Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Zutphen 100811 whiplash schending schadebeperkingsplicht terzake van niet volgen behandeling, juridische cq medische prognose aangaande genezing zonder deze schending

Rb Zutphen 100811 whiplash schending schadebeperkingsplicht terzake van niet volgen behandeling, juridische cq medische prognose aangaande genezing zonder deze schending
Zie ook tussenvonnis met LJN: BM1690


2.  De verdere beoordeling 
2.1.   Bij tussenvonnis van 14 april 2010 is dr. J.W.G. Meissner (hierna: Meissner), psychiater, als deskundige benoemd naar aanleiding van de door de neuroloog en neuropsycholoog aangeduide psychische problematiek van Kiezenbrink die de gevolgen van de haar op 24 juni 2004 overkomen achteropaanrijding mede zouden kunnen bepalen. 

2.2.  Thans dient aan de hand van de beschikbare deskundigenrapporten te worden beoordeeld of de door [eiseres] ervaren klachten zijn veroorzaakt door het ongeval en zo ja, of deze leiden tot de beperkingen die zij hiervan stelt te ondervinden. 
2.3.   Vooropgesteld wordt dat een aanrijding van een stilstaande auto door een achterop rijdende auto met -in het onderhavige geval- een snelheid van ongeveer 60 km per uur naar algemene ervaringsregels acute klachten kan geven van onder meer nek- en schouderpijn, hoofdpijn al dan niet in combinatie met concentratiestoornissen. Deze klachten kunnen gedurende enkele weken tot maanden aanhouden. Behoudens door de verzekeraar te stellen feiten en omstandigheden waaruit blijkt dat deze klachten ook reeds voorafgaand aan het ongeval aanwezig waren, kan worden aangenomen dat dergelijke klachten in deze periode het gevolg zijn van het ongeval. In hoeverre deze klachten tijdelijke uitval uit het arbeidsproces en/of beperkingen in de zelfwerkzaamheid tot gevolg hebben, is afhankelijk van de aard en omvang van de als gevolg van de klachten ervaren beperkingen en de psychische en fysieke belasting van de te verrichten werkzaamheden. In het merendeel van de gevallen herstelt de balans tussen belastbaarheid en belasting zich in de loop van de tijd en kunnen de werkzaamheden weer (deels) worden hervat. Indien -anders dan hiervoor beschreven- het slachtoffer van een ongeval langer klachten houdt, wordt algemeen aangenomen dat het langer voortduren van de klachten mede door andere factoren kan worden bepaald. Zo kunnen de persoonlijkheid van het slachtoffer en de samenloop met andere ‘life events’ doorwerken in de wijze waarop de klachten in de concrete situatie door het slachtoffer worden ervaren, en aldus hun invloed uitoefenen op zijn/haar functionele mogelijkheden. Tevens kan dit betekenen dat, als negatieve factoren niet langer van invloed zijn, de ontstane disbalans tussen belasting en belastbaarheid zich herstelt. Met name in langlopende ‘whiplashdossiers’ dient met de mogelijkheid van een ‘wisselende expressie’ rekening te worden gehouden bij de beoordeling van de beschikbare medische informatie en de met elkaar samenhangende deskundigenberichten die verspreid over een aantal jaren zijn opgesteld. 

2.4.  Uit de overgelegde medische informatie acht de rechtbank de volgende gegevens van belang. 
Uit de brief d.d. 2 december 2005 van A.A. Bos, bedrijfsarts blijkt dat in verband met het voortduren van de klachten, waarbij de verwerkingsproblematiek en de persoonlijkheidsstructuur een rol spelen, het UMC Utrecht, de werkgever van [eiseres], in mei 2005 voor [eiseres] een verblijf in een klooster heeft gefaciliteerd. 
In juni 2005 schrijft de revalidatiearts M.A.H. Brouwers van De Hoogstraat te Utrecht dat de revalidatiedagbehandeling voor patiënte te belastend is en dat emoties hierbij een rol spelen. Besloten is te proberen tot meer evenwicht te komen door een pas op de plaats te maken. 
De huisarts schrijft op 9 september 2005 dat hij [eiseres] gezien de forse klachten en implicaties voor haar beroep als musicus naar een revalidatiearts heeft verwezen; dat er, zoals hij haar kent, een enorme kentering in haar leven is ontstaan na dit ongeval en dat de klachten die zij thans ervaart niet aanwezig waren voor het ongeval. 
B.J. Schutten, fysiotherapeut, bericht in oktober 2005 dat patiënte erg gedreven is om zo snel mogelijk weer aan het werk te gaan en dat zij snel te veel wil. 
In oktober 2006 heeft M. Levy, verzekeringsarts, in het kader van de WIA een rapportage opgesteld. Deze vermeldt onder ‘privé-situatie en sociale gegevens’ onder meer dat [eiseres] bij kennissen inwoont omdat zij zelf financieel een woning niet kan bekostigen en onder ‘toekomstvisie’: “niet helder. Hoopt op verbetering van klachten. Heeft geen werkplannen. Hoopt op afhandeling van de letselschadezaak en financiële tegemoetkoming. Denkt dat het daarna wel beter met haar (in ieder geval financieel) zal zijn.” 
Uit de rapportage van drs. R.S.H.M. Beijersbergen (hierna: Beijersbergen) is kenbaar dat [eiseres] in december 2006 op eigen initiatief de revalidatiearts heeft bezocht. Inmiddels zijn haar omstandigheden veranderd in die zin dat zij is verhuisd naar haar nieuwe partner in [plaats] en dat de tot dat moment bij haar inwonende zoon bij haar ex-partner is gaan wonen. Haar is toen geadviseerd om psychologische begeleiding in de omgeving van haar nieuwe woonplaats te zoeken. 
Uit de overgelegde medische informatie van A. Maat, psychiater van Altrecht te Zeist, blijkt dat [eiseres] in 2009 op eigen initiatief de behandeling binnen het centrum heeft beëindigd en zich niet liet motiveren haar besluit uit te stellen. Haar is geadviseerd in de eigen regio behandeling te zoeken. 
De DSM-IV na intake luidde destijds als volgt: 
As I: pijnstoornis gebonden aan zowel psychische als een somatische aandoening 
As II: uitgesteld 
As III: chronische pijnklachten in bewegingsapparaat 
As IV: problemen gebonden aan sociale omgeving, werkproblemen, financiële problemen, andere psychosociale problemen 
As V: GAFscore: 50. 

2.5.  Ter bepaling van de gevolgen van het ongeval zijn in november 2007 rapportages opgesteld door Beijersbergen, neuroloog, alsmede dr. J. Bruins en drs. E.M. Wijnalda, neuropsychologen. Het bij conclusie van antwoord ingenomen standpunt dat volgens Allianz ‘geheel uit het niets (dus volledig eenzijdig!)’ een neurologisch onderzoek is uitgevoerd door Beijersbergen is geheel in tegenspraak met de overgelegde correspondentie met de schaderegelaar namens Allianz en wordt dan ook ter comparitie ingetrokken. 

Beijersbergen heeft op de vraag “Hoe luidt de anamnese voor wat betreft de aard en de ernst van het letsel, het verloop van de klachten, de toegepaste behandelingen en het resultaat van deze behandelingen?” onder meer het volgende geantwoord (p. 14) : “Alles tezamen heeft betrokkene nog vrij aanzienlijke restklachten, die haar belemmeren op diverse terreinen van het leven en die deels wijzen op het bestaan van een licht chronisch laat postwhiplashsyndroom, maar anderzijds ook op het bestaan van verwerkingsproblematiek, zich uitend in een matige depressie en angstproblematiek. Eén en ander heeft uiteraard een zeer negatieve invloed op haar mogelijkheid tot functioneren en het hernemen van activiteiten.” 

Op de vraag: “Wat zijn de bevindingen bij lichamelijk en eventueel hulponderzoek?” is onder meer het volgende geantwoord (p. 15): “Daarnaast achtten wij een aanvullend neuropsychologisch onderzoek geïndiceerd. Dit onderzoek heeft plaatsgevonden op 25.06.2007. Betrokkene heeft aanvankelijk de rapportage geblokkeerd, doch heeft zij deze op 12.10.2007 gedeblokkeerd. De reden ligt vermoedelijk in de bevinding, dat er feitelijk geen objectieve cognitieve functiestoornissen kunnen worden vastgesteld, doch wel dat er sprake is van psychogene[n] problematiek. Dit spoort uiteraard niet met het verwachtingspatroon van betrokkene zelf. (…) Wel wordt bevestigd dat er aanzienlijke psychogene problematiek is in de vorm van een matig ernstige depressie en angstproblematiek. Deze op zich kunnen al een verklaring vormen voor de door betrokkene ervaren subjectieve problemen op cognitief niveau.” 

De vraag “Welke mate van functieverlies kunt u vaststellen op uw vakgebied?” is onder meer beantwoord met (p. 16): “Er zijn beduidende neurocognitieve klachten die door ons als realistisch werden ingeschat, doch waarbij we de mogelijkheid van invloed van vermoeidheid en pijn zeker niet konden uitsluiten. (…) thans blijkt inderdaad dat de neurocognitieve klachten zeer wisselend zijn van ernst en impact en vermoedelijk in belangrijke mate het gevolg zijn van verwerkingsproblemen bij tevens een matig ernstige depressie als onderliggende problematiek en angstproblematiek. Vooralsnog komt ons wel voor, dat - aangezien dit soort klachten juist typerend zijn voor de ernstiger whiplashletsels met onvoldoende tendens tot herstel - , wij toch deze subjectieve klachten ook thans nog (…) dienen mee te wegen bij de beoordeling van de aard en ernst van het letsel als gevolg van het haar overkomen ongeval en uiteindelijk bij de bepaling van de daaruit voortvloeiende mate van invaliditeit.” 
Tevens is hierbij opgemerkt (p. 17) “(…) dat betrokkene ook psychologische problemen ervaart die volgens de neuropsycholoog geduid kunnen worden als secundair gevolg van het haar overkomen letsel. Dit zou dus gepaard kunnen gaan met eveneens een percentage invaliditeit op psychiatrisch terrein, (…) Dit zou een aparte psychologische beoordeling vergen.” 

De conclusie op de vraag “Welke beperkingen ondervindt betrokkene naar uw oordeel in haar huidige toestand (…)?” luidt (p. 18): “Alles tezamen liggen de belangrijkste beperkingen op somatisch en psychisch gebied op het terrein van het werken onder interne of externe tijdsdruk en verkeren in een lawaaierige, stimulusrijke omgeving, het adequaat hanteren van wisselende informatiestromen en het verrichten van duurbelastende en nek- en schouderbelastende arbeid. 
Naar aanleiding van de vraag naar de mogelijkheid van verbetering of verslechtering wordt opgemerkt dat het een kenmerk is van het late postwhiplashsyndroom dat zich subjectief verbeteringen en verslechteringen in het actuele toestandsbeeld kunnen voordoen, afhankelijk van de wijze waarop wordt omgegaan met de resterende beperkingen en de toegepaste therapeutische maatregelen. 
Als verwachting spreken de deskundigen uit (p. 18): “Het is (…) wel duidelijk geworden uit het neuropsychologisch onderzoek dat er belangwekkende nevenschikkende verwerkingsproblemen zijn, die uiteraard bij een goede afwikkeling onder begeleiding van een psychotherapeut tot een aanzienlijk beter functioneren van betrokkene zou moeten kunnen leiden.” 

De neuropsychologen hebben verklaard wegens een positieve symptoom-validiteitstest het cognitieve functioneren niet valide in kaart te kunnen brengen. De anamnestisch geuite cognitieve klachten zijn volgens hen verklaarbaar uit de stemmingsproblemen. [eiseres] wordt hierdoor gehinderd in contacten met anderen en arbeidssituaties. De tijd en tempodruk worden thans sterk negatief ervaren door haar. Het is bekend dat een vertraging in de verwerking en een traag werktempo passen bij een stemmingsstoornis. Hierdoor wordt het algeheel functioneren vanzelfsprekend negatief beïnvloedt en dit resulteert ook weer in slecht professioneel functioneren, aldus de neuropsychologen. 

2.6.  Volgens [eiseres] volgt uit de deskundigenberichten dat sprake is van uiteenlopende klachten en beperkingen op fysiek, cognitief en geestelijk vlak die alle aan het overkomen ongeval in juni 2004 kunnen worden toegerekend. 
Allianz heeft op basis van de deskundigenberichten geconcludeerd dat de door [eiseres] gestelde klachten niet kunnen worden geobjectiveerd, dat de functionele invaliditeit op 0% had moeten worden bepaald en dat voor zover sprake is van psychische problematiek deze niet aan het ongeval moet worden toegerekend, nu andere factoren als een echtscheiding de mogelijke oorzaak kan zijn. 

2.7.  Uit de overgelegde medische informatie kan worden afgeleid dat het ongeval in juni 2004 een grote impact op het leven van [eiseres] heeft gehad. Het trof haar op een leeftijd van 52 jaar, gescheiden, samenwonend met haar destijds 15- jarige zoon. In de acute fase heeft zij vrij snel al haar (muziek)werkzaamheden gestopt, hetgeen voor iemand met de door haar gestelde passie voor muziek als een verlies kan worden ervaren. Bovendien had zij geen arbeidsongeschiktheidverzekering afgesloten, zodat met het wegvallen van de inkomsten een acuut financieel probleem ontstond. Onvoldoende verwerking en acceptatie van de klachten, alsmede emoties lijken aan een voorspoedig herstel in de weg te staan. Therapieën worden gestaakt omdat ze door [eiseres] als te belastend worden ervaren. Re-integratieactiviteiten zijn door [eiseres] gestopt, omdat het niet lukte. Ondertussen heeft [eiseres] een nieuwe partner met wie ze in juli 2006 gaat samenwonen. Haar zoon besluit dan bij de ex-partner te gaan wonen. Tot co-ouderschap komt het niet. 

2.8.  Voorgaande omstandigheden, samenhangend met de persoonlijkheidstructuur van [eiseres] en met haar privésituatie, kunnen een belemmerende invloed op het herstel hebben gehad. Door het ongeval lijkt [eiseres] als het ware over het randje geduwd. Deze psychogene factoren worden bevestigd door de neurologische en neuropsychologische deskundigenberichten en in feite als een van de oorzaken aangewezen voor het voortduren van de door [eiseres] ervaren klachten. Voor deze factoren geldt in beginsel dat men het slachtoffer heeft te nemen zoals hij/zij is. 

2.9.  [eiseres] gaat echter voorbij aan de vraag of zij redelijkerwijs heeft gedaan wat van haar mocht worden verwacht - mede in aanmerking genomen haar persoonlijkheidsstructuur - om tot het herstelproces bij te dragen. Voor deze vraag ziet de rechtbank zich geplaatst naar aanleiding van de constatering in het neuropsychologisch onderzoek dat er belangwekkende nevenschikkende verwerkingsproblemen zijn, die bij een goede afwikkeling onder begeleiding van een psychotherapeut tot een aanzienlijk beter functioneren van [eiseres] zou moeten kunnen leiden. 
Uit de overgelegde medische informatie van A. Maat, psychiater van Altrecht te Zeist, blijkt dat [eiseres] in 2009 op eigen initiatief de behandeling binnen het centrum heeft beëindigd en zich niet liet motiveren haar besluit uit te stellen. Hij heeft haar geadviseerd voor eventuele verdere behandeling contact op te nemen in de regio. Niet gebleken is dat zij hiertoe initiatieven heeft ontplooid. 

2.10.  Onder meer ter beantwoording van de vraag of behandeling voor de psychische gesteldheid van [eiseres] nodig was en van haar verwacht mocht worden is Meissner gevraagd een psychiatrisch deskundigenbericht op te stellen. Omtrent dit bericht wordt het volgende overwogen. 

2.11.  De namens Allianz ingebrachte formele bezwaren (productie 17 bij de antwoordconclusie na deskundigenbericht) tegen het deskundigenbericht van Meissner worden gepasseerd. De aanbeveling 2.2.6 van de Richtlijn Medisch Specialistische Rapportage (RMSR) dient naar haar strekking te worden gehanteerd en niet om ‘op iedere slak zout te leggen’. Getoetst aan deze maatstaf voldoet het deskundigenbericht. 

2.12.  Meissner heeft bij psychiatrisch onderzoek in mei 2010 onder meer het volgende geconstateerd: 
“Van aperte psychotische fenomenen is geen sprake. Geen wanen. Geen hallucinaties. Stemming is normofoor. Affect moduleert voldoende. Geen afwijkende psychomotoriek. Geen aanwijzingen voor een angststoornis. Geen posttraumatische stress. Geen herbelevingen. Geen nachtmerries. Geen hyperarousal. Geen eetstoornis. Geen aanwijzingen voor een ontwikkelingsstoornis als AD(H)D of autistische stoornis. Geen tekenen van simulatie. Qua persoonlijkheidsopbouw vallen rijpe afweermechanismen op. Geen enkele aanwijzing voor een neurotiserende ontwikkelingsgang. Geen enkele trek van enige persoonlijkheidsstoornis.” 

Onder Diagnostische overwegingen wordt het volgende opgemerkt: 
“Het is zeer twijfelachtig dat algemeen psychiatrisch onderzoek de inconsistenties van het indertijd uitgevoerde neuropsychologisch onderzoek kan ondervangen. In ieder geval worden er bij betrokkene geen actuele ‘grotere’ psychiatrische stoornissen waargenomen. Ook lijken die in het verleden niet te hebben gespeeld. Hetzelfde kan opgemerkt worden over persoonlijkheidsstoornissen. In psychologisch opzicht maakt betrokkene een gezonde indruk. Als het neuropsychologisch onderzoek op het punt van betrouwbaarheid veel vragen laat, maar wel leidt tot de conclusie van een matig ernstige depressie en een posttraumatische stressstoornis, dan frappeert datzelfde onderzoek omdat een vragenlijst naar psychopathologie uitwijst dat er zwakke aanwijzingen voor een stemmingsstoornis en een angststoornis zijn. Een depressieve stoornis is een stemmingsstoornis. Een posttraumatische stressstoornis is een angststoornis. Wij vinden zelf geen aanwijzingen voor stemmingsstoornissen of angststoornissen. 
Qua persoonlijkheidspathologie worden er geen afwijkingen vastgesteld. Betrokkene komt uit een stabiele en duidelijke gezinssituatie met psychologisch hoogwaardige contacten met haar vader en met haar moeder. De suggestie over pre-existente persoonlijkheidsproblematiek kan worden afgestreept. 
Ze heeft de pijn van een relatiebreuk en de gang van haar zoon dientengevolge maar is daarmee op een gezonde manier omgegaan. Psychische schade in pathologische zin heeft een en ander niet veroorzaakt. Deze gebeurtenissen zijn beslist niet beeldbepalend. 
Wel zijn er duidelijk problemen die in het psychiatrische vlak getrokken zouden kunnen worden. Dan gaat het om problemen met concentratie, met geheugen, met overzicht, met combineren, en enige verhoogde prikkelbaarheid. 
Opvallend in een betrekkelijke lange lijst van behandelaren (…) is dat geen van hen enige aarzeling heeft bij de evidentie van de klachten en van de beperkingen van betrokkene, terwijl geen enkel meetinstrument dat zij hanteerden in staat lijkt te zijn geweest om die klachten te objectiveren. 
De klachten kunnen kennelijk wel meetellen binnen de diagnose postwhiplashsyndroom zoals die binnen de neurologie opgeld doet. 
(…) 
Dat spreekt temeer daar betrokkene de klap beschrijft als een klap met het hoofd naar achteren op de hoofdsteun, en een klap naar voren, en weer een klap naar achteren op de hoofdsteun. Als men zich voorstelt dat hersenen in een hersenpan liggen, en dat een hersenpan twee betrekkelijk hoge richels heeft, dan kunnen zich juist daar waar de hersenen door een daverende klap heen en weer botsen tegen en rond deze richels, beschadigingen ontstaan, maar juist dan ook ter hoogte van plekken in de hersenen waar de ‘bekabeling’ ligt voor hogere psychische functies als plannen, overzicht, leren en concentratie en combineren. Met oriënterend neurologisch onderzoek komen deze beschadigingen niet aan het licht. 
In deze context past precies wat betrokkene aangeeft aan wezenlijke beperking bij het instuderen van een muziekstuk. Voor het ongeval ging dat als het ware laagje voor laagje zodat zij na meerdere instudeerrondes het stuk volledig beheerste. Na het ongeval is die leercurve er niet meer. Wat ze vandaag opbouwt is morgen weg. Het gaat hier eigenlijk om de kernvaardigheid van haar loonvormende arbeid als musicus. 
Het kan maar zo zijn, en dat met een grote mate van waarschijnlijkheid, dat betrokkene op het niveau van die ‘bekabeling’ beschadigd is geraakt door de klap die zij doormaakte. Een botsing waarbij een auto met een kennelijke vaart van 60 kilometer op haar auto klapte, genereert grote krachten en energie die de betreffende neuronale structuren gemakkelijk kunnen beschadigen. Betrokkene is bepaald niet de eerste in de wereldgeschiedenis die een dergelijke beschadiging als gevolg van een dergelijke klap zou hebben opgelopen. 
(…) 
De pijnklachten die niet herleidbaar zouden zijn op een lichamelijke afwijking, zouden eventueel ook in het psychiatrische vlak getrokken kunnen worden. In dat geval zou er in psychiatrisch opzicht een al of niet ongedifferentieerde somatoforme stoornis zijn. De diagnose ‘Pijnstoornis gebonden aan zowel psychische factoren als een somatoforme aandoening’ kan als een variant daarvan aangemerkt worden. Het lijkt er echter op dat het stellen van een dergelijke diagnose dubbelop is, en kan vervallen als dezelfde klachten ook in het meer neurologische kader van een postwhiplashsyndroom geplaatst lijken te kunnen worden. 
Al met al doet het beeld van betrokkene heel sterk aan als een organisch-psychosyndroom ofwel een scala aan psychisch disfunctioneren dat herleidbaar is op beschadigingen door accelaratieletsel aan een orgaan, in haar geval van haar brein. 
In dat zeer waarschijnlijke geval zou er volgens de psychiatrische DSM-IV-classificatie sprake zijn van een Cognitieve Stoornis Niet Anders Omschreven (…). 
Deze stoornis raakt zoals gezegd de kernvaardigheid van betrokkene als musicus. 
De prognose van een dergelijke stoornis kan niet zo gemakkelijk worden vastgesteld. 
Een behandeling van een dergelijke stoornis is gericht op [het] verbetering van het cognitieve functioneren door middel van training. Of een dergelijke training aanslaat moet worden afgewacht.” 

2.13.  De bevindingen bij psychiatrisch onderzoek in 2010 laten geen actuele ‘grotere’ stoornissen zien en [eiseres] maakt volgens Meissner in psychologisch opzicht een gezonde indruk. Dit lijkt (volstrekt) in tegenspraak met de indruk die [eiseres] bij het neurologische en neuropsychologische onderzoek in 2007 heeft gewekt. Voor zover Meissner heeft opgemerkt dat bij het neuropsychologisch onderzoek een vragenlijst naar psychopathologie uitwijst dat slechts zwakke aanwijzingen voor een stemmingsstoornis en een angststoornis bestaan, laat dit onverlet dat deze aanwijzingen voor deze stoornissen er wel zijn (geweest). Dat deze aanwijzingen thans niet meer bestaan, volgt impliciet uit het deskundigenbericht, maar een verklaring hiervoor wordt niet gegeven. Terecht heeft Allianz naar voren gebracht dat Meissner in zijn deskundigenbericht - ondanks uitdrukkelijk verzoek van Allianz daartoe - geen aandacht heeft besteed aan de (korte) behandeling in Altrecht te Zeist. Minst genomen had verwacht mogen worden dat Meissner expliciet had aangegeven in hoeverre de aldaar in 2009 bij intake opgestelde DSM IV scorelijst door zijn onderzoek wel of niet is bevestigd. Naar de rechtbank aanneemt heeft Meissner op basis van de overgelegde medische informatie en de anamnese van [eiseres] een cognitieve stoornis aangenomen. Het door Meissner beschreven ongevalmechanisme van een acceleratie/deceleratietrauma is zeer illustratief en komt valide voor voor de acute fase. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, kan het echter niet leiden tot een verklaring van het blijven voortduren van de cognitieve stoornissen tegen de achtergrond dat de cognitieve stoornissen niet valide zijn kunnen worden vastgesteld. Ook de DSM IV code voor cognitieve stoornis N.A.O. geeft een beschrijvende diagnose zonder oorzaak. Voor N.A.O. had even zo goed e.c.i. (e causa ignota) kunnen staan. In feite stelt Meissner als diagnose een pijnstoornis gebonden aan zowel psychische factoren als een somatoforme aandoening, vergelijkbaar met de neurologische diagnose ‘postwhiplashsyndroom’. Met de constatering van Meissner dat [eiseres] in psychologisch opzicht een gezonde indruk maakt, is dit niet zonder meer te rijmen. De constatering dat geen sprake is van persoonlijkheidsstoornissen, laat de vraag in hoeverre de persoonlijkheidstructuur van [eiseres] heeft bijgedragen aan het voortduren van de klachten en ervaren beperkingen onbeantwoord. Daarnaast is niet uitgesloten dat tegen de achtergrond van de medische informatie uit de voorafgaande periode [eiseres] inderdaad een relatief gezonde indruk in psychologisch opzicht heeft gegeven, hetgeen verklaard zou kunnen worden uit de omstandigheid dat [eiseres] na de verhuizing naar [plaats] en het vertrek van haar zoon in 2006 in een rustiger vaarwater is gekomen in 2010. Hoewel een aantal vragen open blijft, zal geen nadere aanvulling worden gevraagd, omdat de deskundigenberichten in onderlinge samenhang beschouwd de rechtbank voldoende voorlichten. 

2.14.   Tot slot kan de rechtbank zich niet aan de indruk onttrekken dat afhankelijk van de onderzoekssetting bij [eiseres] onbewuste mechanismen optreden die haar presentatie beïnvloeden. Met het voorbehoud dat het anders gezegd kan zijn, valt op dat [eiseres] aan de verzekeringsarts in oktober 2006 heeft verteld dat zij bij kennissen inwoonde omdat zij zelf financieel geen woning kon bekostigen, terwijl zij op dat moment reeds enkele maanden bij haar partner in [plaats] was gaan wonen. Uit het deskundigenbericht van de neuropsychologen blijkt dat zij zijn gehinderd door inconsistenties tijdens het onderzoek om een valide uitspraak te kunnen doen over de aanwezigheid van cognitieve stoornissen. Aanvankelijk heeft [eiseres] ten aanzien van dit rapport een beroep gedaan op haar blokkeringsrecht en dit pas later ingetrokken. Uit hetgeen ter comparitie over het arrest Zwolsche Algemeene/De Greef is besproken, heeft [eiseres] het belang van psychiatrisch onderzoek kunnen afleiden en zich daartoe bereid verklaard, terwijl zij dit onderzoek in het buitengerechtelijke traject steeds heeft geweigerd. Gelet op het psychiatrisch deskundigenbericht heeft [eiseres] zich hier gepresenteerd als iemand met reële, niet ingebeelde, niet voorgewende en niet overdreven klachten. Voorshands komt een herhaling van het neuropsychologisch onderzoek tegen deze achtergrond in dit stadium niet geraden voor. Het gestelde financiële belang van meer dan € 550.000,00 staat mogelijk in de weg aan een onbevangen medewerking door [eiseres] aan het onderzoek en daarmee aan de bruikbaarheid van de resultaten van dit onderzoek. 

2.15.  Dit betekent evenwel niet dat Allianz in haar betoog wordt gevolgd dat, nu volgens Allianz het causaal verband ontbreekt, geen klachten van [eiseres] zijn geobjectiveerd en [eiseres] als gevolg daarvan geen schade heeft geleden, de vordering van [eiseres] moet worden afgewezen. 
Onder verwijzing naar hetgeen onder 2.3 is overwogen, heeft [eiseres] gelet op haar persoonlijke omstandigheden en de meermaals bevestigde psychogene factoren die een rol hebben gespeeld, voldoende aannemelijk gemaakt dat haar klachten rondom nek en schouder en de hoofdpijn langer hebben voortgeduurd dan normaal gesproken mocht worden verwacht. Deze klachten worden voldoende verklaard door een reactief pijnsyndroom. Hetzelfde geldt voor de cognitieve stoornissen. De conclusie van Beijersbergen ten aanzien van de beperkingen: “Alles tezamen liggen de belangrijkste beperkingen op somatisch en psychisch gebied op het terrein van het werken onder interne of externe tijdsdruk en verkeren in een lawaaierige, stimulusrijke omgeving, het adequaat hanteren van wisselende informatiestromen en het verrichten van duurbelastende en nek- en schouderbelastende arbeid.” neemt de rechtbank over. 
Daarnaast zal de rechtbank consequenties verbinden aan het feit dat bij herhaling is aangedrongen op psychologische begeleiding en in redelijkheid van [eiseres] mocht worden gevergd dat zij hier meer inzet had getoond dan zij heeft gedaan. Dit als eigen schuld te kwalificeren nalaten brengt mee dat een deel van de schade voor eigen rekening blijft. Hierbij wordt wel meteen de kanttekening geplaatst dat voor zover van Allianz initiatief dan wel ondersteuning tijdens de schaderegeling had mogen worden verwacht de schending van de schadebeperkingsplicht niet ten volle ten laste van [eiseres] kan worden gebracht maar overeenkomstig artikel 6:101 BW dient te worden verdeeld. Voor zover de kosten van psychologische behandeling niet zijn gedekt onder de zorgverzekering, komt het redelijk voor dat Allianz aan [eiseres] een aanbod doet tot betaling van deze kosten en zo nodig dienovereenkomstig bevoorschot. 

2.16.  In het voorgaande heeft de rechtbank grotendeels beslist op de vragen samenhangend met de vraag naar het causaal verband tussen ongeval en ervaren klachten en beperkingen. Over de bepaling van de hoogte van de schadevergoeding is nog nauwelijks een deugdelijk juridisch debat gevoerd. De rechtbank zal voorshands een aantal uitgangspunten formuleren ten dienste van het schaderegelingstraject. 

2.17.  Gelet op de brief d.d. 11 augustus 2009 van A. Maat, psychiater, neemt de rechtbank voorshands tot uitgangspunt dat van [eiseres] had mogen worden verwacht dat ze in 2009 was doordrongen van de noodzaak tot behandeling. Ex aequo et bono wordt dit tijdstip bepaald op 1 juli 2009. Het lijkt redelijk na een periode van 6 maanden therapie [eiseres] in staat te achten tot hervatting van haar werkzaamheden per 1 januari 2010. Zoals hierna zal blijken (onder resterende verdiencapaciteit), dient de aard en belasting van de werkzaamheden in aanmerking te worden genomen bij de vraag of en zo ja, wanneer in redelijkheid van [eiseres] had mogen worden gevraagd dat zij een deel van haar werkzaamheden weer was gaan hervatten. 

Schadeberekening tot 1 januari 2010 

2.18.  Dit betekent dat tot 1 januari 2010 de verschenen schade moet worden berekend. Anders dan [eiseres] stelt, is voor een zelfstandige van belang welke inkomsten zijn genoten in de drie voorafgaande jaren. Zoals ter comparitie besproken zouden oude agenda’s hiervoor wellicht dienstig kunnen zijn. De stelling van [eiseres] dat zij fulltime werkte, kan niet worden opgevat in de betekenis die fulltime doorgaans heeft. De omstandigheid dat zij veel tijd besteedde aan de opzet en invulling van haar lespraktijk mag in haar beleving met de andere (muziek)bezigheden gelijk staan aan een fulltime baan, de honorering van 7 uren per week lespraktijk met een vaste prijs wordt daarvan niet anders, de kwaliteit van de lessen wel. Deze beleving maakt daarnaast onwaarschijnlijk dat zij een lespraktijk van 28 leerlingen, naast haar eigen aantal van ongeveer 15 leerlingen, in 2005 zou hebben kunnen overnemen. 
Aan de hand van de overgelegde producties van de overige werkzaamheden kan een nieuwe berekening tot 1 januari 2010 worden opgesteld. 

2.19.  Wat betreft de gevorderde schade inzake de huishoudelijke hulp en de tuinhulp ontbreekt vooralsnog iedere onderbouwing. Over de periode vanaf 25 juni 2004 tot juli 2006 dient zo concreet mogelijk te worden opgegeven op welke wijze met welke kosten in deze hulp is voorzien. Voorts dient met de verhuizing in juli 2006 naar [plaats] rekening te worden gehouden in die zin dat voor zover in [plaats] reeds huishoudelijke hulp en tuinhulp aanwezig was, in beginsel alleen een stijging van die kosten vanaf juli 2006 aan [eiseres] kunnen worden toegerekend. 

2.20.  Wat betreft de gevorderde immateriële schade ten bedrage van € 20.000,00 gaat het om de begroting van een naar billijkheid vast te stellen vergoeding voor het niet in vermogensschade bestaande nadeel dat is geleden door een persoon die als gevolg van een gebeurtenis waarvoor een ander aansprakelijk is, lichamelijk letsel heeft opgelopen. Bij deze begroting houdt de rechtbank rekening met alle omstandigheden, waaronder enerzijds de aard van de aansprakelijkheid en anderzijds de aard van het letsel, de duur en de intensiteit van het verdriet en de gederfde levensvreugde. Zij houdt bij deze begroting ook rekening met de ernst van de inbreuk op het rechtsgevoel van de benadeelde en let bij de begroting tevens op de bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, daaronder begrepen de maximaal toegekende bedragen, een en ander met in aanmerkingneming van de sedert de betreffende uitspraken opgetreden geldontwaarding. 
Op 52-jarige leeftijd is [eiseres] geheel buiten haar schuld een ongeval overkomen dat diep heeft ingegrepen in haar persoonlijke leven en beroepsleven. De door haar ervaren beperkingen hebben haar genoodzaakt haar activiteiten als uitvoerend musicus op te geven en haar koordirectie en lespraktijk te staken. Als gevolg hiervan heeft zij een stemmingsstoornis en een angststoornis ontwikkeld die thans minder op de voorgrond staan. Ze ervaart nog dagelijks lichamelijke klachten. Thans is ze weer in staat voor zichzelf piano te spelen en wat huishoudelijkheden op zich te nemen. Naar het oordeel van de rechtbank dient ervan te worden uitgegaan dat ze per 1 januari 2010 weer had kunnen gaan lesgeven. Het toe te wijzen bedrag wordt ex aequo et bono bepaald op € 10.000,00. 

Schadeberekening vanaf 1 januari 2010 

2.21.  Wat betreft het verlies van verdienvermogen moet onderscheid worden gemaakt tussen de werkzaamheden die onder een zekere druk moeten worden uitgevoerd, zoals concertuitvoeringen, en werkzaamheden die volgens een eigen gekozen schema kunnen worden gedaan, zoals pianolessen en klavecimbel beschilderen. Het is een feit van algemene bekendheid dat werkzaamheden die volgens eigen planning en naar eigen inzicht kunnen worden uitgevoerd als minder stresserend worden ervaren. Voorts is de duur van pianolessen zodanig, dat de duur van de belasting beperkt is. Gelet op de stelling van [eiseres] dat zij in totaal 7 uren pianoles per week gaf, moet zij geacht worden deze praktijk weer te kunnen oppakken. De omstandigheid dat zij niet meer kan terugvallen op haar eerdere contacten, staat niet in verband met het ongeval, omdat zij eigener beweging in 2006 in [plaats] is gaan wonen. Het lijkt redelijk [eiseres] een zekere inwerkperiode te gunnen. 
Voorshands lijkt een hervatting van de concertuitvoeringen een te grote mentale belasting te vormen. 
Voor de werkzaamheden in dienstverband bij de Dienst Geestelijke Verzorging van het UMC Utrecht geldt dat [eiseres] inmiddels 7 jaar geleden hiermee is gestopt. Het ontbreekt de rechtbank aan de arbeidsdeskundige expertise om te kunnen beoordelen in hoeverre deze werkzaamheden thans nog haalbaar zijn voor [eiseres] dan wel dat de afstand tot deze arbeidsmarkt te groot is geworden. Realiteit is dat zij in 2012 de leeftijd van 60 jaar bereikt en dan niet zo bemiddelbaar meer lijkt voor de arbeidsmarkt. Partijen worden in de gelegenheid gesteld om zich tegen de achtergrond van hetgeen hiervoor is overwogen uit te laten of zij het opstellen van een beperkingenprofiel door een verzekeringsgeneeskundige en een arbeidsdeskundig onderzoek thans nog noodzakelijk oordelen. 

2.22.  Aan partijen wordt verzocht zich uit te laten over de wijze van voortzetting van de procedure. Denkbaar is dat zij een buitengerechtelijk traject volgen of zich bij akte uitlaten over de onderscheiden punten al dan niet in combinatie met een comparitie van partijen teneinde te beproeven of partijen op een of meer punten met elkaar tot overeenstemming kunnen komen. 
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden. LJN BR4687