Overslaan en naar de inhoud gaan

RBNHO 020920 opheffing BEM clausule vanwege op rekening minderjarigen ontvangen erfenis ivm met bijstandsuitkering ouder; afgewezen

RBNHO 020920 opheffing BEM clausule vanwege op rekening minderjarigen ontvangen erfenis ivm met bijstandsuitkering ouder; afgewezen
beoordeling

Bij beschikking van 18 oktober 2016 zijn de goederen die (zullen) toebehoren aan [naam 1] (hierna te noemen: [naam 1]), onder bewind gesteld met benoeming van de voorganger van verzoekster tot bewindvoerder. Verzoekster is bij beschikking van 5 oktober 2017 tot bewindvoerder benoemd.

[naam 1] heeft twee kinderen, [naam 2] en [naam 3], die vorig jaar vermogen (€ 10.000,-- per kind) hebben ontvangen uit een erfenis. Deze gelden staan op rekeningen met een zogenaamde BEM clausule. [naam 1] heeft een salaris onder bijstandsniveau. In verband daarmee heeft verzoekster voor [naam 1] bij de gemeente Purmerend een aanvullende bijstandsuitkering aangevraagd. De gemeente Purmerend stelt zich op het standpunt dat de gelden van de kinderen dienen te worden opgesoupeerd voordat er recht is op een (aanvullende) uitkering. Derhalve verzoekt verzoekster, zo begrijpt de kantonrechter, om de BEM clausule op te heffen, om de gelden te kunnen gebruiken voor het levensonderhoud van het gezin. Verzoekster is echter van mening dat de gelden van de kinderen bedoeld zijn voor toekomstige studie en vindt het niet terecht dat dit zou worden gebruikt om te voorzien in het levensonderhoud van [naam 1]. Het verzoek wordt aldus slechts gedaan, omdat de gemeente Purmerend stelt dat het vermogen van de kinderen door moeder eerst opgesoupeerd moet worden voordat [naam 1] aanspraak kan maken op (aanvullende) uitkeringen.

Ingevolge artikel 1:441 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) vertegenwoordigt de bewindvoerder tijdens het bewind bij de vervulling van zijn taak de rechthebbende in en buiten rechte. Het doen van een verzoek om (bijzondere) bijstand is een handeling die de onder bewind staande goederen betreft. Deze handeling valt daarmee onder de aan de bewindvoerder opgedragen taak. [naam 1] is de wettelijk vertegenwoordigster van de minderjarigen. Het in rechte verzoeken om de BEM clausule van de kinderen van [naam 1] op te heffen teneinde dit bedrag op te souperen voor het levensonderhoud van [naam 1] valt gelet op het vorenstaande ook onder de aan de bewindvoerder opgedragen taak. Verzoekster is derhalve ontvankelijk in haar verzoek, zodat de kantonrechter toekomt aan de inhoudelijke beoordeling hiervan.

Ingevolge artikel 1:356 lid 1 BW geeft de kantonrechter slechts aanwijzingen of machtigingen, zoals het opheffen van de BEM clausule om het geld te gebruiken voor het levensonderhoud van de moeder, indien dit hem in het belang van de minderjarige noodzakelijk, nuttig of wenselijk blijkt te zijn.

De kantonrechter oordeelt dat het de bedoeling is van de BEM clausule dat er voor gewaakt wordt dat het geld van de minderjarige aan andere zaken wordt besteed dan aan speciale, op het persoonlijk nut van de minderjarige gerichte, uitgaven. Voor het levensonderhoud van minderjarigen en hun ouders worden deze gelden daarom gewoonlijk juist niet gebruikt aangezien ouders de verplichting hebben in het levensonderhoud van hun kinderen te voorzien. In uitzonderlijke gevallen waarbij sprake is van onvoldoende gezinsinkomen kan daarop een uitzondering gemaakt worden. Van belang in dit verband is dat in artikel 1:392 lid 1 BW een onderhoudsverplichting is neergelegd voor kinderen ten opzichte van hun ouders, voor zover de ouder behoeftig is (lid 2) en er geen (vroegere) partner is die onderhoudsplichtig is (lid 3). In dit wetsartikel wordt geen onderscheid gemaakt tussen minderjarige en meerderjarige kinderen, zodat er van uit moet worden gegaan dat de onderhoudsverplichting in beginsel ook voor minderjarige kinderen geldt. Naar het oordeel van de kantonrechter kan deze verplichting niet zover gaan dat minderjarige kinderen verplicht worden al hun vermogen aan te wenden voor het onderhoud van hun ouder(s). De kantonrechter acht het noodzakelijk en wenselijk dat een minderjarige in ieder geval minimaal een bedrag van € 30.000 op een rekening met een BEM clausule overhoudt voordat er mogelijk kan worden overgegaan tot opheffing van de BEM clausule voor het doel als bovenvermeld. Daarbij heeft de kantonrechter aansluiting gezocht bij de vermogensgrens die geldt voor het recht op huurtoeslag die ook ongeveer € 30.000,-- bedraagt. Verder is ook in de aanbevelingen meerderjarigenbewind bepaald dat alleen geschonken mag worden wanneer rechthebbende een bedrag van minimaal € 30.000,-- overhoudt. Gelet hierop acht de kantonrechter een grens van minimaal €30.000,-- ook in deze kwestie reëel.

De kinderen in kwestie hebben een vermogen van ieder € 10.000,--. Gelet op het voorgaande zal het verzoek aldus worden afgewezen. ECLI:NL:RBNHO:2020:6880