Overslaan en naar de inhoud gaan

HR 030420 Trafigura; giftige afvalstoffen in Abidjan; ontvankelijkheid stichting die bij eiswijziging vordering instelt ex. art. 3:305 a BW

HR 030420 Trafigura; giftige afvalstoffen in Abidjan; ontvankelijkheid stichting die bij eiswijziging vordering instelt ex. art. 3:305 a BW

zie ook: https://cassatieblog.nl/proces-en-beslagrecht/de-partijhoedanigheidsverwisseling/

Beoordeling van het middel

3.1
Onderdeel I van het middel richt zich tegen de overweging van het hof in rov. 3.12 over de ontoelaatbaarheid van een wijziging van partijhoedanigheid bij wege van eiswijziging en tegen het in rov. 3.15-3.18 besloten liggende oordeel dat in deze zaak sprake is van wijziging van partijhoedanigheid. Een wijziging van “vertegenwoordiger” in claimstichting is een wijziging binnen de gelijkblijvende hoedanigheid van formele procespartij. Er is geen sprake van een partijwisseling maar slechts van een verduidelijking van een reeds genoemde hoedanigheid, althans een verbetering van een kennelijke fout. De toelaatbaarheid daarvan moet worden beoordeeld aan de hand van de maatstaf of de wederpartij onredelijk in haar belangen is geschaad, aldus de klacht.

Onderdeel II richt zich tegen de overweging van het hof (in rov. 3.18) dat het al dan niet schaden van de belangen van Trafigura geen factor is die bij de niet-ontvankelijkverklaring in aanmerking kan worden genomen. Volgens het onderdeel miskent het hof daarmee dat – mede gelet op de deformaliseringstendens – in een geval als dit een niet-ontvankelijkverklaring achterwege dient te blijven wanneer de wederpartij door de wijziging van partijhoedanigheid niet onredelijk in haar belangen is geschaad. Ook rov. 3.12 kan, voor zover daarin de rechtsopvatting besloten ligt dat een verandering in persoon van de formele procespartij per definitie ongeoorloofd is, daarom geen stand houden, aldus de klacht.

3.2
Indien een stichting als vertegenwoordiger van gedupeerden een vordering instelt en vervolgens haar eis aldus wijzigt dat zij een vordering instelt op de voet van art. 3:305a BW, impliceert die eiswijziging – op de gronden zoals uiteengezet in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 4.10-4.14 – een wijziging van de hoedanigheid waarin de stichting in het geding optreedt. Dit geldt, op de gronden zoals uiteengezet in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 4.15-4.16, ook na de inwerkingtreding van de Wet afwikkeling massaschade in collectieve actie (WAMCA).

Het hof heeft dan ook, uitgaande van zijn oordeel dat de Stichting eerst als vertegenwoordiger van slachtoffers is opgetreden en na de wijziging van eis als stichting in de zin van art. 3:305a (oud) BW, terecht geoordeeld dat sprake is geweest van een wijziging van partijhoedanigheid. In zoverre faalt onderdeel I derhalve.

3.3
Uitgangspunt is dat een partij noch door wijziging van eis, noch anderszins in de loop van de procedure in een andere hoedanigheid kan gaan optreden dan die waarin zij haar vordering bij aanvang van de procedure heeft ingesteld.3 Dit vloeit voort uit de eisen van een goede procesorde.

In dit geval is echter van belang dat de Stichting reeds in een zeer vroeg stadium in de procedure in eerste aanleg haar eis heeft gewijzigd, namelijk nog voordat Trafigura voor antwoord had geconcludeerd en nog voordat een (regie)zitting was gehouden. Verder heeft Trafigura, naar het feitelijke en in cassatie niet bestreden oordeel van het hof, blijkens de brief van haar advocaat (zie hiervoor in 2.3) rekening gehouden met de mogelijkheid dat de Stichting beoogde ook in de hoedanigheid van claimstichting in de zin van art. 3:305a (oud) BW een vordering in te stellen. Daarnaast moet, nu het hof dat in het midden heeft gelaten, in cassatie veronderstellenderwijs aangenomen worden dat Trafigura door de (door het hof aangenomen) wijziging van partijhoedanigheid van de Stichting niet in haar processuele belangen wordt geschaad.

Indien wordt uitgegaan van de zojuist genoemde bijzondere omstandigheden, is voor toepassing van het hiervoor vermelde uitgangspunt geen plaats. De daarop gerichte klachten van de onderdelen I en II slagen derhalve.

3.4
De overige onderdelen behoeven geen behandeling.

4 Beslissing

De Hoge Raad:

- vernietigt het arrest van het gerechtshof Amsterdam van 16 oktober 2018;

- wijst het geding terug naar dat hof ter verdere behandeling en beslissing; ECLI:NL:HR:2020:587