Overslaan en naar de inhoud gaan

RBGEL 110919 afwijzing provisionele eis tot rectificatie van waarschuwingen voor onbewezen "behandeling" van Q-koortspatiënten

RBGEL 110919 afwijzing provisionele eis tot rectificatie van waarschuwingen voor onbewezen "behandeling" van Q-koortspatiënten

De feiten

2.1.
Q-koorts is een bacteriële infectieziekte die door dieren, vooral door geiten en schapen, op mensen kan worden overgedragen. Nadat de acute fase van de ziekte voorbij is, houden sommige Q-koortspatiënten langere tijd gezondheidsklachten. Dit ziektebeeld wordt Q-koortsvermoeidheidssyndroom genoemd, ofwel QVS. Er bestaat op dit moment geen geneesmiddel voor QVS. In de regel wordt gepoogd om QVS-patiënten met cognitieve gedragstherapie te leren om gaan met hun klachten. In Nederland lijden meer dan 1.000 personen aan QVS.

2.2.
SKU exploiteert een academisch ziekenhuis in Nijmegen, genaamd Radboudumc. Sinds 2008 behandelt het Radboudumc patiënten met acute of chronische Q-koorts en patiënten met het QVS. Het onderzoek naar Q-koorts coördineert zij in het zogenoemde Q‑koorts Expertisecentrum. Onderzoek naar behandelmethoden vindt plaats vanuit de afdeling Interne Geneeskunde, waarbij de stafleden prof. dr. [naam A] (hierna: [Staflid A] ) en mevrouw dr. [naam B] (hierna: [Staflid B] ) leiding geven aan de specifieke onderzoekgroep die zich bezig houdt met Q-koorts. De huisarts dr. [naam C] (hierna: [naam huisarts] ) was als stafmedewerker van de huisartsenopleiding verbonden aan het ziekenhuis.

2.3.
[Eiser] is als arts opgenomen in het BIG-register. Hij heeft een behandelmethode ontwikkeld, onder de naam autovaccintherapie, voor patiënten met chronische ontstekingsziekten, waaronder QVS. Volgens hem kunnen deze patiënten worden genezen met kort gezegd de volgende behandeling. Met de zogeheten FISH-test kan worden aangetoond dat bloed van een QVS-patiënt een uitgeklede, voor het immuunsysteem van het lichaam en antibiotica ‘onherkenbare’ (L-)vorm van de Q-koorts bacterie Coxiella bevat. Door bij deze patiënten gedurende vele maanden tweewekelijks enkele milliliters eigen bloed onderhuids te injecteren kan het immuunsysteem worden aangeleerd antistoffen aan te maken tegen deze L-vorm van de bacterie, het bacteriële DNA, zodat het immuunsysteem uiteindelijk deze patiënt geneest van QVS. Het te injecteren eigen bloed moet hiervoor na afname gedurende enige tijd, de incubatieperiode, bij 370C worden bewaard totdat (met de FISH-test kan worden vastgesteld dat) het bloed, met een lekenterm, ‘uit elkaar is gevallen’ en bestaat uit individueel DNA-autovaccin en natuurlijke afvalstoffen. Deze behandelmethode is naar wetenschappelijke maatstaven nog niet bewezen, daarvoor dient eerst kostbaar laboratorium onderzoek te worden verricht.

2.4.
[Eiser] heeft in 2017 bij het Radboudumc herhaaldelijk aangedrongen op onderzoek naar zijn autovaccintherapie. Daarbij heeft hij zijn methode en de wetenschappelijke onderbouwing ervan uitgebreid en gedocumenteerd uit de doeken gedaan.

Op 25 augustus 20171 schrijft hij aan [naam huisarts] :
Misschien een extra argument om moeizame gesprekken in de gewenste richting te krijgen. [naam J] heeft inmiddels een plan opgesteld om vooruitlopend op het eventuele universitaire onderzoek een pilot bij 10 chronische Q-koorts patiënten. Dat definitieve plan komt er één dezer dagen aan en daarvoor bestaat financiële dekking van een onderzoeksfonds. We hebben dan -liefst tegelijker tijd- 10 mensen uit de Q-supportgroep nodig die daaraan willen meewerken. De praktische uitvoering wil ik natuurlijk graag met je overleggen. Tenslotte: kun je al iets zeggen over mijn rol in een onderzoek van het UMCRadboud na 1-1-18

[naam huisarts] schrijft aan [Eiser] op 6 september 2017:
( ... ) Het idee vind men zeer goed, echter autovacc met bloed wijst men strikt van de hand te gevaarlijk 1 autoimmuun problemen kunnen heftig on[t]staan en 2 het infectie risico blijft te hoog (ook al stuur je twee buisjes voor banale kweek) 3 om dat op grote schaal te doen risico op verwisselen met bloed met alle risico's van dien.

Volgens [Staflid A] vormden met name auto-immuun problemen bij toediening van het bloed een onacceptabel gevaar.2 Hoewel [naam huisarts] in het contact met [Eiser] aanvankelijk positief reageerde, heeft [Staflid A] uiteindelijk op 17 september 2017 aan [Eiser] laten weten dat hij vanwege andere academische verplichtingen geen nieuwe onderzoeksprojecten kon beginnen.

2.5.
Begin januari 2018 heeft [Eiser] tijdens een patiëntenbijeenkomst, de aanwezigen over het standpunt van SKU ingelicht, besproken dat vergoeding van zijn therapie niet mogelijk was en tien QVS-patiënten autovaccintherapie aangeboden voor de helft van de kostprijs.

2.6.
Eveneens begin 2018 heeft een journalist van het Brabants Dagblad met het Radboudumc contact opgenomen over het afhouden door SKU van samenwerking met [Eiser] . [Staflid B] heeft deze journalist te woord gestaan, nadat zij met [Staflid A] overleg had gevoerd.

2.7.
Naar aanleiding van het interview is een artikel in het Brabants Dagblad verschenen. Van dat artikel is op 13 januari 2018 een verkorte versie verschenen op internet met de kop “Wéér zegt een arts Q-koorts te genezen: 'Levensgevaarlijk'”.

De tekst van het artikel luidt:
“ De Q-koortspatiënten die in zee gaan met [Eiser] , een alternatief arts die beweert hen te genezen door bloed af te nemen en weer in te spuiten, zijn 'levensgevaarlijk' bezig.

Dat stelt internist [Staflid B] , hoofd van het Q-koorts expertisecentrum van het Radboudumc in Nijmegen .

[Eiser] behandelt zeker vijf patiënten met zijn 'autovaccintherapie' - zo'n tien anderen die aan het Q-koortsvermoeidheidssyndroom (QVS) lijden hebben concrete interesse. De arts neemt bloed bij de patiënten af, houdt dat een aantal weken apart, om het vervolgens weer in te brengen. Dat laatste gebeurt soms ook door de patiënt zelf.

'Enorm risicovol'

[Staflid B] raadt mensen af om zich door [Eiser] te laten behandelen. Ze vindt zijn theorieën 'heel vergezocht' en zijn manier van werken 'enorm risicovol'. “Je hebt te maken met bloed dat onder niet te controleren condities wordt opgeslagen. Denk aan het risico op verwisseling van bloedmonsters. Of het gevaar van bloedvergiftiging."

Afgelopen zomer beweerde ook [naam F] - die uit het artsenregister werd geschrapt vanwege de rol die hij speelde toen [naam G] overleed aan borstkanker - Q-koorts te kunnen genezen. Hij werd meteen weggezet als kwakzalver. Dat is [Eiser] niet, stelt de arts zelf. ,,Ik ben wetenschappelijk opgeleid, en probeer ook zo te werk te gaan.

[naam H] van de Vereniging tegen Kwakzalverij noemt [Eiser] wel onomwonden een kwakzalver. “Dat is al jaren bekend”.

'Ik heb groen licht'

[naam patiënt] uit Herpen is een van de patiënten die bij [Eiser] onder behandeling staat. Hij hoort de kritiek vrij onbewogen aan. ,,Iemand die veel van Q-koorts weet, ik zeg niet wie, heeft mij groen licht gegeven om met [Eiser] in zee te gaan.”

Ook noemt [naam patiënt] een Q-koortspatiënte die haar verhaal doet op de website van [Eiser] : zij zegt na de bloedtherapie met sprongen vooruit te zijn gegaan.

In Nederland zijn naar schatting 1200 tot 2400 patiënten met QVS, dat volgens de reguliere wetenschap (nog) niet te genezen is. [naam D] , voorzitter van patiëntenvereniging Q‑uestion, zit met het verhaal in zijn maag. “Ik ben geen medicus. Dus ik kan mensen dit niet aan- of afraden.

[naam E] , directeur van stichting Q-support, snapt de frustratie van de QVS-patiënten. “Hun situatie is soms echt schrijnend. Maar het gevaar is dat ze zich het hoofd op hol laten brengen, en dat dreigt hier te gebeuren.”

In de tekst van het volledige artikel dat voorafgaand aan publicatie aan het Radboudumc ter inzage is voorgelegd staat: “Meer nog dan theoretische heeft [Staflid B] praktische bezwaren tegen het werk van [Eiser] . Ze noemt zijn handelwijze in potentie 'levensgevaarlijk'.”

2.8.
Bovenstaand bericht is met andersluidende koppen en in uiteenlopende redacties ook verschenen in andere kranten, in tijdschriften en op de website van het Radboudumc. [Staflid B] wordt daarin aangehaald in bewoordingen die de behandelmethode van [Eiser] als levensgevaarlijk kwalificeren. Ook op televisie heeft [Staflid B] dit gezegd. In de publicaties komt steeds tot uiting dat [Staflid B] dit standpunt erop baseert dat het toe te dienen bloed onder niet te controleren condities wordt opgeslagen, dat bloedmonsters kunnen worden verwisseld en dat bloedvergiftiging kan optreden.

2.9.
In een bericht van 13 januari 2018, geplaatst op de website van het Radboudumc met de kop: “Alternatieve behandeling Q-koorts niet zonder risico’s” staat:
( ... ) [Staflid B] wijst op de gevaren van deze methode: “We weten veel te weinig af van het effect van het inspuiten van eigen bloed. Het idee is dat er een reactie tegen de Q-koorts bacterie op gang komt, maar het immuunsysteem kan zich ook tegen je eigen lichaamscellen keren. Dat kan ernstige gevolgen hebben. ( ... )
Een behandeling met 'autovaccinatie' is nooit wetenschappelijk onderzocht op veiligheid en effectiviteit. Er is dus geen bewijs dat de behandeling effectief is tegen het Q-koorts vermoeidheidssyndroom. "De kans dat deze behandeling de patiënten helpt, weegt niet op tegen de risico's die het met zich mee brengt," aldus [Staflid B].”

2.10.
Op 15 januari 2018 heeft [Staflid B] tegenover de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd haar zorgen geuit over de behandeling “autovaccintherapie” van [Eiser] . Over het onderzoek dat IGJ daarop is gestart, vermeldt een interne nota3 (waarop passages zijn weggelakt en waarin volgens SKU ten onrechte is opgenomen dat een formele melding is gedaan):
( ... )
Conclusies
1. Schade dan wel een aanzienlijke kans op schade?
Kans op monsterverwisseling?
Conclusie: Geen risico op dit vlak
Onderbouwing:
Naar aanleiding van het bezoek is duidelijk geworden dat -gezien de werkwijze- de kans op monsterverwisseling minimaal is.
(Aanmerkelijke) Kans op schade door de behandeling?
Conclusie:→ Laag risico op dit vlak

Onderbouwing:
Ten tijde van het bezoek is duidelijk geworden dat het bloed:
o Middels venapunctie wordt afgenomen en opgeslagen in een heparine vacutainer.
o Deze vacutainers 6-8 weken worden geplaatst in een incubator op 37 graden Celsius. 2 vacutainers worden opgestuurd voor banale kweek (aeroob en anaeroob).
o Na deze periode wordt gestart met de therapie en worden de vacutainers opgeslagen in een huis-tuin en keuken koelkast.
o De therapie bestaat uit het subcutaan injecteren van 1-2 cc nabij de lies van de patiënt (=de daadwerkelijke autovaccinatie behandeling).
o In principe bestaat de eerste cyclus uit het twee wekelijks injecteren. En dit dan 12 maal. Zo nodig wordt de cyclus herhaald, waarbij de frequentie van injecteren kan veranderen (meer tijd er tussen).
o Patiënten die ver weg wonen krijgen instructie over het injecteren en nemen de vacutainers mee naar huis om dit zelf te doen. Ook deze vacutainers dienen opgeslagen te worden in de koelkast (van de patiënt in dit geval).
o (…) heeft circa 100 patiënten middels deze methode behandeld (NB niet alleen voor Q koorts), in totaal betreft het zo'n 1000 injecties. Nimmer heeft hij complicaties of klachten gezien.
Uit de melding, de inmiddels in bezit zijnde stukken bij de IGJ en intern overleg is niet duidelijk (in maat en getal) wat het daadwerkelijke risico is ten aanzien van:
o Risico op contaminatie van het bloed door wijze van afname en opslag in vacutainers.
Vacutainers zijn immers niet bedoeld voor opslag van bloedproducten met het doel deze in te brengen bij patiënten. Het is dus logisch dat hier geen informatie over beschikbaar is.
( ... ). De medisch microbioloog heeft geoordeeld dat de werkwijze minimaal risico met zich meebrengt.
o Naast bovengenoemd risico het risico dat patiënten lopen door het subcutaan injecteren van kapotte bloedcellen en andere afbraakproducten . Door meldster wordt bijvoorbeeld een auto immuunreactie genoemd.
Ondanks velen claimen dat het risicovol is, waaronder het Radboud UMC heeft de IGJ tot op heden geen onderbouwing gekregen van deze 'claim' in maat en getal. Gezien de hoeveelheid behandelingen die inmiddels zijn uitgevoerd waaruit (voor zover bekend) geen meldingen of incidenten zijn voortgevloeid lijkt dit een minimaal risico te zijn.
( ... )

Afsluiting onderzoek
Over betreffende casus is na overleg tussen behandelend inspecteur en ( ... ) (in rol TC) ook overleg geweest tussen ( ... ) (AH ELZ) en ( ... ) over de casus.
Conclusie/besluit in overleg met AH is dat we de melding afsluiten op basis van hetgeen we nu verzameld hebben. Het is niet opportuun verder onderzoek in te stellen.
Onderbouwing is gelegen in het volgende:
Uitgangspunten die in dit kader van belang zijn:
Het betreft andere zorg. Daarbij volgt uit de Wkkgz en het UB de volgende zaken:
Wkkgz :In afwijking van het eerste lid verleent een alternatieve-zorgaanbieder slechts zorg die buiten noodzaak niet leidt tot schade of een aanmerkelijke kans op schade voor de gezondheid van de cliënt, waarbij de rechten van de cliënt zorgvuldig in acht worden genomen en de cliënt ook overigens met respect wordt behandeld.
UB: Artikel 8.23 lid 1
De inspectie beëindigt het onderzoek van een andere melding, indien zij op grond van haar onderzoek vaststelt dat geen sprake is van een situatie die voor de veiligheid van cliënten of de zorg, dan wel anderszins voor het leveren van goede zorg of de veiligheid van de cliënten een bedreiging kan betekenen of dat de zorgaanbieder niet heeft gehandeld in strijd met de 13, 15, 18, eerste en vijfde lid, en 23 van de wet.

Proces onderzoek
Bij aanvang van de casus is er een interne nota opgesteld door de behandelend inspecteurs waarbij het bovenstaand referentiekader expliciet is verwoord en onderzoeksvragen zijn vastgesteld. Meerdere collega's hebben input hierop gegeven.
Een groot aantal van de vragen kon na het bezoek aan de praktijk (inclusief gesprek met betrokken zorgaanbieder) en (mede)behandeling van collega's worden beantwoord en 'afgesloten' gezien het feit dat er sprake was van een situatie zoals omschreven in artikel 8.23 lid 1 (dan wel dat er geen sprake bleek te zijn van handelingen vallende onder de Wet Medisch Wetenschappelijk onderzoek met mensen).
Kernvragen die bleven staan waren echter 'kans op autoimmuunreactie' en 'infectiegevaar' door wijze van opslag. Door de inspectie zijn meerdere gesprekken geweest met externen (waarbij eveneens is getracht een deskundigenoordeel te verkrijgen). Hoewel veel externen aangaven dat zij het een absurde behandeling vonden, kon geen onderbouwing gegeven worden ten aanzien van het risico. Intern IGJ is er ook overleg geweest met een medisch microbioloog. Vanuit zijn expertise gaf hij aan dat er -gezien de huidige werkwijze- er minimale risico's zijn.
Bovenstaande in combinatie met het feit dat betrokken zorgaanbieder de betreffende behandeling al sinds geruime tijd uitvoer met vele behandelingen over vele jaren en er nimmer een melding is geweest van patiënten/cliënten/derden (mn ziekenhuizen) over negatieve gevolgen van de gehanteerde 'behandeling' maakt dat het voor de inspectie niet opportuun is verder onderzoek uit te voeren. Vanuit pragmatisme blijkt immers dat de praktijk heeft aangetoond dat er geen sprake is van een situatie die voor de veiligheid van de cliënten een bedreiging kan betekenen.”

2.11.
Bij brief van 10 januari 20194 brengt IGJ [Eiser] op de hoogte van haar conclusie. Als kanttekening merkt de inspectie op “dat zij een potentieel risico ziet bij het injecteren door patiënten zelf, met name op het aspect van de hygiëne. De inspectie verwacht dat u maatregelen treft om dit aspect te minimaliseren. Te denken valt aan de wijze waarop u deze patiënten instrueert en schoolt en borgt in een werkwijze/protocol.”

2.12.
[Eiser] heeft in de procedure een schriftelijke instructie “Zelf injecteren autovaccin met behulp van de BD Posiflush injectiespuit” overgelegd met een instructiefilmpje5.

Het geschil in het incident

3.1.
[Eiser] vordert - samengevat - dat de rechtbank voor de duur van het geding bij wege van voorlopige voorziening SKU, versterkt met dwangsommen, zal bevelen zich met onmiddellijke ingang te onthouden van uitlatingen zoals bedoeld in 2.7 en 2.9, zal bevelen om binnen 24 uur na het wijzen van het vonnis dan wel binnen 24 uur na betekening van het vonnis maatregelen te nemen waardoor deze uitlatingen niet meer verschijnen bij zoekacties op internet, zal bevelen om binnen 24 uur na het wijzen van het vonnis dan wel binnen 24 uur na betekening van het vonnis het bericht op de website van het Radboudumc te verwijderen en voorts zal bevelen deze uitlatingen en dit bericht te rectificeren, met veroordeling van SKU in de proceskosten, inclusief de nakosten, vermeerderd met de wettelijke rente.

3.2.
[Eiser] baseert zijn vordering op onrechtmatige daad. De negatieve uitlatingen over [Eiser] en zijn autovaccintherapie in de pers en op televisie, alsmede op de website zijn niet terecht en schadelijk voor zijn reputatie, aldus [Eiser] .

3.3.
SKU voert verweer en beroept zich onder meer op haar vrijheid van meningsuiting.

3.4.
Op de standpunten van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

De beoordeling in het incident

4.1.
[Eiser] heeft op basis van artikel 223 Rv een provisionele eis ingesteld. SKU heeft gesteld dat [Eiser] niet voldoet aan de vereisten van dit artikel.

[Eiser] heeft voldoende processueel belang bij de incidentele vordering. De gevraagde voorlopige voorziening is deels hetzelfde als de hoofdvordering en is gericht op een voorziening die voor de duur van de aanhangige bodemprocedure kan worden gegeven. Daarom moet worden beoordeeld of een afweging van de materiële belangen van partijen de gevorderde ordemaatregel rechtvaardigt.

4.2.
De gevorderde ordemaatregel bestaat uit verschillende onderdelen. Allereerst vordert [Eiser] - samengevat - dat SKU zich onmiddellijk onthoudt van uitlatingen over [Eiser] als gedaan door SKU in de media en op de website van het Radboudumc, maatregelen neemt om deze uitlatingen te laten “verdwijnen” van Google en andere zoekmachines. Daarnaast vordert [Eiser] dat SKU aan alle media een persbericht stuurt en een rectificatie doet plaatsen. De rectificatie houdt verkort weergegeven in (1) dat het Radboudumc het betreurt dat ten gevolge van de uitlatingen onnodig grievende en onjuiste berichten zijn gepubliceerd over [Eiser] en zijn autovaccintherapie en (2) dat die uitlatingen onjuist waren door de therapie als levensgevaarlijke, alternatieve therapie weg te zetten, maar ook onnodig grievend omdat [Eiser] al een half jaar probeerde het Radboudumc in een open discussie te betrekken over de betekenis en waarde van zijn onderzoek en behandeling voor gezondheidsherstel van QVS-patiënten. Volgens [Eiser] is het belang bij het gevorderde bijzonder groot om de volgende redenen. QVS-patiënten vinden tot op heden nauwelijks soelaas voor hun klachten in het medische circuit (waaronder het Radboudumc), terwijl de kwaliteit van hun leven door die klachten in belangrijke mate wordt beïnvloed. Het vinden van een behandeling waarmee deze patiënten (net als patiënten met andere onbehandelbare chronische ziekten) daadwerkelijk zijn geholpen is dus van groot belang. De autovaccintherapie zou mogelijk een doorbraak kunnen betekenen voor QVS (en meer chronische ziekten) en de resultaten tot dusver zijn bemoedigend. Het merendeel van de meer dan 100 patiënten met chronische klachten die [Eiser] met deze therapie heeft behandeld, onder wie QVS-patiënten, heeft daarbij baat gehad. Een QVS-patiënte die vijf jaar lang ernstig ziek was, was na zes maanden autovaccintherapie klachtenvrij. In plaats van het onderuit halen van deze methode in de media zou SKU er goed aan doen om het nodige wetenschappelijk onderzoek naar de autovaccintherapie te laten verrichten, aldus [Eiser] .

4.3.
De gevraagde ordemaatregel voor de duur van de procedure heeft verstrekkende en definitieve gevolgen. Dit brengt mee dat voorshands voldoende aannemelijk moet zijn dat [Eiser] in de hoofdprocedure zal kunnen bewijzen dat SKU onjuiste mededelingen over de autovaccintherapie en over [Eiser] heeft gedaan. In dit verband wordt het volgende vooropgesteld.

4.4.
Het gaat in deze zaak om een botsing van twee fundamentele rechten, namelijk aan de zijde van SKU het recht op vrijheid van meningsuiting en aan de zijde van [Eiser] het recht op eer en goede naam en op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer zoals bedoeld in art. 8 EVRM. Het antwoord op de vraag welk van deze beide rechten in het onderhavige geval zwaarder weegt, moet worden gevonden door een afweging van alle ter zake dienende omstandigheden van het geval. Bij deze afweging komt niet in beginsel voorrang toe aan het door art. 10 EVRM gewaarborgde recht op vrijheid van meningsuiting. Ditzelfde geldt voor de door art. 8 EVRM beschermde rechten. De afweging dient bovendien in één keer te geschieden. Het oordeel dat een van beide rechten, gelet op alle terzake dienende omstandigheden, zwaarder weegt dan het andere recht, brengt mee dat daarmee de inbreuk op het andere recht voldoet aan de noodzakelijkheidstoets van het tweede lid van art. 8 en 10 EVRM. (Vgl. HR 18 januari 2008, ECLI:NL:HR:2008:BB3210, NJ 2008/274.)

4.5.
Onder meer de volgende factoren kunnen bij de afweging van belang zijn:
a. de aard van de gepubliceerde uitlatingen en de ernst van de te verwachten gevolgen voor degene op wie die uitlatingen betrekking hebben;
b. de ernst - bezien vanuit het algemeen belang - van de misstand welke de publicatie aan de kaak beoogt te stellen;
c. de mate waarin ten tijde van de publicatie de uitlatingen steun vonden in het toen beschikbare feitenmateriaal;
d. de inkleding van de uitlatingen, gezien in verhouding tot de onder a. t/m c. bedoelde factoren;
e. de mate van waarschijnlijkheid dat, ook zonder de verweten publicatie via de pers, in het algemeen belang het nagestreefde doel langs andere, voor de wederpartij minder schadelijke wegen met een redelijke kans op spoedig succes bereikt had kunnen worden;
f. een mogelijke beperking van het door de perspublicatie te veroorzaken nadeel voor degene die erdoor wordt getroffen, in verband met de kans dat het betreffende stuk, ook zonder de verweten terbeschikkingstelling aan de pers, in de publiciteit zou zijn gekomen. (Vgl. HR 24 juni 1983, NJ 1984/801)

Aard en inkleding van de gepubliceerde uitlatingen

4.6.
[Staflid B] heeft met de beantwoording van de door de journalisten aan haar gestelde vragen vanuit haar medisch specialistische kennis met name gewezen op de risico’s die volgens haar aan de door [Eiser] ontwikkelde autovaccintherapie verbonden waren. De uitlatingen zijn primair bedoeld als waarschuwing, omdat volgens [Staflid B] de veiligheid en de effectiviteit van deze therapie niet door middel van wetenschappelijk onderzoek is vastgesteld. De uitlatingen zijn niet gericht op de persoon van [Eiser] . Dat patiënten van [Eiser] door deze informatie zouden kunnen afzien van de autovaccintherapie, is een voorzienbaar gevolg van de publicatie. Anderzijds zou het niet waarschuwen tot gevolg kunnen hebben dat patiënten vanuit de reguliere gezondheidszorg zouden kiezen voor een therapie zonder dat ze op de hoogte zijn van bepaalde risico’s hiervan.

4.7.
Het artikel in het Brabants Dagblad (zie 2.7.) wekt de suggestie dat [Eiser] een kwakzalver is en zijn therapie een luchtkasteel. Dat geldt in meer of mindere mate ook voor de overige artikelen. Gesteld noch gebleken is echter dat [Staflid B] zich op deze laatdunkende wijze heeft uitgelaten over [Eiser] en zijn therapie. Uit de beschikbare videofragmenten is gebleken dat [Staflid B] haar woorden zorgvuldig heeft gekozen. Voor de redactionele inbedding van de uitlatingen van [Staflid B] in publicaties van derden kan SKU niet ter verantwoording worden geroepen.

4.8.
De aan SKU toe te rekenen publieke uitlatingen die in dit geschil door [Eiser] worden aangevochten en waarvan de (on)rechtmatigheid ter beoordeling voorligt, zien dus op:
- het ontbreken van een wetenschappelijke onderbouwing van de theorie en behandeling die ziet op de autovaccintherapie en het vergezochte karakter van die theorie;
- de aanduiding van de autovaccintherapie als ‘alternatieve’ behandeling en
- het (potentiële) levensgevaar dat gemoeid is met het ondergaan van de behandeling van autovaccintherapie.

Ernst van de misstand bezien vanuit het algemeen belang

4.9.
Ten aanzien van de uitlating die [Eiser] het meest schadelijk, ingrijpend, verwijtbaar en onrechtmatig acht, namelijk dat de autovaccintherapie levensgevaarlijk is, overweegt de rechtbank allereerst het volgende. [Staflid B] heeft haar bewering publiekelijk toegelicht met de stelling dat het toe te dienen bloed onder niet te controleren condities wordt opgeslagen, dat bloedmonsters kunnen worden verwisseld en dat bloedvergiftiging en auto-immuunreacties kunnen optreden. Zij heeft dus niet de FISH-test of de deugdelijkheid van de autovaccintherapie van [Eiser] in het openbaar bekritiseerd, maar slechts aandacht gevraagd voor risico’s die zijn verbonden aan een aantal uitvoeringshandelingen van deze therapie, namelijk dat eigen bloed in het lichaam wordt ingespoten, terwijl dat is bewaard onder ongecontroleerde omstandigheden.

4.10.
De term ‘(in potentie) levensgevaarlijk’ betekent in de context van de uitlating van [Staflid B] dat een risico bestaat dat een QVS-patiënt als gevolg van toepassing van de autovaccintherapie kan komen te overlijden. Tegen de achtergrond dat Nederland meer dan 1.000 QVS-patiënten telt die niet goed zijn te genezen en [Eiser] met zijn autovaccintherapie wel genezing pretendeert, is een dergelijke publiekelijk geuite waarschuwing, afkomstig van een autoriteit op het gebied van QVS, bezien vanuit het algemeen belang zeker op zijn plaats, mits die bewering klopt. Over de mate waarin de bewering steun vindt in de feiten is het volgende van belang.

4.11.
[Staflid B] heeft ter zitting bevestigd dat zij via [naam huisarts] het manuscript van [Eiser] heeft ontvangen en dat ze de website van [Eiser] heeft bezocht. Tevens heeft zij via haar eigen patiënten informatie over deze therapie gekregen. [naam huisarts] heeft mede op verzoek van [Eiser] over de autovaccintherapie en de theorie van [Eiser] met onder meer [Staflid B] en [Staflid A] gesproken. Voorafgaand aan het gesprek met de journalist heeft [Staflid B] overleg over haar reactie gehad met [Staflid A] , die ook nog rechtstreeks per e-mail door [Eiser] was benaderd en daarom beschikte over aanvullende informatie. Aldus had zij zich een zo goed mogelijk beeld gevormd van de achtergrond en de uitvoering van de autovaccintherapie op het moment dat zij met de journalist van het Brabants Dagblad het gesprek voerde. [Staflid B] heeft het stuk voorafgaand aan publicatie ter inzage gezien en geen bezwaar gemaakt tegen de term levensgevaarlijk - die zij feitelijk in het gesprek niet had genoemd, maar waarop zij desgevraagd een reactie heeft gegeven -, omdat gebruik van (eigen) bloed volgens haar risicovol kan zijn. Zij heeft gewezen op de kans op auto-immuunreacties, de kans op infectie en de kans op verwisseling van bloedmonsters.

4.12.
[Eiser] bestrijdt de suggestie dat zijn voorgestane behandeling gevaarlijk zou zijn voor patiënten en wijst in dat kader op de bevindingen van de IGJ. In overeenstemming met het hiervoor geldende toetsingskader (artikel 2 lid 1 jo. lid 3 Wkkgz en artikel 23 Uitvoeringsbesluit) heeft de IGJ onderzocht of de gegeven zorg tot schade dan wel een aanzienlijke kans op schade leidt en of patiënten goed voorgelicht worden over het ontbreken van wetenschappelijk bewijs voor de alternatieve methode. De IGJ concludeert dat gelet op de werkwijze van [Eiser] er geen risico is op verwisseling van bloedmonsters. De kans op schade door de behandeling heeft de IGJ als laag beoordeeld. Hierbij is in aanmerking genomen dat de kans op bloedvergiftiging wordt tegengegaan door twee vacutainers met bloed op te sturen voor kweek (aeroob en anaeroob) alvorens met de eigenlijke behandeling te beginnen. Het risico op besmetting van het bloed door gebruik van vacutainers wordt door de IGJ minimaal geoordeeld. Tot slot lijkt volgens de IGJ de kans op auto-immuunreacties minimaal omdat uit de hoeveelheid behandelingen voor zover bekend geen meldingen of incidenten zijn voortgevloeid. Ter zitting heeft [Eiser] voorts toegelicht dat hij de autovaccintherapie met succes op zichzelf heeft toegepast en ook op gezinsleden, zonder dat zich auto-immuunreacties of andere nadelige effecten hebben voorgedaan. Bij de meer dan 1000 injecties die hij heeft gegeven aan patiënten, heeft hij nimmer complicaties of klachten gezien aldus [Eiser] .

4.13.
De rechtbank constateert dat [Eiser] op zichzelf niet weerspreekt dat bloedvergiftiging en auto-immuunreacties potentieel levensgevaarlijk zijn. Evenmin weerspreekt hij dat deze gevaren zich in theorie kunnen voordoen bij een behandeling als autovaccintherapie. Volgens [Eiser] voorkomt echter de zorgvuldige en geprotocolleerde handelswijze bij de uitvoering van de autovaccintherapie zowel verwisselingen of besmettingen die kunnen leiden tot bloedvergiftiging of infecties, terwijl de ervaringen uitwijzen dat auto-immuunreacties zich bij de betrekkelijke lage doses eigen bloed die worden toegediend niet voordoen. Inderdaad wordt hij in deze stellingname gesteund door de bevindingen van de IGJ. Toch maakt de inschatting van de IGJ dat kans op schade door de behandeling laag is, op zich niet dat [Staflid B] haar uitlatingen niet mocht doen. [Staflid B] kon niet beschikken over de gegevens waarover de IGJ na het bezoek aan de praktijk van [Eiser] kon beschikken. Hierbij komt dat niet duidelijk is welke onderzoeken van de IGJ aan haar conclusies ten grondslag liggen, terwijl wel vast staat dat aan de toepassing van de autovaccintherapie op patiënten geen wetenschappelijk onderzoek ten grondslag ligt dat ziet op de effectiviteit en veiligheid van deze behandelmethode. Zelfs als ervan wordt uitgegaan dat door [Eiser] de autovaccintherapie zodanig zorgvuldig wordt uitgevoerd dat het risico op bloedvergiftiging of infectie binnen aanvaardbare grenzen blijft, dan nog geldt dat niet op wetenschappelijk verantwoorde wijze is aangetoond of, en zo ja, hoe groot het risico is van het optreden van mogelijke auto-immuunreacties. Het verwijzen naar de (niet op wetenschappelijke wijze geboekstaafde en te controleren) ervaringen tot dusver van patiënten van [Eiser] , van [Eiser] zelf en van zijn familieleden is onvoldoende in dat verband. Dat maakt dat het door [Staflid B] gesignaleerde gevaar voldoende basis vindt in de feiten en [Staflid B] , als autoriteit op het gebied van QVS, bezien vanuit het algemeen belang, de gewraakte uitlating over (potentieel) levensgevaar heeft mogen doen.

4.14.
[Eiser] heeft voorts aangevoerd dat de uitlatingen van [Staflid B] dat zijn autovaccintherapie ‘niet wetenschappelijk onderbouwd’ is, ‘vergezocht’, en ‘alternatief’ onnodig grievend en kwetsend zijn. [Eiser] verwijst voor de wetenschappelijke onderbouwing naar onderzoekers van naam die zich hebben verdiept in de ‘cell wall deficient bacteria’, ook wel L-vorm bacteria genoemd (zie 2.3). De uitlatingen van [Staflid B] hebben echter geen betrekking op onderdelen van de theoretische onderbouwing van [Eiser] , zoals de FISH-test of de theorie van L-vormen van bacteriën. De uitlatingen van [Staflid B] zijn gericht op het feit dat de behandelmethode van [Eiser] niet academisch is opgezet en dat een wetenschappelijke onderbouwing van de effectiviteit en veiligheid van zijn behandelmethode ontbreekt. Dat met betrekking tot bepaalde uitgangspunten van zijn therapie wel wetenschappelijk onderzoek voorhanden is, doet hieraan niet af. De theorie achter de behandelmethode van [Eiser] om bloed af te nemen van een patiënt, dat bloed enige tijd te bewaren om het vervolgens in kleine doses weer terug te spuiten, waardoor het immuunsysteem antistoffen tegen de Q-koorts bacterie gaat vormen, is bij gebreke van een wetenschappelijke onderbouwing en bewezen effectiviteit en veiligheid (nog) ver verwijderd van hetgeen in de reguliere geneeskunde wetenschappelijk onderbouwd is onderzocht en beproefd is bevonden. [Eiser] beoogt juist dit onderzoek van de grond te krijgen. Bij die stand van zaken en in dat kader heeft [Staflid B] - niet onterecht- in het interview met de journalist van het Brabants Dagblad de theorie en behandelmethode van [Eiser] vergezocht kunnen noemen.

4.15.
Wat betreft het bezwaar van [Eiser] dat zijn behandeling door [Staflid B] ten onrechte alternatief is genoemd, geldt het volgende. Daargelaten of de in de diverse publicaties gehanteerde termen ‘alternatief’ en ‘alternatief arts’ afkomstig zijn van [Staflid B] en/of zij op dit punt (correct) is geciteerd, vaststaat dat op de website van het Radboudumc de behandeling met autovaccinatie tegen Q-koorts vermoeidheidssyndroom is aangeduid als ‘alternatieve behandeling’. Dat hiermee de autovaccinatietherapie van [Eiser] wordt bedoeld, is niet in geschil. Of deze aanduiding afkomstig is van [Staflid B] kan in het midden blijven. De tekst op de website valt onder de verantwoordelijkheid van het Radboudumc (SKU). De omstandigheid dat de autovaccintherapie volgens [Eiser] een wetenschappelijke basis heeft, staat niet eraan in de weg om de behandeling van [Eiser] als alternatief te duiden. Dit heeft te maken met het feit dat aan de toepassing van de therapie op patiënten geen wetenschappelijk onderzoek naar de effectiviteit en veiligheid ten grondslag ligt, anders dan bij behandelingen binnen de reguliere geneeskunde. Dit verklaart ook waarom de IGJ oordeelt dat de Wet medisch wetenschappelijk onderzoek met mensen (WMO) niet van toepassing is. De IGJ heeft [Eiser] in dit verband aangemerkt als alternatieve zorgaanbieder die andere zorg levert. Daarom mag de autovaccintherapie alternatief genoemd worden.

Doel langs minder schadelijke weg bereikbaar

4.16.
[Eiser] heeft aangevoerd dat meegewogen moet worden hoe waarschijnlijk het is dat ook zonder de verweten uitingen het nagestreefde doel langs een voor de wederpartij minder schadelijke weg met een redelijke kans op succes bereikt had kunnen worden. Verwacht had mogen worden dat SKU (het Radboudumc) met [Eiser] in overleg was getreden en dat dan, óf de behandelmethode door SKU wetenschappelijk onderbouwd en veilig zou zijn beoordeeld, ófwel na grondiger en respectvollere uitwisseling van standpunten geen sprake zou zijn geweest van verdergaande samenwerking. Dan zou er geen journalist zijn geweest die op instigatie van patiënten SKU had gevraagd waarom SKU niet met [Eiser] wilde samenwerken.

SKU heeft aangevoerd dat zij niet verplicht kan worden medewerking te verlenen aan het door [Eiser] voorgestelde onderzoek, waarvan de theoretische onderbouwing vooralsnog door haar als veel te zwak wordt aangemerkt.

4.17.
Gelet op het standpunt van SKU is het niet waarschijnlijk dat verder overleg ertoe had geleid dat de behandelmethode van [Eiser] in de ogen van SKU veilig zou zijn geweest. Het ontbrak immers aan wetenschappelijk onderzoek met patiënten, waarin de effectiviteit en veiligheid was vastgesteld. [Staflid A] heeft [Eiser] bovendien laten weten dat hij geen nieuwe onderzoeksprojecten kon beginnen. Ook bij respectvollere uitwisseling zou het standpunt van SKU gehandhaafd blijven, dat alvorens patiënten te kunnen behandelen eerst de juistheid van de theorie van de autovaccintherapie zou moeten vaststaan. Ook dan zou [Eiser] zijn patiënten hebben moeten meedelen dat zijn behandeling niet in samenwerking met SKU onderzocht zou worden en dat de patiënten de behandeling zelf moesten betalen. Dit bericht zou ook dan aanleiding zijn geweest voor de patiënten om de media op te zoeken. Dit argument van [Eiser] houdt daarom geen stand.

4.18.
Terzijde wordt opgemerkt dat het contact tussen [Eiser] , [naam huisarts] en [naam J] van Biotrack ertoe heeft geleid dat [naam J] contact heeft gezocht met SKU om onderzoek te doen naar de meerwaarde van FISH-test bij de diagnostiek van Q-koortspatiënten. Hierover had [Staflid B] bij Nieuwsuur gezegd dat zij er voor open stond om naar de uitslagen van de FISH-test bij QVS-patiënten te kijken en te bezien of daarmee verder zou kunnen worden gegaan. Op dit punt wordt thans verder onderzoek door SKU voorbereid. In zoverre heeft het initiatief van [Eiser] om contact op te nemen met SKU toch effect gehad.

4.19.
Op grond van het voorgaande is vooralsnog niet aannemelijk dat SKU bij monde van [Staflid B] onrechtmatige mededelingen over de autovaccintherapie en over [Eiser] heeft gedaan. Aan de gevorderde rectificatie voor de duur van de procedure wordt niet toegekomen.

4.20.
[Eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het incident worden veroordeeld. ECLI:NL:RBGEL:2019:4113