Rb Gelderland 290114 detentietijd, jeugdigheid en verminderde toerekeningvatbaarheid geen redenen voor matiging t.a.v. een van de medeplegers
- Meer over dit onderwerp:
Rb Gelderland 290114 facebookmoord; dader en (ouders van) medeplegers van opzettelijke uitlokking moord hoofdelijk aansprakelijk; € 50.000 shockschade moeder toegewezen;
- detentietijd, jeugdigheid en verminderde toerekeningvatbaarheid geen redenen voor matiging t.a.v. een van de medeplegers
4.4.
[gedaagde] heeft de aansprakelijkheid voor de dientengevolge door [eiser] geleden en nog te lijden schade op de hiervoor genoemde gronden - ook nog eens nadrukkelijk ter comparitie - erkend. [gedaagde] heeft zich omtrent de gevorderde hoofdelijkheid gerefereerd. [gedaagde] heeft evenmin de hoogte van de gevorderde schadebedragen betwist, zodat deze in rechte zijn komen vast te staan. [gedaagde] heeft uitsluitend een beroep op matiging gedaan. [gedaagde] heeft daartoe aangevoerd dat hij nog gedurende zeven jaar gedetineerd zal zijn en in die periode geen inkomen, behoudens € 50,00 zakgeld per maand, kan verwerven. [gedaagde] heeft slechts € 2.000,00 spaargeld, zodat bij volledige toewijzing van de vordering hij deze niet zal kunnen voldoen, te meer nu de vordering in zijn detentietijd aanzienlijk zal oplopen vanwege de gevorderde rente. Na detentie zal [gedaagde] geruime tijd nodig hebben om een inkomen te verwerven; bovendien dient hij ook € 8.000,00 te betalen aan de vader van [slachtoffer], die zich als benadeelde partij heeft gevoegd in het strafproces. In het kader van het beroep op matiging is namens [gedaagde] ook naar voren gebracht dat hij onder invloed van een stoornis heeft gehandeld en dus minder toerekeningsvatbaar was. Daarnaast is zijn jeugdigheid benadrukt.
4.5.
De rechter kan ingevolge art. 6:109 lid 1 BW, indien toekenning van volledige schadevergoeding in de gegeven omstandigheden waaronder de aard van de aansprakelijkheid, de tussen partijen bestaande rechtsverhouding en hun beider draagkracht tot kennelijk onaanvaardbare gevolgen zou leiden, een wettelijke verplichting tot schadevergoeding matigen. De rechtbank ziet in dit geval geen aanleiding om gebruik te maken van deze discretionaire bevoegdheid en overweegt daartoe als volgt.
4.6.
Bij afweging van de betrokken belangen vormt de aard van de schade en de ernst van de geschonden norm, waarbij vaststaat dat [gedaagde] opzettelijk heeft gehandeld, in dit geval geen grond voor matiging. Door het opzettelijk uitlokken van de moord op [slachtoffer] heeft [gedaagde] immers welbewust en op grove wijze inbreuk gemaakt op de belangen van [eiser]. De door de confrontatie met de ernstige gevolgen van deze moord ontstane schade is daarvan een rechtstreeks en logisch voorzienbaar gevolg. De verminderde toerekeningsvatbaarheid en gestelde jeugdigheid van [gedaagde] bieden tegen deze omstandigheden in dit kader onvoldoende tegenwicht. Gesteld noch gebleken is voorts dat de financiële situatie van [gedaagde] zodanig is dat hij te zijner tijd bij betaling van het vastgestelde schadebedrag in financiële problemen komt, zodat de draagkracht van partijen ook geen aanleiding vormt om te matigen. Gelet op alle omstandigheden kan niet worden gezegd dat toekenning van een volledige schadevergoeding aan [eiser] tot kennelijk onaanvaardbare gevolgen zou leiden.
4.7.
De vorderingen sub (I), (II) en (III) worden gelet op het bovenstaande in hun geheel toegewezen. De gevorderde wettelijke rente wordt met betrekking tot de vordering sub (II) toegewezen vanaf de dag der dagvaarding - 25 juni 2013 - en met betrekking tot de vordering sub (III) vanaf 14 januari 2012.
(...) ECLI:NL:RBGEL:2014:520