Overslaan en naar de inhoud gaan

GHARL 280920 vordering benadeelde partijen; toegewezen € 18.669,16 voor grafmonument

GHARL 280920 vordering benadeelde partijen; toegewezen € 18.669,16 voor grafmonument; € 15.000,- shockschade

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.

Het hof heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.

Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan gekwalificeerde doodslag. Hij heeft het slachtoffer eerst in zijn eigen woning met geweld afgeperst en vervolgens van het leven beroofd door hem met een touwstrop te wurgen. Hiermee heeft hij het slachtoffer zijn meest wezenlijke bezit, namelijk zijn leven, ontnomen. Aannemelijk is dat het slachtoffer tijdens zijn laatste momenten doodsangsten moet hebben uitgestaan. Daarnaast heeft verdachte een groot en onherstelbaar leed toegebracht aan de nabestaanden van het slachtoffer, die hiermee hun leven lang geconfronteerd zullen blijven. Dit blijkt onder meer uit de verklaring van de zussen van het slachtoffer, die ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep door het nichtje van het slachtoffer is voorgelezen. Zij voelen zich eenzaam omdat het slachtoffer, met wie zij goed contact hadden, er niet meer is. Ook zijn zij verdrietig omdat hem niet alleen het leven is afgenomen, maar ook zijn levenswerk, te weten zijn eigen accountantskantoor. Het doet hen veel pijn te beseffen hoe bang het slachtoffer moet zijn geweest voordat hij overleed. Tot slot heeft dit feit ook een schok teweeggebracht in de maatschappij en gevoelens van angst en onveiligheid veroorzaakt.
Alleen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van lange duur kan tot adequate vergelding leiden van al het leed dat verdachte heeft veroorzaakt.

Gekwalificeerde doodslag behoort tot de ernstigste misdrijven die het Wetboek van Strafrecht kent. Evenals bij moord heeft de wetgever dit delict met de zwaarst mogelijke straf bedreigd, te weten een levenslange gevangenisstraf of een tijdelijke gevangenisstraf van ten hoogste dertig jaren. In de strekking van de wetsbepaling van gekwalificeerde doodslag ligt het ernstige morele verwijt van de wetgever besloten dat het leven van een ander welbewust wordt opgeofferd uit zelfzucht en/of financieel gewin.

Het hof heeft hiervoor reeds overwogen dat het hof verdachte het bewezenverklaarde volledig toerekent. Op grond hiervan is er dan ook geen aanleiding om ten gunste van verdachte af te wijken van hetgeen de rechtbank aan verdachte heeft opgelegd.

Net als de rechtbank rekent het hof verdachte zwaar aan dat hij maandenlang elke betrokkenheid bij de dood van het slachtoffer heeft ontkend. Pas toen het politieonderzoek al ver was gevorderd, bekende hij voor het eerst dat hij het slachtoffer had gedood.
Daardoor hebben de nabestaanden nodeloos lang in onzekerheid verkeerd.

Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat de door de rechtbank opgelegde en door de advocaat-generaal gevorderde gevangenisstraf van 16 jaar passend en geboden is. Het hof zal die straf dan ook aan verdachte opleggen, met aftrek van voorarrest.

Vordering van de benadeelde partij [ Z ]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 52.979,22. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 41.810,06. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.

De vordering bestaat uit een bedrag van € 37.979,22 ter vergoeding van materiële schade en€ 15.000,- ter vergoeding van immateriële schade in de vorm van shockschade, beide bedragen vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan. Het bedrag van de materiële schade bestaat uit het bedrag dat van de rekening van het slachtoffer is overgemaakt (€ 17.000,-), de kosten van de uitvaart ( € 1.946,98 voor de nota van de uitvaartvereniging. € 363,08 voor de nota van de uitvaartbegeleider en de offerte van € 18.669,16 voor het grafmonument).

De verdediging heeft wat betreft de materiële schade verzocht om het bedrag voor de kosten van het grafmonument te matigen. Voor wat betreft de immateriële schade heeft de verdediging zich aan het oordeel van het hof gerefereerd. Tot slot heeft de verdediging het hof verzocht om de duur van de maximale termijn van de gijzeling bij de schadevergoedingsrnaatregel op nihil te stellen, dan wel te matigen, om te voorkomen dat de gijzeling zal leiden tot een extra lange detentie.

Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.

Met betrekking tot de kosten van het grafmonument overweegt het hof het volgende.
Maatstaf voor de berekening van kosten van lijkbezorging. waaronder de kosten voor een gedenkmonument, is dat deze kosten - gelet op de omstandigheden van de overledene - qua aard en omvang redelijk zijn. Relevante omstandigheden daarbij zijn de wens of de vermoedelijke wens van de overledene, alsmede zijn maatschappelijke standaard en zijn inkomens- en vermogenspositie. Het hof acht de gevorderde kosten voor het grafmonument redelijk.

Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Het hof acht het illusoir dat de verdachte. aan wie een zeer langdurige gevangenisstraf zal worden opgelegd, in staat zal zijn binnen redelijke termijn aan zijn verplichtingen te voldoen. Daarmee zou de normaliter de op te leggen gijzeling. die immers is bedoeld als drukmiddel voor betalingsonwilligen, een punitief karakter krijgen. Dat acht het hof niet passend in verdachtes situatie. Daarom wordt bepaald dat bij gebreke aan betaling van het aan de Staat te betalen bedrag slechts één dag gijzeling zal worden toegepast.


Met dank aan de heer mr. N.T.G. Greven, Keuning Letselschade Advocaten voor het inzenden van deze uitspraak.

Citeerwijze: www.letselschademagazine.nl/2020/GHARL-280920