Overslaan en naar de inhoud gaan

Hof Amsterdam 270911 vordering stukken mbt claim bij Stichting Tegemoetkoming Legionellaslachtoffers

Hof Amsterdam 270911 vordering ogv art. 843a Rv van stukken mbt claim bij Stichting Tegemoetkoming Legionellaslachtoffers; geen rechtmatig belang bij overlegging stukken mbt omvang schade: aansprakelijkheid nog niet vastgesteld

2. Beoordeling in het incident 

2.1 Het gaat hier, kort samengevat en voor zover voor het incident van belang, om het volgende. Bij het bestreden vonnis van 6 januari 2010 heeft de rechtbank onder meer voor recht verklaard dat [appellante] voor de door [geïntimeerde] ten gevolge van de hem overkomen legionellabesmetting geleden en nog te lijden materiële schade en de geleden immateriële schade aansprakelijk is, en gehouden is deze te vergoeden. Voorts is [appellante] veroordeeld om aan [geïntimeerde] € 5.000,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, en is de vordering van [geïntimeerde] tot betaling van de materiële schade uit hoofde van verlies van arbeidsvermogen, nader op te maken bij staat, toegewezen. 

2.2 Ter onderbouwing van haar incidentele vordering heeft [appellante] - kort samengevat - aangevoerd dat na het bestreden vonnis van 6 januari 2010 een regeling is getroffen tussen de Stichting en slachtoffers van de legionellabesmetting, waaronder [geïntimeerde]. De schadevergoeding die [geïntimeerde] in het kader van deze regeling heeft ontvangen dient volgens [appellante] op de eventueel in de (schadestaat)procedure aan [geïntimeerde] toe te kennen schade in mindering te worden gebracht, waardoor het voor [appellante] van belang is dat [geïntimeerde] de gegevens omtrent die regeling zal verstrekken althans in het geding zal brengen. Bovendien zijn de gevorderde gegevens van belang om te kunnen bepalen of [geïntimeerde] naast de schadevergoeding van de Stichting nog wel enig recht heeft om een aanvullende schadevergoeding van [appellante] te vorderen, en indien dit wel het geval is, of hierop een billijkheidscorrectie dient te worden toegepast, aldus [appellante]. 

2.3 [geïntimeerde] heeft verweer gevoerd en daarbij – kort gezegd – aangevoerd dat [appellante] op basis van de al door [geïntimeerde] overgelegde stukken had kunnen nagaan welke vergoeding [geïntimeerde] heeft ontvangen, althans, dat [geïntimeerde] niet zijn gehele schade vergoed heeft gekregen. Daarnaast heeft [geïntimeerde] producties betreffende de regeling met de Stichting in het geding gebracht. 

2.4 Bij de beoordeling van de onderhavige vordering in het incident neemt het hof als uitgangspunt dat voor toewijzing van een vordering op de voet van artikel 843a lid 1 Rv slechts plaats is indien degene die een dergelijke vordering instelt daarbij een rechtmatig belang heeft, de bescheiden voldoende bepaald zijn en het bescheiden betreft aangaande een rechtsbetrekking waarin de eiser in het incident of zijn rechtsvoorgangers partij is/zijn. 

2.5 Hiervan uitgaande oordeelt het hof als volgt. Bij haar incidentele memorie heeft [appellante] geen aansprakelijkheid erkend voor de door [geïntimeerde] ten gevolge van de hem overkomen legionellabesmetting geleden schade. Omdat aldus, vanwege het door [appellante] ingestelde hoger beroep, allereerst moet worden vastgesteld of [appellante] inderdaad aansprakelijk is en of de rechtbank de daartoe strekkende verklaring voor recht terecht heeft afgegeven, heeft [appellante] thans geen rechtmatig belang bij de overlegging van stukken die slechts relevant zijn voor de vaststelling van de omvang van de schade. Bovendien heeft [geïntimeerde] bij zijn memorie van antwoord in incident stukken overgelegd die de door [appellante] gevraagde duidelijkheid te dezen lijken te verschaffen en waarop zij desgewenst in de hoofdzaak nog kan ingaan, zodat [appellante] ook om die reden in dit stadium van het geding geen belang heeft bij haar incidentele vordering. De incidentele vordering van [appellante] zal derhalve worden afgewezen. 

2.6 [appellante] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden verwezen in de kosten van dit incident. 

3. Beoordeling in de hoofdzaak 

3.1 [geïntimeerde] heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijk verklaring van [appellante] omdat zij niet tijdig is overgegaan tot het nemen van een memorie van grieven. 

3.2 Het hof overweegt als volgt. Op 28 juni 2011 heeft [geïntimeerde] [appellante] partij peremptoir en akte niet dienen aangezegd, welke echter door het hof niet is verleend omdat [appellante] op diezelfde datum de onderhavige incidentele vordering heeft ingesteld. De zaak heeft na het instellen van de incidentele vordering nog niet voor het dienen van grieven op de rol gestaan, zodat niet kan worden geoordeeld dat [appellante] niet-ontvankelijk is wegens het niet dienen van grieven. Op 26 juli 2011 heeft de procesadvocaat van [appellante] zich, als gezegd, aan de zaak onttrokken. Bij de daartoe geboden gelegenheid op de rol van 23 augustus 2011 heeft zich niet opnieuw een procesadvocaat aan de zijde van [appellante] gesteld. Om die reden kan de zaak thans niet naar de rol kan worden verwezen voor het dienen van grieven aan de zijde van [appellante]. Het hof zal [appellante] nogmaals de gelegenheid bieden een procesadvocaat te stellen en verwijst de zaak daartoe naar de rol van 11 oktober 2011. Indien [appellante] bij die gelegenheid wederom geen procesadvocaat stelt, kan [geïntimeerde] wederom arrest vragen. LJN BX1040