Rb A.dam 200509 bagage valt op hoofd vliegtuigpassagier; El Al aansprakelijk?
- Meer over dit onderwerp:
Rb A.dam 200509 bagage valt op hoofd vliegtuigpassagier; El Al aansprakelijk?
2. De feiten
2.1. Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet (voldoende) betwist, alsmede op grond van de in zoverre niet bestreden inhoud van overgelegde bewijsstukken, staat het volgende vast.
2.2. Op 15 januari 2006 bevond A zich op luchthaven Schiphol aan boord van vlucht LY337 van El Al. Zij had al plaatsgenomen op de haar toegewezen zitplaats toen een medepassagier, die een bagagestuk in het bagagevak boven het hoofd van A probeerde te plaatsen, het betreffende bagagestuk liet vallen op het hoofd van A. Eén van de stewardessen heeft de medische dienst van de luchthaven gewaarschuwd. A is onderzocht en heeft haar reis vervolgd. Tijdens de vlucht is A onwel geworden. Zij is behandeld door een zich onder de passagiers bevindende arts.
3. De vordering
3.1. A vordert samengevat – te verklaren voor recht dat El Al aansprakelijk is voor de door A geleden en nog te lijden schade, materieel en immaterieel, direct en indirect, ontstaan door het haar overkomen ongeval op 15 januari 2006. Voorts vordert A om El Al te veroordelen aan haar te betalen een bedrag van € 1.867,75 vanwege het verlies van haar oorbel. Tevens vordert zij EL AL te veroordelen om aan haar te betalen een bedrag van € 6.000,- ten titel van voorschot onder algemene titel op de definitief vast te stellen schadevergoeding.
4. De grondslag van de vordering
4.1. A stelt primair dat El Al op grond van de artikelen 17, 18 en 20 van het Verdrag tot het brengen van eenheid in enige bepalingen inzake het internationale luchtvervoer zoals gesloten te Warschau op 12 oktober 1929 (hierna: Verdrag van Warschau) en op grond van het Protocol tot wijziging van het te Warschau op 12 oktober 1929 ondertekende Verdrag tot het brengen van eenheid in enige bepalingen inzake het internationale luchtvervoer van 28 september 1955 (hierna: Haags Protocol) aansprakelijk is.
4.2. A stelt dat in de onderhavige situatie sprake is van een “ongeval” als bedoeld in artikel 17 van het Verdrag van Warschau. A wijst in dit verband op de uitspraak Air France v B, 470 U.S. 392 (1985), in welke uitspraak het US Supreme Court het begrip “ongeval” zoals omschreven in artikel 17 van voornoemd Verdrag heeft gedefinieerd als “an unexpected or unusual event or happening that is external to the passenger” en waarin het Supreme Court heeft overwogen dat “this definition should be flexibly applied after assessment of all the circumstances surrounding a passenger’s injuries”.
4.3. A baseert aansprakelijkheid voor de geleden materiële schade – te weten de oorbel die zij naar eigen zeggen tijdens het incident is verloren – op artikel 18 van het Verdrag van Warschau.
4.4. A stelt zich voorts op het standpunt dat artikel 20 van voornoemd Verdrag in het licht van de genoemde uitspraak Air France v. B inhoudt dat van de vervoerder verwacht mag worden dat hij al de benodigde (voorzorgs)maatregelen neemt om ongelukken te voorkomen. A stelt zich op het standpunt dat El Al niet aan de uit artikel 20 voortvloeiende verplichting heeft voldaan.
4.5. A stelt hiertoe het volgende:
a. Het personeel heeft ten onrechte en in strijd met de werkinstructies niet geassisteerd bij het inladen van de handbagage in de overhead bins;
b. Het personeel heeft, in strijd met de werkinstructies, onvoldoende controle uitgeoefend op het gewicht en de omvang van de handbagage die aan boord werd gebracht;
c. Bovendien is, aldus A, geen ongevalrapportage opgemaakt, waardoor de identiteit van de passagier die het bagagestuk liet vallen, onbekend is gebleven en waardoor onduidelijk is gebleven om wat voor handbagage het ging.
4.6. A is subsidiair van mening dat El Al – op grond van de hierboven genoemde geschonden verplichtingen – verwijt treft voor de door haar geleden schade in verband met schending van artikel 6:170 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW).
4.7. Meer subsidiair stelt A dat El Al verwijt treft op grond van artikel 6:162 BW.
(....)
6.17. De rechtbank zal El Al, gelet op het voorgaande, in de gelegenheid stellen zich uit te laten over de vraag of al dan niet sprake is geweest van een overmachtsituatie als bedoeld in artikel 20 van voornoemd Verdrag – dit alles slechts voor zover El Al van mening is dat in de onderhavige situatie sprake is van een “ongeval” in de zin van het Verdrag van Warschau en de aanverwante Protocollen, zoals onder punt 5.15 omschreven.
6.18 Met betrekking tot de gevorderde schade, geleden door het verlies van de oorbel, merkt de rechtbank op dat deze schade valt onder het bereik van artikel 18 van het Verdrag van Warschau, als gewijzigd bij Protocol 4. El Al heeft zich op het standpunt gesteld dat op dit punt artikel 17, lid 2 van het Verdrag van Montreal van toepassing is. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, zal de rechtbank El Al ook in de gelegenheid stellen zich uit te laten over de aansprakelijkheid voor het verlies van de oorbel op grond van het Warschau systeem. LJN BI9918