Overslaan en naar de inhoud gaan

GHARL 140323 ontbreken machtiging bij aanvang procedure niet tegen te werpen aan minderjarige die bij meerderjarigheid proces voortzet

GHARL 140323 ontbreken machtiging bij aanvang procedure niet tegen te werpen aan minderjarige die bij meerderjarigheid proces voortzet
- toewijzing studievertraging van 1 jaar en aanvullend bedrag aan smartengeld na mishandeling cf richtlijn DLR

2
De kern van de zaak

2.1.
In deze zaak moet het hof de vraag beantwoorden of [ Z en Z1 ] en [ X ] , als ouders van hun (destijds) minderjarige zoons [ Z2 ] en [ X1 ] naast hun zoons aansprakelijk zijn voor schade die de minderjarige zoon van [ Y en Y1 ], [ Y2 ], stelt te hebben geleden doordat de drie jongens op 23 november 2018 met elkaar in een vechtpartij verwikkeld zijn geraakt. Verder moet het hof ook de vraag beantwoorden of, en zo ja, welke schade [ Y2 ] heeft geleden.

Feiten en de vorderingen

2.2.
Op 23 november 2018 fietste [ Y2 ] in de middag vanuit school naar huis. Op het fietspad van de Socratesbrug in Utrecht is [ Y2 ] van zijn fiets geduwd en mishandeld door [ Z2 ] en [ X1 ], [ Z2 ] (geboren op [ geboortedatum ]) en [ X1 ] (geboren op [ geboortedatum ] ) waren toen 15 en 14 jaar oud en waren klasgenoten van [ Y2 ] (geboren op [ geboortedatum ] ).

2.3.
[ Z2 ] is bij mondeling vonnis van 26 februari 2019 strafrechtelijk veroordeeld voor een poging tot zware mishandeling van [ Y2 ], gepleegd door twee of meer verenigde personen. [ X1 ] is bij mondeling vonnis van 23 mei 2019 eveneens strafrechtelijk veroordeeld voor een poging tot zware mishandeling, gepleegd door twee of meer verenigde personen. [ Z2 ] en [ X1 ] zijn in deze uitspraken hoofdelijk veroordeeld tot vergoeding van materiële en immateriële schade van [ Y2 ] ter hoogte van in totaal € 3.500,- (€ 1.000,- voor materiële schade en € 2.500,- voor immateriële schade). [ Y2 ] had als benadeelde partij een schadebedrag van € 18.839,71 gevorderd in de strafrechtelijke procedure, maar hij is in zijn vordering voor het meerdere door de strafrechter niet ontvankelijk verklaard. De uitspraken zijn inmiddels in kracht van gewijsde gegaan.

2.4.
De ouders van [ Y2 ] zijn vervolgens een procedure bij de rechtbank begonnen tegen zowel de ouders van [ Z2 ] en [ X1 ] als tegen hun zoons. Zij hebben gevorderd om zowel de ouders als [ Z2 ] en [ X1 ] te veroordelen tot vergoeding van de schade die [ Y2 ] heeft geleden voor zover die niet door de strafrechter zijn toegewezen, te weten een bedrag van € 14.609,07,waarvan het grootste deel bestaat uit schadevergoeding wegens studievertraging. De kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, heeft bij mondeling vonnis van 2 april 2021 de vorderingen van [ Y2 ] grotendeels toegewezen en [ Z2 ] en [ X1 ] en hun ouders hoofdelijk veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 14.350,-.

2.5.
[ Z2 ] en [ X1 ] en hun ouders zijn het niet eens met de uitspraak van de kantonrechter en hebben hoger beroep ingesteld. In beide (gevoegde) zaken is door hen het standpunt ingenomen dat de vorderingen van [ Y2 ] alsnog moeten worden afgewezen.

3.
Het oordeel van het hof

Ontvankelijkheid

3.1.
Op het moment dat [ Z2 ] en [ X1 ] door (de ouders van) [ Y2 ] werden gedagvaard waren zij nog minderjarig. Hun ouders zijn daarom als wettelijk vertegenwoordigers aangesproken. Daamaast heeft [ Y2 ] ook de ouders zelf aangesproken. De kantonrechter heeft zowel [ Z2 ] en [ X1 ] als hun ouders veroordeeld om de schade van [ Y2 ] te vergoeden. De ouders van [ Z2 ] hebben op 29 juni 2021 hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis, zowel voor zichzelf als voor [ Z2 ]. [ Z2 ] is op [ datum ] meerderjarig geworden. De memorie van grieven (van 5 april 2022) is genomen door zowel [ Z2 ] als diens ouders.

De moeder van [ X1 ] heeft voor zowel zichzelf als voor [ X1 ] op 15 juni 2021 hoger beroep ingesteld. Na de mondelinge behandeling van het hof op 22 februari 2022 is [ X1 ] op 28 februari 2022 meerderjarig geworden. In de memorie van grieven (van 5 april2022) is vermeld dat die is ingediend door zowel [ X1 ] als zijn moeder (pro se)

3.2.
[ Y2 ] voert in zijn memorie van antwoord aan dat de ouders van [ Z2 ] en [ X1 ], voor zover zij namens hun zoons in hoger beroep zijn gekomen tegen het vonnis van de kantonrechter niet ontvankelijk moeten worden verklaard. Zij hebben immers geen machtiging van de kantonrechter gevraagd en overgelegd om deze proceshandeling te mogen verrichten. Zij waren daartoe wel verplicht op grond van aft. 1:253k jo. 1:349 BW.

3.3.
Het hof volgt [ Y2 ] niet in deze stelling. Hoewel juist is dat de ouders op het moment van het uitbrengen van de dagvaarding in hoger beroep een machtiging van de kantonrechter nodig hadden, kan dit formele gebrek ook nog naderhand worden hersteld, door alsnog een machtiging aan te vragen.(i) De onderhavige situatie is in zoverre wat afwijkend dat zowel [ Z3 ] als [ X1 ] na het uitbrengen van de dagvaarding meerderjarig zijn geworden. [ Z2 ] is op de zitting van het hof van 22 februari 2022 verschenen en heeft daar ook het woord gevoerd. [ X1 ] had ook op de zitting willen komen, maar kon wegens corona niet verschijnen zo verklaarde de advocaat ter zitting. De memories van grieven zijn door beide jongens zelf genomen. Het hof leidt hieruit af dat [ Z2 ] en [ X1 ] de proceshandelingen die hun ouders namens hen hebben verricht (het uitbrengen van de dagvaardingen in hoger beroep en voor [ X1 ] de vertegenwoordiging op de zitting van 22 februari 2022) hebben bekrachtigd. Het alsnog aanvragen van een machtiging is wat het hof betreft niet noodzakelijk. Het doel van de machtiging is immers het beschermen van het vermogen van de minderjarige. Als die minderjarige vervolgens zelf na het bereiken van zijn meerderjarigheid, het proces voortzet, is er geen goede grond om het ontbreken van de machtiging alsnog in zijn nadeel uit te leggen. Dit betekent dat ook [ Z2 ] en [ X1 ], naast hun ouders ontvankelijk zijn in hoger beroep. Dit heeft ook tot gevolg dat de aanduiding van de procespartijen door het hof zal worden aangepast in het dictum.(ii)

3.4.
Het door (de ouders van) [ Z2 ] opgeworpen bezwaar (grief 2) dat het vonnis van de kantonrechter zich ook richt tegen [ Z2 ] en dat, nu de ouders niet langer als procespartij c.q. kunnen worden aangemerkt, [ Z2 ] niet als procespartij heeft te gelden, gaat er aan voorbij dat tijdens de minderjarigheid de minderjarige slechts in een procedure kan verschijnen als hij wordt vertegenwoordigd door.een wettelijk vertegenwoordiger. Dat betekent niet dat een uitspraak zich niet tot hem kan richten.

Aansprakelijkheid van de ouders

3.5.
De.ouders van [ Z2 ], [ Z en Z1 ], hebben bezwaar gemaakt tegen de veroordeling van hen persoonlijk. Zij stellen, samengevat , dat zij het incident op 23 november 2018 niet hebben zien aankomen en dat er ook geen signalen waren dat het gedrag van [ Z2 ] tot verscherpte oplettendheid had moeten leiden. Het hof oordeelt hierover als volgt.

3.6.
De aansprakelijkheid van de ouders van [ Z2 ] moet worden beoordeeld aan de hand van het bepaalde in art.6:169 lid 2 BW. In dat artikellid.is, kort gezegd, bepaald dat de ouders van een kind van 14 en 15 jaar oud voor aan een derde toegebrachte schade aansprakelijk zijn, tenzij hen niet kan worden verweten dat zij de gedraging van het kind niet hebben belet (disculpatie). Op de ouder die een beroep doet op deze disculpatie rust de stelplicht en bewijslast dat hem of haar niet kan worden verweten dat hij/zij de gedraging van het kind niet heeft belet. Het gaat dan om de vraag of de ouders zijn tekortgeschoten in hun toezicht op het kind. Voor de beantwoording van deze vraag staat vast dat de ouders het gezag uitoefenden over [ Z2 ], dat sprake is van een fout (onrechtmatige daad) van [ Z2 ] en dat de schade daardoor is ontstaan (op de omvang daarvan komt het hof later terug). Het gaat dan om de overige omstandigheden, waaronder de leeftijd en aard van het kind, de eisen van het dagelijks leven en de levensomstandigheden van de ouders.

3.7 .
Vaststaat dat de gebeurtenis op 23 november 2018 zeer emstig was. Zonder noemenswaardige reden heeft [ Z2 ] samen met [ X1 ] [ Y2 ] emstig mishandeld en kon groter leed slechts worden voorkomen omdat omstanders ingrepen. [ Z2 ] is daarvoor ook veroordeeld door de strafrechter. De vraag is dan of de ouders van [ Z2 ] dit, toch wel extreme, gedrag hadden kunnen voorzien en (dus) tekort zijn geschoten in hun toezicht. Het hof oordeelt dat dit niet het geval is. Daarvoor is het volgende van belang.

3.8.
Het incident vond plaats op klaarlichte dag, op een tijdstip rond schooltijd. Uit het proces-verbaal van de politie is af te leiden dat [ Y2 ] van school naar huis reed en [ Z2 ] terugkwam van een studiekeuzebeurs in de Jaarbeurs in Utrecht. Dat op zich is geen tijdstip of plaats die voor de ouders van een kind van 15 jaar tot extra oplettendheid aanleiding hadden moeten geven, In de strafzaak tegen [ Z2 ] is ook een uitgebreid rapport opgesteld door de Raad voor de Kinderbescherming. Daaruit blijkt dat sprake is van een betrekkelijk harmonieus gezin, [ Z2 ] thuis geen problemen veroorzaakte, en - ook volgens de informatie van de school - een rustige, gemotiveerde een serieuze leerling was. Naast zijn school had hij een baantje als pizzabezorger. De ouders zijn van het voorval erg geschrokken. De Raad voor de Kinderbescherming vond het niet nodig om nader onderzoek te doen naar de leefsituatie van [ Z2 ] en benoemt in.het rapport een grote hoeveelheid beschermende factoren binnen het gezin (Bijlage Domein l: Gezin). Die geven geen indicatie dat deze (plotselinge) geweldsuitbarsting op het moment en de plaats waar dat gebeurde, voor de ouders in enige mate voorzienbaar was. Dit betekent dat de ouders zich terecht op de disculpatiegrond vàn ar.t. 6:169 lid 2 BW kunnen beroepen en zij ten opzichte van [ Y2 ] niet zelf aansprakelijk zijn voor de.door [ Z2 ] toegebrachte schade.

3.9.
Het hoger beroep van de moeder van [ X1 ], [ X ], heeft zich niet gericht tegen de beslissing yan de kantonrechter dat zij zelf ook aansprakelijk is voor de schade die [ X1 ] heeft veroorzaakt.Ten aanzien van haar blijft het oordeel van de kantonrechter dus overeind.

Eigen schuld van [ Y2 ]

3.10.
[ Z2 ] en [ X1 ] voeren aan dat [ Y2 ] eigen schuld heeft aan de schade. Hij zou [ Z2 ] en [ X1 ] lang gepest hebben, wat tot dit incident heeft geleid. Die stelling is door [ X1 ] noch [ Z2 ] ook maar enigszins behoorlijk onderbquwd. Vaststaat dat [ X1 ] en [ Z2 ] [ Y2 ] na school hebben opgewacht waarna zij hem van zijn fiets trokken en geweld hebben gepleegd. Dat [ Y2 ] toen (mogelijk) een keer heeft teruggeslagen, betekent niet dat sprake is van eigen schuld. Dit bezwaar wordt verworpen.

Schade als gevolg van studievertraging

3.1 1.
In hoger beroep staat nu vast dat [ X1 ], zijn moeder [ X ] en [ Z2 ] aansprakelijk zijn voor de schade als gevolg van de door [ X1 ] en [ Z2 ] gepleegde onrechtmatige daad (de mishandeling). Dat betékent dat zij gehouden zijn tot het vergoeden van de schade van [ Z3 ] . Zowel [ X1 ] als [ Z2 ] hebben aangevoerd dat [ Y2 ] door het incident geen studievertraging heeft opgelopen en dat de hoogte daarvan niet kan wórden vastgesteld op de wijze zoals [ Y2 ] die heeft benaderd. Het betoog van [ X1 ] en [ Z2 ] is door [ Y2 ] gemotiveerd weersproken.

3.12.
Het hof hecht eraan op te merken dat [ X1 ] en [ Z2 ] uit het oog lijken te verliezen dat de mishandeling geleid heeft tót zeer ernstige gevolgen voor [ Y2 ]; hij is opgenomen geweest in het ziekènhuis en is daarna onder behandeling gekomen van een psycholoog bij Altrecht waar een traumaverwerkingsbehandeling is gestart. In het behandelplan is bij de diagnose onder meer vermeld:.
[ Y2 ] heeft momenteel ernstige lichamelijk klachten (pijn aan kaak, rug, hoofd, nek). [ Y2 ] gaf aan het meest last te hebben van de pijn, het feit dat hij ziin aandacht niet kan focussen, veel stress ervqart vooral als hij er over praat wat hij niet wil en zich opdringende herinneringen en nachtmerries. Hij kan 's nachts niet slapen wat effect heeft op het hele gezin. Htj slaapt af en toe overdag. Hij is erg angstig en over-alert. Hii durft nergens zonder ouders naar toe.

[ Y2 ] heeft EMDR therapie gehad en uit het bericht van 24 september 2020 van de psycholoog [ A ] blijkt dat bij [ Y2 ] de diagnose PTSS is gesteld, dat sprake was van leer- en onderwijsproblemen, maar dat hij met veel ondersteuning uiteindelijk zijn school heeft kunnen afmaken.

3. 13.
Het hof stelt verder vast dat geen punt van discussie is dat [ Y2 ] een jaar later dan te verwachten was zijn opleiding (VMBO-KL) heeft afgerond. Het gaat [ Z2 ] en [ X1 ] kennelijk om het causale verband tussen de mishandeling en de studievertraging. De door [ Y2 ] overgelegde medische informatie geeft geen enkele indicatie dat die studievertraging een andere oorzaak heeft gehad dan de mishandeling. [ Z2 ] en [ X1 ] noemen wel lukraak wat aandoeningen (roodvonk) of situaties (voelt zich verantwoordelijk voor het gezin; trauma rechterarm in 2019) maar laten na om behoorlijk te onderbouwen dat die gebeurtenissen (ook) tot een studievertraging van een jaar hebben kunnen leiden. Dat is, tegenover het zeer duidelijke beeld dat uit de rapportage van Altrecht naar voren komt onvoldoende om een andere (medische) oorzaak aannemelijk te achten.

3.14. Daarnaast heeft de teamleider van de school van [ Y2 ] op 5 maart 2019 een nauwkeurige verklaring afgelegd. In die verklaring is onder meer te lezen:
Namens ( ... ) de school van [ Y2 ], verklaar ik bij deze dat [ Y2 ] vanaf maandag 26 november 2018 na een ernstig incident buiten school(tijd) niet in staat is geweest onderwijs te volgen. Lesperiode 2 en de aansluitende toetsweek in januari heeft hij gemist. Lesperiode 3 heeft hij inmiddels ook voor een belangrijk deel gemist, de toetsweek volgt eind maart. [ Y2 ] heeft leerjaar 2 VMBO-KL vorig schooljaar 2017-2018 met goede leerresultaten afgerond. In een gesprek op school op I6 januari j.l. met [ Y2 ] en ziin ouders is benoemd dat er een reële kans is dat het voor [ Y2 ] niet haalbaar is leerjaar 3 VMBO-KL in de beroepsrichting Techniek dit schooljaar 2018-2019 succesvol af te ronden. De zorg rondom gezondheid en het herstel van [ Y2 ] waren op dat moment duidelijk voorliggend.( ... ) Het feit dat [ Y2 ] nu de 3e klas moet doubleren, lijkt dus door het incident te zijn veroorzaakt.
Concluderend kan ik stellen dat er sprake is van onderwijsvertraging naar aanleiding van het incident afgelopen november.

[ Y2 ] heeft ten slotte zijn diploma van 7 juli 2021 (met keurige cijfers) overgelegd. Hij heeft daarmee tevens aangetoond dat hij de opleiding uiteindelijk heeft afgemaakt. Hiermee heeft [ Y2 ] zijn schade ten aanzien van de gestelde studievertraging voldoende onderbouwd en is de betwisting van die vertraging onvoldoende.

Hoogte van de studievertragingsschade

3.15.
[ Y2 ] heeft zijn schade als gevolg van de studievertraging begroot op basis van de Richtlijn Studievertraging van De Letselschaderaad. Deze Richtlijn is een vorm van abstracte schadeberekening, op onderwerpen waar het vaak lastig is om de schade concreet te begroten. Doel van deze Richtlijn, evenals de andere Richtlijnen van De Letselschaderaad, is om de begroting van schade voor het slachtoffer eenvoudiger te maken. Dat neemt niet weg dat op het slachtoffer wel de stelplicht en, bij betwisting, de bewijslast rust van de omvang van zijn schade en dat het de rechter vrij staat om de schade (als die niet nauwkeurig kan worden vastgesteld) op de voet van art. 6:97 BW te begroten.

3.16.
In de Richtlijn is per opleidingsniveau een schadebedrag vastgesteld voor een vertraging van (maximaal) één jaar. In zoverre is er gedifferentieerd naar opleidingsniveau.
[ Y2 ] heeft met zijn vordering aansluiting gezocht bij het in de Richtlijn opgenomen schadebedrag bij een VMBO-opleiding. Dat komt voor het jaar 2018 uit op € 13.850,-. Dat bedrag is door de kantonrechter ook toegewezen. In hoger beroep heeft [ Y2 ] het schadebedrag gewijzigd naar het niveau van 2022, € 15.200,-. Dat bedrag zal het hof niet toewijzen. De schade wordt geleden op het moment dat de vertraging intreedt. { Y2 ] is in het schooljaar 2018 uitgevallen. Het (aanvankelijk) door [ Y2 ] gevorderde bedrag komt het hof dan ook juist voor. [ X1 ] en [ Z2 ] hebben in algemene bewoordingen betwist dat de schade van [ Y2 ] op dit bedrag kan worden begroot, maar zlj hebben hun verweer nauwelijks onderbouwd. Hun betwisting is dan ook te algemeen en onvoldoende onderbouwd. Dat geldt ook voor de opmerking van [ X1 ] dat 50% van de studievertraging voor rekening van [ Y2 ] moet blijven. Dan moet minstens blijken van omstandigheden in zijn risicosfeer die ook tot vertraging hebben (kunnen) leiden. Die zijn niet gebleken.

3.17 .
[ X1 ] heeft bezwaar gemaakt tegen de ingangsdatum van de wettelijke rente van de studievertraging. Dat bezwaar treft doel. De schade als gevolg van die vertraging treedt in op het moment dat [ Y2 ] moest doubleren, dus bij de aanvang van het schooljaar - dat het hof stelt op 1 september 2019. Op dat moment is immers duidelijk dat het onderwijs in het jaar 2018-2019 verloren is gegaan. Vanaf dat moment is de schade ook opeisbaar.In de beslissing zal het hof hier ten aanzien van [ X1 ] rekening mee houden. [ Z2 ] heeft geen bezwaar gemaakt tegen de ingangsdatum van de wettelijke rente, die door de kantonrechter op de datum van het ongeval werd vastgesteld. Ten aanzien van hem blijft dan ook die datum gelden.

Smartengeld

3.18.
Zowel [ Y2 ] enerzijds als [ X1 ] en [ Z2 ] anderzijds hebben bezwaar gemaakt tegen de hoogte van het door de kantonrechter vastgestelde bedrag aan smartengeld. Volgens [ Y2 ] is dit te laag geweest; [ X1 ] en [ Z2 ] vinden het te hoog. Het hof oordeelt als volgt.

3.19.
Hierboven heeft het hof al overwogen dat sprake was van een extreme vorm van geweld, zonder dat daartoe enige aanleiding werd gegeven. De door [ X1 ] en [ Z2 ] gestelde omstandigheid dat [ Y2 ] een kwetsende opmerking over de moeder van één van hen heeft gemaakt is niet alleen niet komen vast te staan; het is ook geen enkele rechtvaardiging voor het gepleegde geweld. [ X1 ] en [ Z3 ] hebben bewust [ Y2 ] opgewacht en hem toegetakeld (onder meer door meerdere malen tegen zijn hoofd te stompen, te schoppen en hem over de brugleuning te laten hangen en/of te duwen en een en ander ook nog met de telefoon te filmen). Die vorm van aansprakelijkheid weegt zwaar.

3,20.
Het incident heeft grote gevolgen gehad voor [ Y2 ]. Hij heeft zijn schooljaar moeten overdoen en is onder langdurige medische behandeling geweest. Met name het feit dat bij [ Y2 ] de diagnose PTSS is vastgesteld, is voor het hof een belangrijke indicatie dat het letsel een grote, langdurige impact heeft. Dat blijkt ook uit de overgelegde medische rapportages die hierboven deels zijn geciteerd. Dat dit nog lang nawerkt blijkt ook uit het overgelegde journaal van de huisarts, waarin is vermeld dat na de in 2020 afgeronde behandeling door Altrecht in2022 weer een opleving van die PTSS klachten heeft plaatsgevonden en [ Y2 ] is doorverwezen naar de GGZ-zorg voor volwassenen.

3.21.
Alles bij elkaar acht het hof een smartengeld van € 6.000,- zoals door [ Y2 ] gevorderd passend. In zoverre slaagt het bezwaar van [ Y2 ] en faalt het bezwaar van [ X1 ] en [ Z2 ].

Overig

3.22
[ Z2 ] heeft ten slotte nog bezwaar gemaakt tegen het feit dat de kantonrechter geen aandacht heeft besteed aan de vordering in reconventie, die erop neerkomt dat de gedane betalingen die al door hem waren verricht (als gevolg van het toewijzende verstekvonnis van 20 mei 2020) ongedaan moeten worden gemaakt. Die grief slaagt enerzijds niet, nu de vordering in reconventie niet is ingesteld tegelijk met de verzetdagvaarding, terwijl anderzijds in het hierboven gegeven oordeel over de vorderingen van [ Y2 ] besloten ligt dat die grief faalt.

De conclusie

3.23.
Het hof maakt de balans op. De veroordeling van de ouders van [ Z2 ] om ook hoofdelijk de schade van [ Y2 ] te vergoeden blijft niet in stand. Voor het overige blijft het door kantonrechter vastgestelde bedrag wegens studievertraging in stand, maar zal ten aanzien van [ X1 ] en zíjn moeder worden bepaald dat de ingangsdatum van de wettelijke rente loopt met ingang van 1 september 2019. Voor [ Z2 ] blijft dat 23 november 2018. Het totaal bedrag aan smartengeld wordt € 6.000,- waarvan door de strafrechter al € 2.500,- is toegekend, zodat nu nog toewijsbaar is een bedrag van € 3.500,-. Uit praktische overwegingen zal het hof het vonnis van de kantonrechter geheel vernietigen en nieuw dictum geven.

3.24.
Ten aanzien van de proceskosten zal het hof [ X1 ], zijn moeder en [ Z2 ] in de kosten van het hoger beroep veroordelen, zowel in het principale appel, als in het incidentele appel. Zij zijn immers grotendeels in het ongelijk gesteld. Onder die kosten vallen ook de nakosten die nodig zijn voor de betekening van de uitspraak.(iii) Omdat [ Y2 ] in beide zaken dezelfde proceshandelingen heeft verricht, zal het hof het puntenaantal bij het salaris daarop aanpassen. [ Y2 ] zal in de kosten van de ouders van [ Z2 ] worden veroordeeld. Omdat hun verweer vrijwel gelijk is aan dat van [ Z2 ], worden hun kosten op nihil gesteld.

3.25.
De veroordelingen in deze uitspraak kunnen ook ten uitvoer worden gelegd als een van partijen de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (uitvoerbaarheid bij voorraad).

(i) HR l6 juni 2006, ECLI:NL:HR:2006:AV6032
(ii) HR 13 december 2013, ECLI:NL:HR:2013:1881
(iii) HR 10 juni i2022, ECLI:NL:HR:2022:853.

Met dank aan mevrouw mr. M.G.F. de Graaf-Bosch, BAEN Advocatuur voor het inzenden van deze uitspraak.

Citeerwijze: www.letselschademagazine.nl/2023/GHARL-140323