ] niet meer kan werken, wat gelet op haar nog jonge leeftijd betekent dat die tremoren een grote (inkomens)schade tot gevolg hebben, is de rechtbank van oordeel dat het [ verzoekster ] vrij staat om te onderzoeken of haar letsel in causaal verband staat met (één van) de ongevallen, en daarvoor kosten te maken. Op grond van artikel 6:96 lid 2 sub b BW zijn Kentalis en Achmea aansprakelijk voor die kosten, voor zover die redelijk zijn.

4.31.
De raadsman van [ verzoekster ] stelt dat de kosten voor zijn werkzaamheden (en die van de medisch adviseurs) al bijna € 30.000,- belopen. De rechtbank acht dit betrekkelijk veel, gelet op de stand waarin de zaak zich nu bevindt. De gedeclareerde werkzaamheden zien weliswaar op een periode van vele jaren, maar al aan het begin van die periode waren partijen het erover eens dat er een onderzoek door een neuroloog moest komen en welke vragen gesteld moesten worden. Gedurende alle volgende jaren lijkt de discussie tussen partijen zich te hebben beperkt tot de vraag wie als deskundige zou worden benaderd. Met het oog daarop acht de rechtbank het gevraagde voorschotbedrag van € 10.000,- aan de hoge kant. De rechtbank zal een bedrag van € 7.500,- toewijzen.

Verzoek 4: kosten deelgeschil

4.32.
[ verzoekster ] vraagt de rechtbank om Kentalis en Achmea hoofdelijk te veroordelen in de kosten van deze deelgeschilprocedure tot een bedrag € 4.232,63, bestaande uit € 3.947,63 aan advocaatkosten (14,5 uur tegen een uurtarief van € 225,- exclusief 21% btw) en € 285,- aan griffierecht.

4.33.
De rechtbank overweegt dat zij op grond van artikel 1019aa lid 1 Rv de kosten van het deelgeschil moet begroten, waarbij de dubbele redelijkheidstoets moet worden gehanteerd: beoordeeld moet worden of het redelijk is dat de kosten zijn gemaakt én of de hoogte van die kosten redelijk is.

4.34.
Naar het oordeel van de rechtbank is hier aan de dubbele redelijkheidstoets voldaan. De zaak is weliswaar niet heel ingewikkeld, maar de rechtbank acht het aantal uren dat aan de zaak is besteed, anders dan Kentalis en Achmea aanvoeren, niet bovenmatig, mede in aanmerking genomen de werkzaamheden die mr. Aarts ook na de zitting nog heeft moeten verrichten. De rechtbank zal daarom de kosten van deze deelgeschilprocedure in redelijkheid begroten op € 4.232,63, zoals verzocht door [ verzoekster ] .

4.35.
De gevraagde hoofdelijke veroordeling van Kentalis en Achmea tot betaling van dit bedrag is toewijsbaar, nu de aansprakelijkheid van Kentalis en Achmea voor de gevolgen van de respectieve ongevallen vaststaat.

Met dank aan , dhr. mr. J.N.R.M. Aarts, Aarts Advocatuur voor het inzenden van deze uitspraak.

Citeerwijze: www.letselschademagazine.nl/2023/RBOBR-270223

1 ECLI:NL:RBNHO:2020:2914, ECLI:NL:RBROT:2020:12069 en ECLI:NL:RBDHA:2015:1933.
2 ECLI:NL:RBARN:2012:3822.
3 TK 2007-2008, 31 518, nr.3, pagina's 20 en 21