Overslaan en naar de inhoud gaan

HR 280111 avv verklaarde WCAM-overeenkomst Dexia

HR 280111 avv verklaarde WCAM-overeenkomst Dexia
3.2 [Eiser] c.s. vorderen in dit geding, kort gezegd en voor zover in cassatie nog van belang, een verklaring voor recht dat de overeenkomst door [eiseres 1] met de hiervoor in 3.1 onder (iv) bedoelde verklaring rechtsgeldig is vernietigd. De kantonrechter heeft die vordering afgewezen en het hof heeft dat vonnis bekrachtigd. Het hof honoreerde het in eerste aanleg en hoger beroep door Dexia gevoerde verweer dat [eiser] c.s. aan de WCAM-overeenkomst gebonden zijn. Hetgeen het hof daartoe heeft overwogen laat zich als volgt samenvatten. De WCAM-overeenkomst bepaalt (in art. 14) onder meer dat de gerechtigden aan Dexia kwijting verlenen ter zake van alle vorderingen die voortvloeien uit of verband houden met de geldigheid en het aangaan van de effectenlease-overeenkomsten en het Amsterdamse hof heeft in zijn hiervoor in 3.1 onder (vi) vermelde beschikking van 25 januari 2007 overwogen dat uit genoemd art. 14 volgt dat gerechtigden die geen gebruik hebben gemaakt van de opt out-regeling ook hun vorderingen die verband houden met overeenkomsten die reeds door de belegger of zijn eega buitengerechtelijk zijn vernietigd, hebben prijsgegeven. De WCAM-overeenkomst is een vaststellingsovereenkomst, een overeenkomst dus waarbij partijen een onzekerheid of geschil omtrent hetgeen tussen hen rechtens geldt, beëindigen door zich te binden aan een vaststelling daarvan. Nu tussen partijen verschil van mening bestaat over de vraag of de overeenkomst door de brief van [eiseres 1] rechtsgeldig is vernietigd, is tussen partijen van onzekerheid in de bedoelde zin sprake. Dexia heeft [eiser] c.s. op de voorgeschreven wijze mededeling gedaan van de verbindendverklaring van de WCAM-overeenkomst en van de mogelijkheid zich aan die verbindendheid te onttrekken, waarvan [eiser] c.s. geen gebruik hebben gemaakt, zodat [eiser] c.s. aan de WCAM-overeenkomst zijn gebonden.

3.3 Het middel klaagt dat, nu [eiseres 1] de overeenkomst bij brief heeft vernietigd en de vordering van [eiser] c.s. een verklaring voor recht behelst dat de overeenkomst is vernietigd, het hof daaromtrent eerst diende te beslissen en dat, zou het tot het oordeel zijn gekomen dat de overeenkomst is vernietigd, van de aanvang af geen overeenkomst meer zou hebben bestaan en [eiser] c.s., zo begrijpt de Hoge Raad, niet gebonden kunnen zijn aan de later verbindend verklaarde WCAM-overeenkomst.

3.4 Aan het middel ligt de opvatting ten grondslag dat na de in de brief van 25 maart 2003 van [eiseres 1] vervatte verklaring strekkende tot vernietiging van de overeenkomst, de vernietiging van die overeenkomst rechtens ook vaststond. Deze opvatting is onjuist.
Nu Dexia te kennen had gegeven dat zij die vernietiging niet aanvaardde en deze niet in rechte of anderszins was komen vast te staan, bestond tussen partijen ten tijde van de verbindendverklaring van de WCAM-overeenkomst onzekerheid in de zin van art. 7:900 lid 1 BW, die vatbaar was voor beëindiging door een vaststellingsovereenkomst, tot welke categorie overeenkomsten, naar het oordeel van het hof dat in cassatie terecht niet is bestreden, de WCAM-overeenkomst gerekend moet worden. Nu [eiser] c.s., die zich niet op de voet van art. 7:908 lid 2 aan de verbindendverklaring van de WCAM-overeenkomst hebben onttrokken, als gerechtigden gelden in de zin van die overeenkomst en die overeenkomst, blijkens de vaststelling van het hof, mede betrekking heeft op de aanspraken die [eiser] c.s. zonder die overeenkomst aan het inroepen van de vernietigingsgrond zouden hebben kunnen ontlenen, heeft het hof [eiser] c.s. terecht aan de WCAM-overeenkomst gebonden geacht en geoordeeld dat voor toewijzing van hun vordering daarom geen plaats meer is. LJN BO5822