Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Rotterdam 090410 bezwaren rekenkundig rapport; gebruik A-Letsel, looptijd, positie moeder en hantering overlijdensschaal; vraagstelling

Rb Rotterdam 090410 bezwaren rekenkundig rapport; gebruik A-Letsel, looptijd, positie moeder en hantering overlijdensschaal; 
- vraagstelling; verhoor deskundige gelast

vervolg op www.letselschademagazine.nl/2013/rb-rotterdam-200607

Het verdere verloop van dprocedur
Bij vonnis van 30 januari 2008 heeft de kantonrechter het Nederlands Rekencentrum tot deskundige benoemd. De deskundige heeft zijn opdracht aanvaard en uitgevoerd in de persoon van de heer M.J. Neeser ba. 
Op verzoek van de deskundige heeft de kantonrechter het voorschot voor de deskundige, na partijen te hebben gehoord, nader vastgesteld op E 30.000,- welk bedrag is voldaan door E. Op 1 april 2009 heeft de kantonrechter het deskundigenbericht ontvangen. 
Beide partijen hebben een conclusie na deskundigenbericht genomen. S en B hebben daarna een nadere conclusie genomen en E heeft daarop geantwoord. 
Vervolgens is uitspraak bepaald.

De verdere beoordeling van het geschil 
Aan de deskundige waren de volgende vragen ter beantwoording voorgelegd: 
1. Wilt u een berekening maken van de op grond van art. 6: 108 BW voor vergoeding in aanmerking komende schade die door eisers is geleden als gevolg van het ongeval dat hun vader, de heer Xop 1 juni 1995 is overkomen? 
2. Wilt bij deze berekening uitgaan van de uitgangspunten die door de kantonrechter zijn geformuleerd in de vonnissen van 14 december 2006 en 20 juni 2007? 
3. Wilt u een zogoed mogelijke berekening of, indien zulks niet mogelijk is, een schatting, maken van de vaste lasten van eisers na het ongeval, alsmede van de aan eisers vóór het ongeval verstrekte hulp bij de verzorging in de opvoeding (verdeling tussen X en zijn buurvrouw) waarbij uitgegaan moet worden van de uitgangspunten die door de kantonrechter zijn geformuleerd in de vonnissen van 14 december 2006 en 20 juni 2007. 
4. Wilt u, indien dit voor het uitbrengen van uw rapportage noodzakelijk is, zelf een deskundige van een andere discipline (bijvoorbeeld een arbeidsdeskundige) inschakelen, die onder uw verantwoordelijkheid de door u benodigde informatie verzamelt? 
5. Wilt u, indien aannames moeten worden gedaan, omdat onvoldoende feitenmateriaal voorhanden is, dit aangeven en uw keuze voor die aannames motiveren? 

In zijn rapport van 1 april 2009 heeft de deskundige uitvoerig zijn werkwijze en de gehanteerde rekenmethodiek beschreven. Tevens heeft de deskundige hulponderzoeken laten verrichten door een arbeidsdeskundige en door een bouwkundige. Ook die rapportages maken deel uit van het rapport.

De deskundige heeft de vragen als volgt beantwoord: 
"Vragen 1 en 2: 
De schade wegens gederfd levensonderhoud valt, rekening houdend met uitgangspunten die in de vonnissen van 14 december 2006 en 20 juni 2007 werden geformuleerd en aangevuld met de uitkomst van de nadere onderzoeken, te berekenen op een bedrag van € 111.054 voor S en op een bedrag van € 291.117 voor B.
(...)
De wettelijke rente behorende bij de berekende schade bedraagt € 79.339 voor S en op een bedrag van € 149.143 voor B
( ... )
Vraag 3:
De vaste lasten met ongeval vallen, exclusief de materiaal kosten voor het onderhoud van de woning, de afschrijving op de inboedel en de overige vaste autokosten per 2008worden begroot op € 1.079,67 per maand, € 12.956 per jaar. De vaste lasten inclusief de hiervoor bedoelde kosten bedragen € 2.018,58 per maand, € 24.223 per jaar. De aan eisers voor het ongeval verstrekte hulp door de heer X valt te berekenen op 3.790 uur per jaar en op 2.011 uur perjaar door de buren en de oppasmoeder tot de 16-jarige leeftijd van B.
Vraag 4: 
Door mij werden een arbeidsdeskundige ingeschakeld voor de vaststelling van de opvang van de kinderen en de huishoudelijke verzorging en een bouwkundige voor de vaststelling van de onderhoudskosten van de woning en het erf. 
Vraag 5:
Op zeer veel punten diende ik aannames te doen, die ik per onderdeel nader heb toegelicht en onderbouwd". 

A
lgemene en formelbezwaren 

In haar reactie op het rapport van de deskundige heeft E verschillende onderdelen bezwaren geformuleerd en ook gesteld dat - rekening houdend met de in de inleidende dagvaarding geformuleerde eis - de deskundige met zijn rapport buiten de rechtstrijd van partijen is getreden. Dit laatste standpunt deelt de kantonrechter niet. De deskundige heeft zich te houden aan. de door de kantonrechter gegeven opdracht en bij de bespreking van het rapport zal aan de orde komen of zich daarbij een situatie heeft voorgedaan, waarbij de deskundige is afgeweken van uitgangspunten die de kantonrechter in zijn eerdere tussenvonnissen heeft geformuleerd. 
Iets anders is de vraag hoe de vordering van S en B dient te worden verstaan. Hierbij heeft de rechter de mogelijkheid de gedingstukken, waaronder begrepen de dagvaarding, zo te lezen dat deze het meest in overeenstemming zijn met hetgeen de betrokken partij daarmee beoogt en waarvan de wederpartij in redelijkheid kon menen dat dit daadwerkelijk zo was. In dit verband dient de combinatie van de gevraagde verklaring voor recht en een (niet gespecificeerde) veroordeling van E. tot betaling van de materiële en immateriële schade van S en B zo te worden verstaan dat S en B en  X hebben gevorderd dat de schade zoals die door Bureau Groot is berekend aan hen zal 
worden vergoed. De aldus vast te stellen bedragen grenzen vervolgens de hoogte van de vordering af. In het geval dat het tweede onderdeel van de oorspronkelijke vordering zou moeten worden gelezen als een vordering tot vergoeding van schade, op te maken bij staat, dan kan de rechter die partij opdragen haar schade in de aanhangige procedure te becijferen en te concretiseren. 
In de tot op heden gewisselde processtukken heeft E er geen blijk van gegeven dat zij niet begreep dat onderhavig geschil tot doel had de vordering van S en B vast te stellen, zodat de kantonrechter bij deze uitleg van de gedingstukken E ook niet in haar procesvoering of haar positie benadeeld acht. Een tweede meer algemeen bezwaar van E tegen het deskundigenrapport is haar stelling dat de deskundige zich niet onpartijdig heeft opgesteld en- zo begrijpt de kantonrechter - het rapport tot stand is gekomen met schending van elementaire beginselen van een behoorlijke procesorde. Ook dit verweer faalt. E baseert haar stelling op een brief van de deskundige aan de voorzieningenrechter, gedateerd 1 september 2009. In die brief gaat de deskundige gedetailleerd in op kritiek die een medewerker van de verzekeraar van E op het rapport heeft gegeven. In de brief zelf is uitdrukkelijk vermeld dat de deskundige zijn onafhankelijke positie handhaaft en hij heeft ook een afschrift van de brief aan beide partijen toegezonden. Het enkele feit dat de deskundige van mening verschilt met (de deskundige van) E betekent nog niet dat sprake is van een deskundige die zijn onpartijdigheid heeft verloren, noch afgezien van de omstandigheid dat het hier een debat betreft nadat het rapport gereed was en E niet heeft gesteld dat aan het rapport zelf (processuele) gebreken kleven. 
Een volgend bezwaar van E is dat de deskundige zich niet gehouden heeft aan de door de kantonrechter vastgestelde uitgangspunten. Het betreft hier volgens E 
- het buiten beschouwing laten van studiefinanciering en bijbaantjes zonder ongeval;
- het verblijf van B in een internaat; 
- het opnemen van de materiaalkosten van de verbouwing van de boerderij in de vaste lasten na het ongeval; 
- het opnieuw vaststellen van de vaste lasten zonder ongeval. 
Ten aanzien van de studiefinanciering en de bijbaantjes leidt de kantonrechter uit de passages in het deskundigenbericht af dat de deskundige die factoren zonder ongeval buiten beschouwing heeft gelaten. Wel heeft hij de (fictief genoten) studiebeurs in mindering gebracht op het inkomen dat verworven werd na ongeval. Dit leidt er (mogelijk) toe dat de behoefte na het ongeval (iets) wordt vergroot. In hoeverre dit een effect heeft op de totale berekening is onduidelijk, zodat de kantonrechter zich daar nader over wil laten voorlichten.
Voor wat betreft de situatie dat B in een internaat heeft verbleven constateert de kantonrechter dat de deskundige aan dit onderwerp geen aandacht besteed. Dat kan gelegen zijn in de methodiek van de schadeberekening, maar het kan ook zijn dat hij dit aspect bewust niet heeft meegenomen. De kantonrechter wil ook hierover nadere informatie. 
De kosten van de verbouw van de boerderij vielen uiteen in twee onderdelen: de arbeidskosten en de materiaalkosten. Ten aanzien van de arbeidskosten heeft de deskundige op de door de kantonrechter aangegeven wijzerekening gehouden. Ten onrechte veronderstelt E dat de kantonrechter de materiaalkosten heeft afgewezen. Daarover is echter geen beslissing genomen. De kantonrechter begrijpt het rapport van de deskundige in die zin, dat deze materiaal kosten deel (zouden) uitmaken van de vaste lasten en op die wijze moeten worden verdisconteerd. Dat is iets anders dan deze kosten geheel ten laste brengen van E. De door de deskundige gehanteerde methodiek acht de kantonrechter begrijpelijk en niet in strijd met de vastgestelde uitgangspunten.
Op zich heeft E gelijk als zij stelt dat de kantonrechter aan de deskundige de vraag heeft voorgelegd wat de vaste lasten zijn in de situatie na het ongeval. Naar het de kantonrechter voorkomt is die vraag ook beantwoord,maar heeft de deskundige tevens - in het kader van de beantwoording van de 1 e en de 3e vraag - het kennelijk noodzakelijk geoordeeld ook de vaste lasten vóór het ongeval te bepalen. Daarmee heeft de deskundige een invulling aan zijn opdracht gegeven die met die opdracht niet in strijd is. 

Inhoudelijke bezwaren 
E heeft vervolgens een aantal bezwaren van inhoudelijke aard naar voren gebracht,die met name de door de deskundige gebruikte (reken)methodiek betreffen. Zij heeft zich hierbij beroepen op een benadering van de heer C. Visser, werkzaam bij de verzekeraar van E. De kantonrechter stelt bij de beoordeling van deze bezwaren voorop dat van een deskundigenoordeel mag worden verwacht dat sprake is van gedegen onderzoek, de deskundige inzichtelijk maakt hoe hij zijn onderzoek heeft verricht en de bevindingen en conclusies consistent zijn. 
Hieraan voldoet het uitgebrachte rapport naar het oordeel van de kantonrechter in ruime mate. De deskundige heeft zich niet alleen laten bijstaan door deskundigen op deelterreinen, hij heeft ook uitgebreid gemotiveerd hoe hij tot zijn bevindingen is gekomen en hij heeft inzicht gegeven in de door hem gehanteerde methodiek.

De kantonrechter zal de belangrijkste kritiek van E hieronder puntsgewijs bespreken.

a. het gebruik van A-Letsel (Audalet) 
De kritiek van E komt er in de kern op neer dat zij van oordeel is dat de door de deskundige gehanteerde berekeningsmethode (A-Letsel) aan kritiek onderhevig is en onvolkomenheden bevat. In zekere zin kan dit zo zijn, maar bij de berekening van een schade als de onderhavige is de keuze voor een rekenmethode die op zich als neutraal en algemeen geaccepteerd wordt gezien (ook door E) gerechtvaardigd, zonder dat de deskundige gehouden is die methode zelf te verdedigen. Dat andere rekenmethodes, waaronder die welke door de heer Visser is gehanteerd, (op onderdelen) tot mogelijke andere uitkomsten kunnen leiden maakt dit niet anders. Voor zover E dan ook betoogt dat bij hantering van een andere rekenmethode de schade op een ander bedrag zou moeten worden vastgesteld behoeft dat niet te leiden tot aanpassing van de uitgebrachte rapportage. 

b. problemen rond de looptijd van de schade 
E heeft bezwaren geuit tegen het uit de schadeberekening halen van S op het moment waarop hij 20 jaar wordt. Daardoor wordt volgens E de schade van B opeens vergroot in verband met de verandering in de te hanteren verdeelsleutel (van 305 naar 205). Volgens E betekent de afgrenzing van de looptijd niet dat daardoor de schade van B wordt vergroot. Hierbij stelt zij dat S na het bereiken van de 20 jarige leeftijd weliswaar in zijn eigen levensonderhoud had kunnen voorzien, maar niet dat daardoor ook de aan de samenleving met B een einde kwam. Er is volgens E dan ook geen reden om het eerder aan S toegerekende deel van de lasten "over te hevelen" naar B 
De kantonrechter volgt E hierin niet. 

Onderdeel van de berekening van de overlijdensschade is de toerekening van de vaste en variabele lasten over de ouders en de kinderen. Dit gebeurt aan de hand van een bepaalde verdeelsleutel. Het effect hiervan is dat als er meer kinderen zijn, de lasten over meer personen moet worden verdeeld. De kritiek van E richt zich op het aanpassen van de verdeelsleutel op het moment dat S in verband met het door de kantonrechter vastgestelde uitgangspunt niet meer als behoeftig kan worden aangemerkt. 

Het uit de berekening halen van een kind dat (in de situatie zonder ongeval) niet meer als behoeftig kan worden aangemerkt is in feite het effect van het gegeven dat op dat moment de overledene zonder ongeval niet langer zou hebben voorzien in het onderhoud van dat kind. Niet valt in te zien dat dan op dat kind toch de kosten van de voorheen (fictief - want de situatie betreffend zonder ongeval) gemeenschappelijke gevoerde huishouding blijven drukken. Tegenover het niet langer toerekenen van de lasten aan dat kind staat immers ook een verval van zijn aanspraken op levensonderhoud. Dat in de situatie na ongeval zich (mogelijk) iets anders heeft voorgedaan is hierbij niet van belang. In zoverre kunnen die twee situaties niet onderling worden verwisseld. 

c. de positie van mevrouw M
In een betrekkelijk algemeen betoog heeft E gesteld dat de deskundige de positie van mevrouw M., de moeder van S en B, onjuist heeft benaderd. De kantonrechter verwerpt dat. Reeds in de eerdere tussenvonnissen is overwogen dat de kinderen met hun moeder geen reële band meer hadden en dat zij in feite moet worden beschouwd als een willekeurige derde. Zij maakte voorafgaand aan het ongeval geen deel meer uit van het gezin van de heer E en er is geen enkele reden om haar mede in de schadeberekening te betrekken op de wijze zoals E voorstaat. Evenmin is komen vast te staan dat zij inkomen had dat voor de berekening van de schade van S en B relevant is. De deskundige heeft zich dan ook in dit opzicht gehouden aan de door de kantonrechter eerder geformuleerde uitgangspunten.
In het verlengde hiervan is evenmin komen vast te staan dat de heer E jegens mevrouw M (via de Sociale Dienst) alimentatieplichtig was en dat (dus) zijn lasten voorafgaande aan hetongeval niet juist zijn vastgesteld.

d. de verdeling van de lasten over de heer E en de kinderen 
E heeft in haar antwoordconclusie erop gewezen dat de deskundige de Amsterdamse schaal mogelijk onjuist heeft toegepast, door een andere verhouding aan te houden tussen het "gewicht" van de ouders ten opzichte van de kinderen. Zij acht dat onjuist. 
De deskundige heeft aangegeven dat hij aansluiting heeft gezocht bij de specifieke omstandigheden van dit geval. Op zich staat dat hem vrij, maar de vraag is of dat ook een voldoende rechtvaardiging oplevert voor het hanteren van een andere verdeelsleutel binnen de Amsterdamse schaal. De omstandigheid dat de heer E "leefde voor zijn kinderen" betekent naar het oordeel van de kantonrechter nog niet dat hierin een grondslag kan worden gevonden in een andere verdeelsleutel dan die welke gebruikelijk is. Immers, van veel ouders kan hetzelfde worden gezegd. Dat hij is uitgegaan van een zogenoemd eenoudergezin is, gezien hetgeen hierboven onder c. is overwogen, juist. In hoeverre dit leidt tot een wijziging in de vast te stellen schade is onduidelijk, zodat de kantonrechter zich hierover nader wil laten voorlichten.

Voor het overige heeft E een aantal bezwaren die van meer rekenkundige aard zijn. De kantonrechter achthet dienstig om diepunten op de hierna te bevelen zitting, waarbij ook de deskundige zal worden gehoord, aan de orde te laten komen. De zitting zal tevens worden aangemerkt als een comparitie van partijen teneinde een minnelijke regeling te beproeven.

Citeerwijze: www.letselschademagazine.nl/2013/rb-rotterdam-090410