RBROT 181224 verzocht en begroot op 26 uur, 35 minuten x € 230,00 +21% = 7.397,21
- Meer over dit onderwerp:
RBROT 181224 partijen gebonden aan desk. bericht neuroloog; nekklachten zijn ongevalsgevolg; vermoeidheids- en psychische klachten niet vast te stellen; delta V 11 km/u
- medisch rapport partijdeskundige twee weken voor zitting geeft voldoende gelegenheid om adequaat te reageren
- nader onderzoek door VZA en AD-er nodig, dat geen AD begeleiding is gegeven komt voor rekening ass.; voorschot € 21.750,00
- verzocht en begroot op 26 uur, 35 minuten x € 230,00 +21% = 7.397,21
3De feiten
3.1.
Op 8 mei 2019 is [verzoeker] een verkeersongeval overkomen. [verweerder] reed met een Ford Transit met oplegger een kruispunt op zonder voorrang te verlenen aan [verzoeker], die op dat moment als bestuurder van een bestelbus voor [verweerder] van rechts kwam. Hierdoor is [verzoeker] tegen de oplegger aangereden (verder: het ongeval).
3.2.
[verweerder] was ingevolge de bepalingen van de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen (WAM) bij Allianz verzekerd.
3.3.
Allianz heeft de aansprakelijkheid voor de gevolgen van het ongeval erkend.
3.4.
Direct na het ongeval klaagde [verzoeker] over nekpijn. Later klaagde hij ook over pijn aan zijn linkerschouder/de linkerzijde van zijn hals.
3.5.
In opdracht van Allianz heeft Ongevallen Analyse Nederland (OAN) een ongevalsanalyse uitgevoerd. In haar rapport van 14 december 2020 concludeert zij dat er bij het ongeval sprake was van een delta v (dat wil zeggen: een relatief verschil in snelheid tussen de voertuigen) van 11 km/u.
3.6.
Ten tijde van het ongeval was [verzoeker] werkzaam als hoofdmonteur bij BAM Infrarail B.V. en hield hij zich vooral bezig met onderhoudswerkzaamheden aan het spoor. Na het ongeval heeft [verzoeker] zich bij zijn werkgever ziek gemeld. Op 8 juli 2019 ging hij weer volledig aan het werk, maar op 9 januari 2020 meldde hij zich opnieuw ziek. Daarna heeft hij het werk niet meer hervat.
3.7.
Op 17 april 2023 sloot [verzoeker] een vaststellingsovereenkomst met zijn werkgever.
Daarin staat dat de arbeidsovereenkomst tussen hen met wederzijds goedvinden op 1 mei 2023 eindigt en dat [verzoeker] van zijn werkgever een beëindigingsvergoeding (hierna: de transitievergoeding) ontvangt. In de considerans van de overeenkomst staat, voor zover hier van belang:
“[…]
[verzoeker] is sinds 5 januari 2020 arbeidsongeschikt voor zijn eigen werk als Hoofdmonteur Geleiding. Het is niet te verwachten dat hij dat werk binnen 26 weken weer volledig of in aangepast vorm zal kunnen verrichten, ook niet na scholing. BAM heeft geen mogelijkheden om [verzoeker] te herplaatsen in een andere passende functie.
[verzoeker] is op 5 januari 2023 drie jaar arbeidsongeschikt. Vanaf deze datum is de loondoorbetalingsverplichting geëindigd van BAM en geldt ook het opzegverbod wegens ziekte niet langer.
Om deze redenen zijn partijen op initiatief van BAM met elkaar in overleg getreden over een regeling ter beëindiging van het dienstverband, […];”
3.8.
Op gezamenlijk verzoek van partijen heeft [naam 1], neuroloog, (hierna: [naam 1]) [verzoeker] onderzocht. Op 6 december 2023 bracht [naam 1] zijn aangevuld definitief rapport met bijlagen uit. Daarin staat, voor zover hier van belang:
(... red. LSA LM)
Beschouwing
Er is sprake van een flexie-extensie trauma van de nek (en L schouder), zonder aanwijzingen voor een LTSH (licht traumatisch schedel- en hersenletsel). Dit is ontstaan na een frontale botsing met relatief lage snelheid. Gezien het ontbreken van bewusteloosheid en amnesie, postuleer ik dat er geen LTSH is opgetreden.
Meestal komt whiplash voor bij een acceleratie-deceleratie verkeersletsel, vooral bij een letsel van achteren, maar ook een zijdelings letsel kan een whiplash veroorzaken (MayoClinics). Bij een plotseling nekletsel, door een snelle heen en weer gaande beweging van de nek is dit ook beschreven (MayoClinics). Hoewel een frontaal inwerkende kracht niet letterlijk beschreven wordt als oorzaak van whiplash, kan hieraan ook een acceleratie-deceleratie mechanisme aan ten grondslag liggen. Zeker na remmen, waarbij het hoofd naar voren schiet, en nadien terugveert. Opmerkelijk is dat de botsing met vrij lage snelheid heeft plaats gevonden.
Normaal gesproken herstellen de meeste klachten van een whiplash trauma in weken (Richtlijn WAD). Tussen de 40 en 66% van de mensen hebben na 3 maanden geen pijnklachten meer. […]
Indien de klachten langer dan 6 maanden aanhouden, is er sprake van een chronificatie. Meestal bestaan er dan pijn onderhoudende factoren, die het normale herstel tegen gaan. Pijnonderhoudende factoren zijn vanaf het begin veel pijn in nek en achterhoofd, somberheid en slecht slapen (Traumatic Brain injury: Medscape, 2018). Vaak wordt een slepende juridische procedure ook hier toe gerekend, maar hierover is de richtlijn niet eensluidend (Richtlijn traumatisch hersenletsel, Medscape).
Pijn onderhoudende factoren kunnen er dus zorg voor dragen dat de klachten na een whiplash kunnen voortduren (WAD Richtlijn). De factoren, die in het initiële onderzoek de beste voorspellers waren voor klachten 6 maanden na het ongeval zijn de volgende: de ernst van de pijn en beperkingen (NDI), oudere leeftijd, koude hyperalgesie (meer pijn door koude) en posttraumatische stress (Sterling, 2008). Natuurlijk kunnen ook persoonlijkheidskenmerken en coping stijl mede een rol spelen, net als bij traumatisch hersenletsel (conceptrichtlijn LTH, 2023).
Bij betrokkene zijn meerdere van boven beschreven pijn onderhoudende factoren aanwezig:
veel nekpijn, slecht slapen, slechte relatie tot werkgever in deze problematiek en een juridische nasleep. In hoeverre persoonlijkheidskenmerken een rol spelen, ligt buiten mijn vakgebied.
[…]
De consistente gevoelsstoornissen in de nekregio (C3 L), hals regio L en boven de L scapula, zijn mijns inziens niet ongeval gerelateerd, maar eerder een gevolg van de gedane ingrepen door het pijnteam.
[…]
De matige ernstige nekpijn met forse retroflexie beperking van betrokkene, naast de moeilijk te duiden arm- en schouderpijn, beschouw ik als een uiting van pijn inhibitie (belemmering door pijn). Zeker ook gelet de niet verklarende MRI CWK bevindingen.
Conclusie
Persisterende posttraumatische klachten na een frontale botsing, t.g.v. een acceleratie-deceleratie letsel (WAD graad 1-2), waarna uiteindelijk zich een chronisch onbegrepen pijnsyndroom heeft ontwikkeld.
[…]
ZAKELIJK RAPPORT
Beantwoording van de gestelde vragen
1. DE SITUATIE MET ONGEVAL
Anamnese (aanbeveling 2.2.4 RMSR)
a. Hoe luidt de anamnese voor wat betreft de aard en de ernst van het letsel, het verloop van de klachten, de toegepaste behandelingen en het resultaat van deze behandelingen? Welke overige klachten en beperkingen op uw vakgebied worden desgevraagd gemeld? Wilt u in uw anamnese vermelden welke beperkingen op uw vakgebied de onderzochte aangeeft in relatie tot de activiteiten van het algemene dagelijkse leven (ADL), loonvormende arbeid en het uitoefenen van hobby’s, bezigheden in recreatieve sfeer en zelfwerkzaamheid?
Antwoord: zie sectie anamnese: ook w.b. beperkingen.
Medische gegevens (aanbeveling 2.2.6 RMSR)
b. Wilt u op basis van het medisch dossier van de onderzochte een beschrijving geven van:
- de medische voorgeschiedenis van de onderzochte op uw vakgebied;
- de medische behandeling van het letsel van de onderzochte en het resultaat daarvan.
Antwoord: zie sectie voorgeschiedenis en behandeling (apart kopje bij de anamnese).
Medisch onderzoek (aanbeveling 2.2.5 en aanbeveling 2.2.7 RMSR)
c. Wilt u een beschrijving geven van uw bevindingen bij lichamelijk en eventueel hulponderzoek?
Antwoord: zie aanvullend onderzoek.
Consistentie (aanbeveling 2.2.8 RMSR)
d. Is naar uw oordeel sprake van een onderlinge samenhang als het gaat om de informatie die is verkregen van de onderzochte zelf, de feiten zoals die uit het medisch dossier naar voren komen en uw bevindingen bij onderzoek en eventueel hulponderzoek?
Antwoord: nee, er is geen goede onderlinge samenhang. De disproportionele klachten na een frontale botsing met relatieve lage snelheid vind ik opmerkelijk. Het feit o.a. dat hij geen veiligheidshesje kan (ver)dragen, pas niet goed bij de geringe allodynie bij het huidige onderzoek en kan ik niet terug vinden in de brieven van mijn collegae [naam 7]/ [naam 5] en [naam 8]. Niet kunnen fietsen (te traag het stuur corrigeren), maar wel kunnen autorijden lijkt in tegenspraak.
e. Voor zover u de vorige vraag ontkennend beantwoordt, wilt u dan aangeven wat de reactie was van de onderzochte op de door u geconstateerde inconsistenties en welke conclusies u
daaruit trekt?
Antwoord: ik heb dit niet als zodanig met hem besproken.
Diagnose (aanbeveling 2.2.15 RMSR)
f. Wat is de diagnose op uw vakgebied? Wilt u daarbij uw differentiaaldiagnostische overweging
geven?
Antwoord:
Persisterende posttraumatische klachten na een frontale botsing, t.g.v. een acceleratie-deceleratie letsel (WAD graad 1-2), waarna zich uiteindelijk een chronisch onbegrepen pijn syndroom heeft ontwikkeld. Normale bevindingen bij neurologisch onderzoek behalve gevoelsstoornissen anterieur aan de nek (C3) hals en boven L scapula, naast een uitgesproken retroflexiebeperking van zijn nek.
Omtrent de differentiaaldiagnose kan ik kort zijn. Alle andere oorzaken zijn onwaarschijnlijk. Het ontbreken van afwijkingen bij neurologisch onderzoek van diverse neurologen en de normale MRI CWK, sluit bandletsel CWK, een cervicaal radiculair syndroom of een wervel fractuur uit. Een cervicaal facetprobleem is i.v.m. het normale neurologische onderzoek, niet aannemelijk. Zeker omdat ook de cervicale facetblokkade geen effect had. Een traumatische letsel van de n. supraspinatus L acht ik bij dit ongevalsmechanisme niet erg waarschijnlijk en had ook bij herhaald neurologisch onderzoek uitvalsverschijnselen moeten geven. De circumscripte hyperpathie boven op de L schouder komt niet overeen met een bekend zenuw gebied. Het meest waarschijnlijk zijn traumatische tendomyogene klachten van nek en schouder. Naar mijn mening zijn de ingrepen van het pijnteam verantwoordelijk voor zijn gevoelsuitval aan de hals en mogelijk ook die aan zijn L schouder.
Beperkingen (aanbeveling 2.2.17 en aanbeveling 2.2.18)
g. Welke beperkingen op uw vakgebied bestaan naar uw oordeel bij de onderzochte in zijn huidige toestand, ongeacht of de beperkingen voortvloeien uit het ongeval? Wilt u deze beperkingen zo uitgebreid mogelijk beschrijven, op semi-kwantitatieve wijze weergeven [in het bijgesloten beperkingenformulier] en zo nodig toelichten ten behoeve van een eventueel in te schakelen arbeidsdeskundige?
Antwoord: dit zijn de objectiveerbare beperkingen op mijn vakgebied.
1- Milde rotatiebeperking van zijn nek beiderzijds.
2- Forse retroflexiebeperking nek, met antalgische component.
BEPERKINGENLIJST
[…]
Functionele invaliditeit
h. Welke huidige mate van functieverlies (impairment) kunt u vaststellen op uw vakgebied? Wilt u dit uitdrukken in een percentage volgens de richtlijnen van de American Medical Association (AMA-guides, 6° druk), aangevuld met de eventuele richtlijnen van uw eigen beroepsvereniging?
Antwoord:
Functiebeperking volgens de NvN (6-de editie: 5.1.2.): persisterende klachten na een WAD 1-2 zonder objectiveerbare afwijking, behalve chronische nekpijn zonder radiculaire kenmerken met forse retroflexie beperking nek bij neurologisch onderzoek: 0%.
Toelichting: bij normale nekbewegingen en af en toe optredende nekpijn is er geen sprake van functieverlies, bij chronische nekpijn en/of niet verifieerbare radiculaire pijn, al dan niet met bewegingsbeperking, is er 1 tot 3% functieverlies (AMA-6 example 17-1). De werkgroep kan zich in dit alles niet vinden. Het zou inhouden dat louter anamnestisch aangegeven klachten tot een fors functieverlies aanleiding geven. Ook het toekennen van posttraumatisch functieverlies op grond van asymmetrische bewegingen van de nek of spierhypertonie is niet te verdedigen, gegeven het frequent voorkomen in de bevolking van nekklachten met deze bevindingen zonder voorafgaand trauma.
Antwoord: Impairment AMA 6 (tabel 17-2): persisterende klachten na een WAD 1-2 zonder objectiveerbare afwijking bij neurologisch onderzoek, behalve forse retroflexie beperking nek: class 1: 1%.
Toelichting: in de AMA-6 wordt ‘chronic whiplash’ wel genoemd (tabel 17-2) als een van de naamgevingen voor chronische aspecifieke nekklachten. Bij normale nekbewegingen en af en toe optredende nekpijn is er geen sprake van functieverlies, bij chronische nekpijn en/of niet verifieerbare radiculaire pijn, al dan niet met bewegingsbeperking, is er 1 tot 3% functieverlies (AMA-6 example 17-1).
De gevonden MRI CWK afwijkingen van uncovertebrale artrose op niveau C3-C4, nauw foramen R zijn en discopathie C7-Th1 L, zonder aantoonbare zenuwcompressie, zijn mi. niet verklarend voor zijn klachten.
Medische eindsituatie (aanbeveling 2.2.14 RMSR)
i. Acht u de huidige toestand van de onderzochte zodanig dat een beoordeling van de blijvende gevolgen van het ongeval mogelijk is, of verwacht u in de toekomst nog een belangrijke verbetering of verslechtering van het op uw vakgebied geconstateerde letsel?
Antwoord: na 4 jaar kan men spreken van een eindtoestand.
[…]
2. DE SITUATIE ZONDER ONGEVAL
[…]
Klachten, afwijkingen en beperkingen voor ongeval
a. Bestonden voor het ongeval bij de onderzochte reeds klachten en afwijkingen op uw vakgebied die de onderzochte thans nog steeds heeft?
Antwoord: nee, dat verwacht ik niet. Zie opmerking aan het begin van de anamnese, bij preaccidentele situatie.
[…]
Klachten, afwijkingen en beperkingen zonder ongeval
c. Zijn er op uw vakgebied klachten en afwijkingen die er ook zouden zijn geweest of op enig moment ook hadden kunnen ontstaan, als het ongeval de onderzochte niet was overkomen?
Antwoord: Nee.
[…]
Bijlage 4: Beantwoording aanvullende vragen Sedgwick
Uw vraag:
1. U beschrijft een aantal inconsistenties zoals het niet kunnen dragen van een veiligheidsvest bij allodynie, dat verder in het gehele dossier niet wordt beschreven en dat ook niet is terug te voeren op een neurologische stoornis. Daarnaast het niet kunnen fietsen in verband met traag reageren op het stuur, terwijl hij wel autorijdt, maar ook de disproportionaliteit van de klachten na een aanrijding met geringe impact. Ook worden er klachten genoemd als traag reageren bij opdrachten en het gevoel alsof het hoofd ontploft bij inspanning, die ik verder in het dossier niet tegenkom. Heeft u de mogelijkheid van een functioneel neurologische stoornis of vergelijkbare aandoening overwogen?
Mijn antwoord:
U vraagt of er sprake is van inconsistenties, die niet terug te voeren zijn op een neurologische stoornis en u vermeldt een disproportionaliteit van klachten na een relatief mild ongeval.
a- Het feit dat hij zijn veiligheidsvest destijds niet kon verdragen (allodynie/ hyperpathie) is i.d.d. niet consistent met de bevindingen van de collega neurologen, maar wel met mijn onderzoek (hyperpathie circumscripte plek boven scapula L). Het is bovendien wel consistent met de brief van de pijnspecialist v. Gorp (03-04-2023), welke pijn beschrijft in het n. suprascapularis gebied L.
b- U vermeldt het niet kunnen fietsen in verband met traag reageren op het stuur, terwijl hij wel autorijdt. Ik kan me voorstellen, dat dit een discrepantie lijkt, maar dat hoeft niet, want voor sturen zijn spieren anders (meer asymmetrisch en met meer intensiteit) betrokken dan bij het autostuur bedienen. Ook kent men immers geen stuurbekrachtiging van een fietsstuur.
c- U vermeldt de disproportionaliteit van de klachten na een aanrijding met geringe impact.
Juist bij een aanrijding met geringe impact, is het klachtenprofiel veel erger dan bij een meer ernstiger aanrijding (Biemond nascholing , neurotraumatologie, 2022).
d- Gevoel alsof zijn hoofd ontploft. Dit lijkt een exploding headache syndroom, wat vaak een slaap waak overgang stoornis betreft. Dit alles hoeft niet in tegenspraak te zijn, maar een exploding headache syndroom na een ongeval ken ik niet. Hij vermeld wel een gestoorde slaap (insomnia), maar niet de typische explosies in zijn hoofd bij in slaap vallen. Met een PSG (polysomnografie) is dat niet objectief aantoonbaar.
Resumerend, zijn er ogenschijnlijke inconsistenties, maar de door u genoemde fenomenen, zou ik toch niet als zodanig willen betitelen. Bij een chronificatie van de pijn, neemt ook de pijngevoeligheid i.h.a. vaak toe. Ik zou in deze context niet van een FNS (functionele neurologische stoornis) willen spreken, maar dergelijke aandoeningen reken ik niet tot mijn vakgebied.
Uw vraag:
2. Welke consequenties trekt u uit de constatering dat er sprake is van diverse inconsistenties tussen de informatie uit het dossier enerzijds en de anamnestisch verkregen informatie?
Mijn antwoord:
Er zijn in meerdere of mindere mate discrepanties tussen zijn verhaal (subjectief) en datgene wat beschreven is in de brieven van sommige behandelaars (semi-objectief). Evenmin is de content van de brieven van de neurologen en de pijnspecialist c.q. fysiotherapeut geheel consistent. Ieder belicht het ziektebeeld op zijn/haar manier en op een ander tijdstip in het beloop van de aandoening. Naar mijn mening zijn er geen significante inconsistenties, maar heeft zich na 6-12 maanden na het ongeval een chronisch onbegrepen pijnsyndroom ontwikkeld, wat buiten het vakgebied van de neurologie ligt.
Uw vraag:
3. Het ongeval vond plaats op 8 mei 2019, waarna hij zich heeft ziekgemeld. Op 8 juli 2019 is hij volledig hervat in het eigen werk, hij meldt zich op 9 januari 2020 volledig ziek.
Kunt u op basis van het neurologisch beeld vanuit het ongeval verklaren dat hij aanvankelijk binnen enkele maanden dusdanig is hersteld dat hij het belastende werk weer aankon, maar vervolgens zes maanden later volledig en blijvend is uitgevallen?
Mijn antwoord:
Nee, dat kan ik niet verklaren, maar wel is bekend dat chronificatie van pijn pas na 6 maanden optreedt. Kennelijk zijn er pijn onderhoudende factoren aanwezig geweest, welke dit proces in de hand hebben gewerkt. Zie ook brief psychsom. Fysio ( 10-09-2020, 26-09-2020) en revalidatiearts ( 15-02-2023).
Uw vraag:
4. U geeft lichte beperkingen voor de nek. Is er naar uw mening een objectief medisch substraat op basis waarvan er sprake is van een beperking conform de richtlijn van de NVN?
Mijn antwoord:
Naar mijn mening als clinicus, acht ik de nekfunctie licht beperkt, maar bij onderzoek is er een forse beperking in de retroflexie ( RF) van de nek vast te stellen, waarbij inhibitie door pijn zeker een rol speelt.
Op de MRI CWK ( 03-06-2020) wordt wel uncovertebrale artrose C3-C4 waargenomen, wat ook de RF van zijn nek kan beperken. De NVN ken aan deze beperking van de nekmobiliteit 4 conform hun richtlijnen- geen invaliditeitspercentage aan toe. De AMA wel.
Uw vraag:
5. De antwoorden over de situatie zonder ongeval worden negatief beantwoord. Echter mis ik hier de afwijkende bevindingen op de MRI en de whiplashklachten na het eerdere ongeval, waarvan de bedrijfsarts aangaf dat dit “vrijwel” restloos is genezen.
Mijn antwoord:
Het is altijd lastig wat men precies bedoelt met “bijna restloos” genezen. Daar kan ik geen expliciete stoornis aan verbinden. De huisarts beschrijft geen nekklachten. Er is tussen het eerdere ongeval en het laatste ongeval wel 5 jaar verstreken, zonder hulpvraag aan medici of fysiotherapeuten. Ook heeft hij toen zijn werk normaal kunnen doen. Dus heel ernstige restverschijnselen zal hij er niet aan hebben overgehouden.
[…]”
3.9.
Op 7 december 2023 heeft het UWV in een beslissing op bezwaar de arbeidsongeschiktheid van [verzoeker] vastgesteld op 62,76%. [verzoeker] is tegen die beslissing in beroep gegaan. Op dat beroep is tot op heden nog niet beslist.
3.10.
Allianz heeft het geanonimiseerde rapport van [naam 1] laten beoordelen door neuroloog [naam 9] (hierna: [naam 9]). Op 19 oktober 2024 bracht hij een rapport uit van zijn bevindingen.
3.11.
Tot op heden heeft Allianz aan voorschotten onder algemene titel in totaal € 8.250 aan [verzoeker] betaald.
4De verzoeken en verweren
4.1.
[verzoeker] verzoekt (na vermindering van zijn verzoek) – samengevat – :
I. voor recht te verklaren dat de klachten van [verzoeker] in causaal verband staan met het ongeval;
II. voor recht te verklaren dat Allianz aan [verzoeker] een voorschot onder algemene titel van € 40.000,00 moet betalen, vermeerderd met de wettelijke rente indien dit bedrag niet binnen 14 dagen na dagtekening is betaald;
III. de kosten van deze deelgeschilprocedure als bedoeld in art. 1019aa lid 1 Rv te begroten op een bedrag van € 7.397,21, te vermeerderen met het griffierecht, met veroordeling tot betaling van deze kosten aan de advocaat van [verzoeker], vermeerderd met de wettelijke rente indien dit bedrag niet binnen 14 dagen na dagtekening is betaald.
4.2.
Aanvankelijk verzocht [verzoeker] de rechtbank ook om voor recht te verklaren dat de transitievergoeding die hij van zijn voormalig werkgever ontving niet moet worden verrekend met de schade die Allianz c.s. aan [verzoeker] dienen te vergoeden. Dit verzoek heeft [verzoeker] ingetrokken nadat Allianz c.s. hadden toegezegd dat zij bij een eventuele toewijzing van het in deze procedure verzochte voorschot nu geen beroep zullen doen op verrekening van de transitievergoeding. Dat ingetrokken verzoek hoeft daarom verder niet besproken te worden.
4.3.
Allianz c.s. verzetten zich tegen toewijzing van (alle onderdelen van) het onder 4.1 vermelde verzoek. Ook verzoeken Allianz c.s. – samengevat – voor recht te verklaren dat het rapport van [naam 1] geen bindend uitgangspunt kan zijn bij de verdere schadeafwikkeling over de gevolgen van het ongeval.
4.4.
[verzoeker] verzet zich tegen toewijzing van het (tegen)verzoek van Allianz c.s.
5De beoordeling
5.1.
[verzoeker] heeft zich tot de rechtbank gewend met een verzoek als bedoeld in artikel 1019w Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Ook het verzoek van Allianz c.s. berust op dat wetsartikel.
5.2.
Het geschil gaat over de vraag of
- -
i) het rapport van [naam 1] een bindend uitgangspunt is bij de verdere schadeafwikkeling,
- -
ii) er causaal verband bestaat tussen de klachten van [verzoeker] en het ongeval en
- -
iii) Allianz aan [verzoeker] een aanvullend voorschot moet betalen.
Een oordeel daarover kan een bijdrage leveren aan het vlottrekken van de onderhandelingen die uiteindelijk zouden kunnen leiden tot een vaststellingsovereenkomst. De zaak is daarom geschikt voor behandeling als deelgeschil als bedoeld in artikel 1019w Rv. Dat staat op zich tussen partijen ook niet ter discussie.
Het rapport van [naam 9]
5.3.
Allianz c.s. baseren hun verzoek en hun verweren tegen de verzoeken van [verzoeker] onder meer op het rapport van [naam 9].
5.4.
[verzoeker] stelt dat het rapport van [naam 9] buiten beschouwing moet blijven omdat Allianz c.s. daarmee te laat zijn.
5.5.
De rechtbank volgt die stelling van [verzoeker] niet. [verzoeker] heeft het rapport van [naam 9] direct na het gereedkomen van de definitieve versie ontvangen op een termijn van twee weken voor de mondelinge behandeling. Dat is niet te laat, ook niet wegens strijd met de Gedragscode Behandeling Letselschade of de goede procesorde. Allianz c.s. hebben niet onnodig getreuzeld met hun opdracht aan [naam 9] om het rapport van [naam 1] te beoordelen. De tijd die daaraan vooraf is gegaan valt voldoende te verklaren uit het feit dat partijen na het gereedkomen van het rapport van [naam 1] medische adviezen hebben ingewonnen en hebben onderhandeld over een minnelijke regeling. Verder biedt de termijn van twee weken voor de mondelinge behandeling in het algemeen de wederpartij voldoende gelegenheid om adequaat op de inhoud daarvan te kunnen reageren. [verzoeker] heeft dat in dit geval ook gedaan. Daarbij komt dat partijen zich nog in het buitengerechtelijk onderhandelingstraject bevinden. Dit alles betekent dat het rapport van [naam 9] niet te laat is en dus ook niet buiten beschouwing hoeft te blijven.
Rapport van [naam 1] bindend uitgangspunt?
5.6.
[verzoeker] baseert zijn verzoeken mede op het rapport van [naam 1]. Hij stelt dat partijen zijn gebonden aan de uitkomsten van dat rapport omdat dit op hun gezamenlijk verzoek is uitgebracht.
5.7.
Allianz c.s. stellen dat het rapport van [naam 1] geen uitgangspunt bij de verdere schadeafwikkeling kan zijn omdat er zwaarwegende en/of steekhoudende bezwaren tegen dat rapport bestaan. Zij verwijzen naar het rapport van [naam 9] en hebben – samengevat – de volgende bezwaren tegen het rapport van [naam 1]:
- -
het rapport is onvoldoende consistent omdat de aanwijzingen voor een nekhernia met wortelcompressie niet zijn vermeld in de samenvatting en niet zijn betrokken bij de beoordeling;
- -
tegenstrijdige bevindingen over de nekbewegingen zijn niet vermeld en bij de beoordeling betrokken;
- -
het antwoord op vraag 1d is onvolledig en niet gebaseerd op de juiste feiten,
- -
de diagnose is onduidelijk en onvoldoende gemotiveerd en is gebaseerd op onjuiste en onvolledige feiten omdat de aanwijzingen voor een nekhernia met wortelcompressie niet zijn vermeld.
5.8.
[verzoeker] spreekt tegen dat er zwaarwegende en/of steekhoudende bezwaren tegen het rapport van [naam 1] zijn. Hij voert daartoe aan dat Allianz c.s. uitgebreid bij de totstandkoming daarvan zijn betrokken en Allianz c.s. [naam 1] in de conceptfase niet hebben bevraagd over de punten waar zij nu waarde aan hechten. Daarnaast geldt volgens hem dat de bevindingen van [naam 1] goed zijn te volgen.
5.9.
De rechtbank oordeelt dat partijen gebonden zijn aan de uitkomsten van het rapport van [naam 1] en licht dat toe als volgt.
5.10.
Het is vaste rechtspraak dat partijen in beginsel gebonden zijn aan de inhoud van een deskundigenrapport als zij in het kader van de schadeafwikkeling gezamenlijk overeenkomen een deskundige in te schakelen en hem of haar een vraagstelling voorleggen waarover tussen hen overeenstemming bestaat. Een andere opvatting zou de bestaande - en wenselijke - praktijk van het buiten rechte afwikkelen van een (letselschade)zaak ernstig bemoeilijken.
5.11.
Voor een uitzondering op dit beginsel is slechts plaats als daarvoor zwaarwegende argumenten bestaan. Zulke zwaarwegende argumenten kunnen zijn:
- -
dat de uitgebrachte rapportage niet voldoet aan de elementaire eisen van deugdelijkheid,
- -
dat het deskundigenrapport intern inconsistent is of onbegrijpelijk is,
- -
dat in het deskundigenrapport zonder grond en/of om onduidelijke redenen relevante beschikbare informatie wordt genegeerd,
- -
dat in het deskundigenrapport niet wordt gereageerd op door partijen gestelde vragen,
- -
dat het deskundigenrapport logische denkfouten bevat, of
- -
als de rapportage op partijdige wijze tot stand is gekomen.
De enkele omstandigheid dat de deskundige zijn beoordeling naar de mening van een partij niet genoegzaam heeft toegelicht of gemotiveerd is een onvoldoende grond om het oordeel van de deskundige ter zijde te kunnen stellen.
5.12.
Partijen hebben samen [naam 1] uitgezocht voor een deskundigenonderzoek in deze zaak en zijn deskundigheid staat niet ter discussie. Ook staat niet ter discussie dat partijen afspraken hebben gemaakt over de medische informatie die aan [naam 1] zou worden verstrekt en dat [naam 1] die medische informatie heeft ontvangen.
5.13.
Het voornaamste bezwaar van Allianz c.s. tegen het rapport van [naam 1] is dat [naam 1] aanwijzingen voor een nekhernia met wortelcompressie die de pijn en tintelingen in de linkerarm kunnen verklaren niet in zijn onderzoek heeft betrokken. Die aanwijzingen zijn:
- -
in het verslag van radioloog [naam 4] van 3 juni 2020 over de MRI van de centrale wervelkolom (CWK) is te lezen dat er ook sprake is van wortelcompressie ter hoogte van wortel C8 links;
- -
de MRI van de CWK van oktober 2021 is volgens [naam 1] onveranderd;
- -
[naam 1] heeft bij zijn eigen neurologisch onderzoek geconstateerd dat de proef van Spurling links zwak positief was.
5.14.
[naam 9] citeert in zijn rapport het verslag van radioloog [naam 4] van 3 juni 2020 als volgt: “Sagittale T2 en T1 gewogen TSE, transversale T2 GRE, sag, T2 TIRM, en coronale T2 3D GRE8. Geen i.v. gadolinium. Uncovertebrale artrose C3-C4 met druk op rechter C4 wortel door discaal osteophytair complex. Foraminale discushernia C7-Th1 links met compromitteren van de C8 wortel links” .
5.15.
[naam 9] en Allianz c.s. gaan er kennelijk vanuit dat de radioloog heeft bedoeld dat uit het beeldmateriaal blijkt van druk op de wortel (wortelcompressie). [verzoeker] heeft dat niet tegengesproken. De rechtbank volgt die lezing dan ook, maar het is naar haar oordeel op grond van het navolgende geen relevante informatie waaraan [naam 1] niet voorbij mocht gaan.
5.16.
In zijn rapport schrijft [naam 9] namelijk dat een wortelcompressie van de wortel C8 links de pijn en tintelingen in de linkerarm en het gevoel van ‘bloedleegte’ in de linkerhand kan verklaren, maar niet de nekpijn. Die nekpijn is de voornaamste klacht van [verzoeker], die hij vanaf het ongeval consequent heeft geuit. Verder is bij de controle MRI van de CWK van 20 oktober 2021 die wortelcompressie van de wortel C8 links kennelijk niet (meer) gevonden. Het door [naam 9] geciteerde verslag over die MRI van [naam 6], anesthesioloog, luidt namelijk:
“MRI Cervicale Wervelkolom d.d. 20-10-2021
Ter vergelijking conventioneel onderzoek 02.06.2020
Afgebeeld tot en met Th2. Normale stand van de wervelkolom. Normale hoogte van wervelcorpora. Conform voorgaand onderzoek is er posterieure haakvorming met enige discusbulging waardoor er een relatieve wervelkanaalstenose is op dit niveau. Geen absolute vernauwing. Nauwe relatie met uittredende wortel C4 rechts, cave beinvloeding, Neuroforamina op alle andere niveaus voldoende ruim. Normaal aspect van het myelum. Geen myelopathie, geen andere afwijkingen.
Conclusie: Posterieure haakvorming C3-C4 met nauwe relatie uittredende wortel C4 rechts. Elders geen afwijkingen.”
5.17.
Daarbij komt dat de medisch adviseur van Allianz c.s. in de conceptfase geen aanleiding heeft gezien om [naam 1] nadere vragen over de MRI’s, de wortelcompressie van de wortel C8 en/of de zwak positieve proef van Spurling te stellen. Dat had wel op de weg van de medisch adviseur gelegen indien hij dat relevant vond.
5.18.
Anders dan Allianz c.s. stellen is [naam 1] wel ingegaan op de tegenstrijdigheden in de vermeldingen in het rapport over de nek(bewegingen) van [verzoeker] (zie het antwoord van [naam 1] op vraag 2 in bijlage 4 van het rapport).
5.19.
In zijn antwoord op vraag 1d heeft [naam 1] een aantal dingen genoemd die moeilijk te volgen zijn. Allianz c.s. hebben daar vragen over gesteld en die vragen heeft [naam 1] beantwoord (zie het antwoord op vraag 1 in bijlage 4 van het rapport).
5.20.
De motivering van de hiervoor bedoelde antwoorden laat te wensen over, maar is niet zodanig dat het rapport zijn innerlijke samenhang verliest of dat [naam 1] zichzelf tegenspreekt. Dat geldt ook voor hetgeen [naam 1] in zijn antwoord op vraag 1d over het niet kunnen (ver)dragen van een veiligheidsvestje schrijft en zijn antwoord op de vraag die de medisch adviseur van Allianz c.s. daarover stelde. [naam 1] schrijft in zijn antwoord op vraag 1d dat het feit dat [verzoeker] aangaf geen veiligheidshesje te kunnen (ver)dragen niet goed paste bij de geringe allodynie bij het huidige onderzoek. Dat is niet zonder meer in tegenspraak met zijn latere antwoord dat het wel consistent is met de hyperpathie circumscripte plek boven scapula links bij zijn onderzoek. [naam 1] ziet kennelijk bij nader inzien een andere, wat hem betreft bevredigende, verklaring voor die reactie, waarbij van belang is dat hij die hyperpathie wijt aan medisch ingrijpen, te weten de behandeling door het pijnteam.
5.21.
Dit alles leidt tot het oordeel dat het rapport van [naam 1] niet zodanig ernstige tekortkomingen vertoont dat partijen daaraan niet gebonden zijn.
De klachten
5.22.
[verzoeker] stelt dat hij als gevolg van het ongeval nog altijd constant pijn in zijn nek, pijn in de zijkant van de hals aan de linkerzijde en vermoeidheidsklachten ervaart en dat hij door die fysieke klachten ook psychische klachten heeft.
5.23.
Allianz c.s. spreken tegen dat de klachten van [verzoeker] reëel zijn. [verzoeker] stelt dat Allianz c.s. het recht om dat tegen te spreken hebben verwerkt omdat zij het pas vijf jaar na het ongeval voor het eerst opwerpen.
5.24.
De rechtbank verwerpt dit beroep op rechtsverwerking omdat het ongegrond is. Voor een geslaagd beroep op rechtsverwerking is namelijk enkel tijdsverloop of stilzitten onvoldoende. Er zijn bijzondere omstandigheden vereist waardoor
- -
bij de wederpartij het gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat de gerechtigde zijn aanspraak niet meer geldend zal maken, of
- -
de wederpartij in zijn positie alsnog onredelijk wordt benadeeld als de gerechtigde zijn aanspraak alsnog geldig maakt.
[verzoeker] stelt geen feiten waaruit volgt dat zo’n bijzondere omstandigheid zich voordoet.
5.25.
Dit betekent dat de rechtbank moet beoordelen of daadwerkelijk sprake is van de gestelde klachten. Daarbij geldt als uitgangspunt dat de stelplicht en de bewijslast op [verzoeker] rust. Inherent aan de door [verzoeker] gestelde klachten is dat ze moeilijk objectiveerbaar zijn. Aan het bewijs voor het bestaan van deze klachten kunnen daarom geen al te hoge eisen worden gesteld. Voldoende is dat het bestaan van de – subjectief beleefde – klachten objectief kan worden vastgesteld. Daarvoor dienen de klachten reëel, niet ingebeeld, niet voorgewend en niet overdreven te zijn. Doorgaans is daarvan sprake bij een consistent, consequent en samenhangend patroon van klachten.
5.26.
De rechtbank is van oordeel dat de gestelde pijnklachten aan de nek en linkerzijde van de hals aan die maatstaf voldoen, maar dat dit niet geldt voor de gestelde vermoeidheids- en psychische klachten. De rechtbank licht dit toe als volgt.
5.27.
Vast staat dat [verzoeker] direct na het ongeval nekklachten had. Dat blijkt niet alleen uit het consult van de huisarts op de dag van het ongeval, maar ook uit het op die dag ingevulde aanrijdingsformulier. Daarna heeft [verzoeker] constant onder (para)medische behandeling gestaan en heeft hij tegenover zijn behandelaars consequent pijn aan de nek en pijn links naast de nek op de schouder (ook aangeduid als de linkerschouder) gemeld.
5.28.
Anders dan Allianz c.s. aanvoeren is het feit dat [verzoeker] een paar weken na het ongeval zijn werkzaamheden gedurende zes maanden heeft hervat en in die tijd geen medicus bezocht niet in strijd met het aanhouden van die klachten. [verzoeker] kon naar eigen zeggen op zijn werk moeilijk gemist worden en deed zijn werk graag. Aannemelijk is dat hij tegen die achtergrond zo lang mogelijk heeft geprobeerd er van te maken wat er van te maken viel. In die tijd werd hij door een chiropractor voor zijn klachten behandeld en heeft hij in verband met zijn nekklachten zijn werkgever gevraagd om een camera met beeldscherm in de bedrijfswagen te plaatsen zodat het voor het werk noodzakelijke veelvuldig achterom kijken kon worden beperkt; de werkgever heeft die wens ook ingewilligd. Dat [verzoeker] het zolang volhield is onvoldoende om te zeggen dat het aanhouden van zijn klachten niet meer geloofwaardig is.
5.29.
De verschillende bevindingen van de behandelaars over de beweeglijkheid van de nek die Allianz c.s. aanvoeren doen er niet aan af dat er sprake is van een voldoende geloofwaardig klachtenpatroon. Hiervoor heeft de rechtbank al geoordeeld dat partijen aan het rapport van [naam 1] gebonden zijn en [naam 1] schreef daarover dat ieder het ziektebeeld op zijn/haar manier belicht en dat naar zijn mening geen significante inconsistenties zijn.
5.30.
Er is op dit moment echter onvoldoende informatie over de vermoeidheids- en psychische klachten van [verzoeker] om het realiteitsgehalte daarvan te kunnen vaststellen. In het rapport van [naam 1] staat weliswaar dat [verzoeker] tegen [naam 1] heeft gezegd dat hij constante moeheidsklachten heeft en soms somber is, maar [naam 1] heeft daarover niets vastgesteld. Dat was ook zijn vakgebied niet. Partijen hebben kennelijk geen aanleiding gezien om daaromtrent een gezamenlijk deskundigenbericht door een andere specialist te vragen. Allianz c.s. spreken tegen dat de vermoeidheids- en psychische klachten zijn gedocumenteerd. Het lag daarom op de weg van [verzoeker] om het bestaan van die vermoeidheids- en psychische klachten te onderbouwen, bijvoorbeeld met verwijzingen naar specifieke verslagen en/of brieven in het medisch dossier. Bij gebrek daaraan kan de rechtbank op dit moment niet vaststellen dat er een consistent, consequent en samenhangend patroon van vermoeidheids- en psychische klachten is.
Causaal verband tussen de klachten en het ongeval
5.31.
De volgende vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of er een oorzakelijk (causaal) verband bestaat tussen het ongeval en de klachten van [verzoeker] aan zijn nek en de linkerzijde van zijn hals.
5.32.
Daarbij geldt als uitgangspunt dat de stelplicht en – in voorkomend geval – de bewijslast van het oorzakelijk (causaal) verband tussen het ongeval en de klachten (en, uiteindelijk, de schade) in beginsel op [verzoeker] rust. Daarbij mogen aan het te leveren bewijs geen al te hoge eisen worden gesteld, in die zin dat het ontbreken van een specifieke medisch aantoonbare verklaring voor de klachten niet in de weg hoeft te staan aan het oordeel dat het bewijs van het oorzakelijk verband geleverd is. Tot op zekere hoogte komt het namelijk voor risico van de aansprakelijke partij dat het slachtoffer van een verkeersongeval daardoor ook klachten kan ondervinden die zich slechts in beperkte mate lenen voor objectivering. Het gaat immers niet om medische maar om juridische causaliteit.
5.33.
Op basis van het thans beschikbare materiaal, in het bijzonder het rapport van [naam 1], neemt de rechtbank op dit moment aan dat er geen specifieke medisch aantoonbare andere verklaring dan het ongeval is voor de klachten van [verzoeker] aan zijn nek en de linkerzijde van zijn hals. Het komt daarom aan op het oorzakelijk verband tussen die klachten en het ongeval in juridische zin. Volgens vaste jurisprudentie zal het bewijs daarvan geleverd zijn, indien komt vast te staan dat:
a. a) [verzoeker] de klachten voor het ongeval niet had,
b) de klachten op zich door het ongeval veroorzaakt kunnen worden,
c) een alternatieve verklaring voor de klachten ontbreekt.
5.34.
De rechtbank oordeelt dat het causaal verband in juridische zin tussen de klachten van [verzoeker] over zijn nek en de linkerzijde van zijn hals en het ongeval is bewezen en licht dit hierna aan de hand van voormelde gezichtspunten toe.
Ad a) [verzoeker] had de klachten voor het ongeval niet
5.35.
[verzoeker] stelt dat hij de klachten voor het ongeval niet had en dat dit ook uit het beschikbare materiaal blijkt.
5.36.
Allianz c.s. stellen dat er onvoldoende informatie beschikbaar is om dat te kunnen beoordelen. Volgens hen is de berichtgeving over de medische voorgeschiedenis van de huisarts over de pre-existente rugklachten tegenstrijdig en daarom onbetrouwbaar. Ook vinden zij de volgende informatie van belang:
- -
het dossier van de bedrijfsarts over de periode tussen 8 mei 2019 (de datum waarop [verzoeker] zich ziek meldde) en 8 juli 2019 (de datum waarop [verzoeker] zich volledig hersteld meldde),
- -
en in verband met de kop- en staartbotsing in 2005: het huisartsenjournaal over de periode 2003 t/m 2010 en een eventueel expertiserapport naar aanleiding van die botsing.
5.37.
De rechtbank oordeelt dat de beschikbare informatie over de medische voorgeschiedenis volstaat en dat daaruit blijkt dat [verzoeker] voor het ongeval geen klachten aan de nek en de linkerzijde van zijn hals en/of linkerschouder had. Zij licht dat toe als volgt.
5.38.
De tegenstrijdigheid in de informatie van de huisarts waar Allianz c.s. op doelen is niet relevant en maakt de overige informatie van de huisarts niet onbetrouwbaar. Het gaat hier om de brief van de huisarts van [verzoeker] van 2 februari 2023. Daarin schreef de huisarts dat [verzoeker] de vijf jaar voor zijn ongeval op 8 mei 2019 niet bij hem op het spreekuur is geweest voor rugklachten, en ook niet bij zijn collega of op de huisartsenpost. Dat is in tegenspraak met informatie die de huisarts eerder verstrekte. In het huisartsenjournaal dat die huisarts op 17 juni 2020 verstrekte en de brief van de huisarts van 27 juni 2020 staat namelijk dat [verzoeker] op 16 januari 2018 bij zijn huisarts was in verband met lage rugklachten (acute lumbago). Die discrepantie is echter niet relevant. Die lage rugklachten zijn geen klachten die [verzoeker] nu aan het ongeval toeschrijft en bij gebreke van duidelijke aanwijzingen in andere zin acht de rechtbank die ook niet relevant voor de klachten van [verzoeker] aan zijn nek en de linkerzijde van zijn hals/schouder. Uit deze latere omissie van de huisarts volgt ook niet dat de eerder door hem verstrekte informatie onbetrouwbaar is. Dit geldt te meer nu partijen afspraken hebben gemaakt over de medische informatie die aan [naam 1] diende te worden verstrekt en (de medisch adviseur) van Allianz c.s. toen kennelijk geen aanvullende informatie van de huisarts nodig vonden.
5.39.
Niet in te zien valt dat het dossier van de bedrijfsarts over de periode 8 mei 2019 tot 8 juli 2019 relevante gegevens bevat. In die periode zat [verzoeker] namelijk ziek thuis en er is geen aanleiding om aan te nemen dat er toen meer dan oppervlakkig contact met die arts geweest is. Daarbij komt dat (de medisch adviseur) van Allianz c.s. het voorafgaand aan het onderzoek van [naam 1] kennelijk ook niet nodig vond dat [naam 1] die informatie kreeg.
5.40.
Niet ter discussie staat dat [verzoeker] een eerder auto-ongeval (kop-staart botsing) had in 2005. De medische informatie over de klachten als gevolg daarvan kan wel een relevant ontbrekend gegeven zijn.
5.41.
In dit geval staat het ontbreken van die informatie echter niet in de weg aan de conclusie dat [verzoeker] voor het ongeval geen klachten aan zijn nek en/of de linkerzijde van zijn hals/schouder had. Uit de beschikbare informatie blijkt namelijk dat:
- -
het journaal van de bedrijfsarts vermeldt dat [verzoeker] 3 maanden na het ongeval in 2005 was hersteld van zijn arbeidsongeschiktheid en sindsdien nagenoeg klachtenvrij was,
- -
[verzoeker] zwaar werk had en dat na het eerste ongeval weer heeft hervat en jarenlang is blijven doen, zonder dat sprake is geweest van uitval wegens nekklachten,
- -
het werkverzuim van [verzoeker] in de twee jaren voor het ongeval meer in het algemeen niet noemenswaardig was en dat de verzuimperioden van 7 dagen of langer in periodes vallen waarin [verzoeker] blijkens het huisartsenjournaal zijn huisarts bezocht voor andere klachten dan klachten aan de nek, hals en/of schouder,
Dit alles maakt het zeer onaannemelijk dat [verzoeker] voor het ongeval klachten aan zijn nek, de linkerzijde van zijn hals en/of schouder had.
Ad b) de klachten kunnen op zich door het ongeval worden veroorzaakt
5.42.
Allianz c.s. spreken tegen dat de klachten op zich door het ongeval kunnen worden veroorzaakt. Zij vinden het niet goed voorstelbaar dat de klachten door het ongeval zijn ontstaan omdat het ongeval geen kop-staartbotsing was en omdat OAN de delta v op 11 km/uur berekende.
5.43.
De rechtbank volgt dit standpunt van Allianz c.s. niet. In zijn rapport beschrijft [naam 1] dat de klachten kunnen worden veroorzaakt door een acceleratie-deceleratie mechanisme en dat dit mechanisme zich ook voor kan doen bij een zijdelingse en een frontale botsing. Dat het om een frontale botsing met relatieve lage snelheid gaat is ook door hem opgemerkt en heeft hem niet tot een andere conclusie gebracht. Zoals de rechtbank hiervoor heeft geoordeeld zijn partijen daaraan gebonden. De door OAN berekende delta v van 11 km/uur maakt dat niet anders.
Ad c) een alternatieve verklaring voor de klachten
5.44.
Allianz c.s. stellen dat er een alternatieve verklaring voor de klachten van [verzoeker] bestaat, omdat:
-
de nekhernia met wortelcompressie C8 de klachten aan de linker arm en hand kunnen verklaren,
-
de artose C3-C4 rechts met wortelcompressie de pijnklachten in de rechterschouder-streek kunnen veroorzaken en
-
de gevoelsstoornissen aan de linkerzijde van de hals het gevolg zijn van de ingrepen op de pijnpoli,
-
e nekklachten kunnen worden verklaard door probleem in het houdings- en bewegingspatroon en overbelasting,
-
r privéproblemen waren die ook (een deel van) de klachten kunnen veroorzaken,
-
er sprake is van aanwezigheid van herstel belemmerende factoren.
Allianz c.s. verwijzen hierbij naar het rapport van [naam 9].
5.45.
De rechtbank volgt Allianz c.s. daarin niet en licht dat toe als volgt.
5.46.
De onder a) en b) genoemde alternatieve verklaringen gaan niet over de nek of de linkerzijde van de hals en zijn dus niet verklarend voor de klachten daaraan.
5.47.
De onder c) bedoelde ingrepen op de pijnpoli en de gevolgen daarvan dienen aan het ongeval te worden toegerekend. In de hypothetische situatie dat het ongeval [verzoeker] niet was overkomen hadden die ingrepen op de pijnpoli namelijk niet plaatsgevonden. In aanmerking nemend dat de aansprakelijkheid van Allianz c.s. berust op onrechtmatig handelen (de verkeersfout) van [verweerder] (de verzekerde van Allianz) is toerekening van de gevoelsstoornissen aan de linkerzijde van de hals aan het ongeval in beginsel ook op zijn plaats. Omtrent een zelfstandige medische beroepsfout die het causaal verband doorbreekt is niets gesteld of gebleken. Er bestaat dus een (juridisch) causaal verband tussen die gevoelsstoornissen en het ongeval.
5.48.
Ook de overige aangevoerde alternatieven kunnen Allianz c.s. niet baten. Er zijn namelijk geen aanwijzingen dat [verzoeker] al voor het ongeval nekklachten of privéproblemen had (nog daargelaten dat die laatste niet zonder meer tot nekpijn leiden) en Allianz c.s. hebben [verzoeker] in beginsel te nemen zoals hij is. Voor zover Allianz c.s. bedoelen dat [verzoeker] zich onvoldoende heeft ingespannen om de schade te beperken mist dat standpunt onderbouwing, gelet op enerzijds de werkhervatting bij de eigen werkgever en anderzijds de ondergane therapie en de latere poging om elders te werken.
5.49.
Dit alles leidt tot het oordeel dat er causaal verband bestaat tussen de klachten van [verzoeker] aan zijn nek en de linkerzijde van zijn hals en het ongeval. De rechtbank wijst daarom de door [verzoeker] verzochte verklaring voor recht over dat causaal verband in die zin toe.
Voorschot
5.50.
[verzoeker] maakt aanspraak op een aanvullend voorschot op de schadevergoeding die Allianz aan hem moet betalen van € 40.000. Hij stelt dat hij als gevolg van zijn klachten aan zijn nek en de linkerzijde van zijn hals niet heeft kunnen werken en dat hij daardoor tot en met 2024 minimaal een inkomstenverlies van € 40.000 heeft geleden. Ook stelt [verzoeker] dat hij daarnaast nog andere schadeposten heeft zoals pensioenschade, verlies van zelfwerkzaamheid, huishoudelijke hulp, smartengeld en medische kosten.
5.51.
Allianz c.s. spreken tegen dat er plaats is voor een aanvullend voorschot omdat de beperkingen die [verzoeker] als gevolg van de klachten aan zijn nek en de linkerzijde van zijn hals ondervindt en de gevolgen daarvan voor zijn arbeidsvermogen nog moeten worden onderzocht.
5.52.
De rechtbank oordeelt dat Allianz aan [verzoeker] een aanvullend voorschot van
€ 21.750 (€ 30.000 - € 8.250) moet betalen en baseert dit op het volgende.
5.53.
De aard van de deelgeschilprocedure maakt dat de deelgeschilrechter zoveel mogelijk uitdrukkelijk en zonder voorbehoud oordeelt. Dit betekent dat de rechtbank op basis van de stukken die nu in het dossier zitten, moet kunnen vaststellen dat de schade die [verzoeker] als gevolg van het ongeval heeft geleden de voorschotten van die Allianz reeds heeft betaald (in totaal € 8.250) duidelijk te boven gaat.
5.54.
Verder moet de rechtbank de belangen van partijen tegen elkaar afwegen. Daarbij moet mede de vraag naar - kort gezegd - het risico van onmogelijkheid van terugbetaling (het restitutierisico) worden betrokken, welk risico kan bijdragen tot weigering van (een deel van) het voorschot.
5.55.
Over de mate waarin de klachten van [verzoeker] aan zijn nek en de linkerzijde van zijn hals hem beperken in zijn mogelijkheden om andere loonvormende arbeid te verrichten valt in dit stadium nog geen uitspraak te doen. Daarvoor is eerst een onderzoek door verzekeringsarts en/of arbeidsdeskundige nodig. Partijen zijn het daar ook over eens. Dat doet echter niet af aan het navolgende.
5.56.
Niet ter discussie staat dat het werk dat [verzoeker] deed zwaar was en ook belastend was voor zijn nek omdat hij daarbij onder meer veelvuldig achterom moest kijken.
5.57.
Vast staat dat [verzoeker] als gevolg van het ongeval zijn werk kwijt is geraakt. In de door hem met zijn werkgever gesloten beëindigingsovereenkomst van 17 april 2023 staat namelijk met zoveel woorden dat de arbeidsongeschiktheid van [verzoeker] de reden was voor het sluiten van die overeenkomst. De rechtbank volgt dan ook niet de suggestie van Allianz c.s. dat die beëindiging samenhing met het boventallig worden van de functie die [verzoeker] vervulde.
5.58.
Verder is van belang dat [verzoeker] vanaf de beëindiging van de arbeidsovereenkomst tot aan in ieder geval de mondelinge behandeling van dit deelgeschil geen arbeidskundige begeleiding naar betaald werk heeft gekregen, anders dan de mislukte poging van zijn voormalige werkgever. Dat dient mede voor rekening en risico van Allianz c.s. te komen, omdat Allianz niet is ingegaan op een verzoek om die arbeidsdeskundige begeleiding van [verzoeker].
5.59.
Hiermee is voldoende aannemelijk dat het inkomstenverlies dat [verzoeker] inmiddels heeft geleden aan (de verzekerde) van Allianz als gevolg van het ongeval kan worden toegerekend.
5.60.
[verzoeker] ontvangt momenteel een WIA-uitkering op basis van een arbeidsongeschiktheidspercentage dat is vastgesteld op 62,76 %. Tegen die vaststelling heeft [verzoeker] beroep ingesteld omdat hij meent dat hij volledig arbeidsongeschikt is. Op dat beroep is nog niet beslist, maar als het beroep slaagt zal [verzoeker] nabetalingen van het UWV ontvangen. [verzoeker] heeft berekend dat in dat geval zijn inkomstendaling tot en met december 2024 € 29.059,28 bedraagt. Allianz c.s. hebben die berekening niet tegengesproken.
5.61.
Voor het toekennen van een voorschot is nodig dat voldoende aannemelijk is dat de tot dusver geleden schade tenminste het bedrag van dat voorschot bedraagt. Dat uitgangspunt rechtvaardigt dat de rechtbank op dit moment bij de begroting van de schade als gevolg van verlies aan verdienvermogen dat [verzoeker] tot op heden heeft geleden ervan uitgaat dat het vorenbedoelde beroep van [verzoeker] slaagt.
5.62.
De rechtbank beschikt over onvoldoende gegevens om de andere schadeposten van [verzoeker] op dit moment te kunnen begroten. [verzoeker] lijdt namelijk op dit moment nog geen pensioenschade en heeft geen gegevens over de door hem gemaakte medische kosten overgelegd. Verder is wel aannemelijk dat ook enige andere schade zal zijn geleden, maar het verlies van zelfwerkzaamheid, de kosten van huishoudelijke hulp en het smartengeld zijn op dit moment onvoldoende te schatten omdat zij afhankelijk zijn van de mate waarin [verzoeker] beperkingen ondervindt van de klachten aan zijn nek en de linkerzijde van de hals en dat alles nog moet worden onderzocht.
5.63.
De rechtbank begroot daarom de schade waarvan voldoende vast staat dat [verzoeker] die inmiddels door het ongeval heeft geleden (afgerond) op minimaal € 30.000. Omdat [verzoeker] van Allianz al € 8.250 aan voorschotten heeft ontvangen leidt dit tot toewijzing van de verzochte verklaring voor recht over het aanvullend voorschot tot het bedrag van
€ 21.750.
Kosten deelgeschil
5.64.
De rechtbank dient op grond van artikel 1019aa lid 1 Rv de kosten van de procedure te begroten en daarbij de redelijke kosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW in aanmerking te nemen. Bij begroting van de kosten dient de rechtbank de dubbele redelijkheidstoets te hanteren: zowel het inroepen van de rechtsbijstand als de daarvoor gemaakte kosten moeten redelijk zijn. Dit betekent dat indien een deelgeschil volstrekt onnodig of onterecht is ingesteld, de kosten daarvan niet voor vergoeding in aanmerking komen. Uit het vorenstaande volgt reeds dat het laatste niet aan de orde is.
5.65.
[verzoeker] begroot zijn kosten op € 7.397,21 (inclusief btw), te vermeerderen met het griffierecht. Dit is gebaseerd op een tijdsbesteding van zijn advocaat van 26 uren en 35 minuten, waarvan 23 uren en 35 minuten aan het opstellen van het verzoekschrift, en een uurtarief van € 230, exclusief btw.
5.66.
Allianz c.s. spreken tegen dat een bedrag van € 7.397,21 en het griffierecht voor vergoeding in aanmerking komen omdat de rechtsbijstandsverzekeraar van [verzoeker] de aan hem verleende rechtsbijstand betaalt en die rechtsbijstandsverzekeraar geen partij is in deze procedure. Daarnaast voeren Allianz c.s. aan dat de door de advocaat van [verzoeker] aan het opstellen van het verzoekschrift bestede tijd van 23 uur en 35 minuten bovenmatig is en verzoekt zij die tijdsbesteding te matigen tot 18 uur.
5.67.
De rechtbank begroot de kosten van het deelgeschil aan de zijde van [verzoeker] (inclusief btw en griffierecht) op € 8.722,21 (€ 7.397,21+ € 1.325,00) en oordeelt dat Allianz deze aan [verzoeker] moet vergoeden. De rechtbank licht dit toe als volgt.
5.68.
Of redelijke kosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW van [verzoeker] al dan niet (uiteindelijk) door zijn rechtsbijstandverzekeraar worden gedragen, is niet relevant. Het doet er namelijk niet aan af dat het vermogensschade aan de zijde van [verzoeker] betreft, zij het dat deze door een verzekering is gedekt (vgl. Rapport BGK-Integraal 2013, paragraaf 5).
5.69.
Allianz c.s. spreken niet tegen dat een uurtarief van € 230 exclusief btw redelijk is. De rechtbank hanteert daarom dit uurtarief.
5.70.
Gelet op de snelheid en efficiëntie die op basis van het door de advocaat gehanteerde tarief en zijn specialisatie mag worden verwacht en de complexiteit van het geschil, komt een totale tijdsbesteding van 26 uren en 35 minuten de rechtbank niet bovenmatig voor. Daarbij neemt de rechtbank mede in aanmerking dat de advocaat van [verzoeker] na het opstellen van het verzoekschrift ruimschoots meer dan 3 uur aan de zaak heeft moeten besteden. De mondelinge behandeling heeft namelijk 2 uur geduurd en daarnaast heeft de advocaat nog tijd moeten besteden aan het bestuderen van het verweerschrift en het opstellen van zijn spreekaantekeningen.
5.71.
Het tegenverzoek hing zozeer samen met het verzoek van [verzoeker] dat het niet tot extra kosten heeft geleid.
5.72.
Dit alles leidt tot begroting van de aan het deelgeschil kosten op het bedrag van € 7.397,21 inclusief btw, te vermeerderen met het door [verzoeker] betaalde griffierecht van € 1.325,00.
5.73.
De rechtbank zal Allianz overeenkomstig het verzoek van [verzoeker] veroordelen tot betaling van de kosten van dit deelgeschil, nu deze in haar verhouding tot [verweerder] voor haar rekening dienen te komen ECLI:NL:RBROT:2024:12539