Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Amsterdam 020212 afwijzing deskundigenbericht vza en ad-er

Rb Amsterdam 020212 afwijzing deskundigenbericht vza en ad-er: 
Het is immers aan de medisch deskundige(n) om de medische beperkingen vast te stellen, waarna een verzekeringsarts kan worden opgedragen om op basis van die medische beperkingen aan de hand van een haalbaarheidsprofiel functionele mogelijkheden op te stellen. 

2.  De vaststaande feiten 
2.1.  Bij beschikking van 20 mei 2010 (zaaknummer / rekestnummer 445634 / HA RK 09-934) heeft deze rechtbank een voorlopig deskundigenbericht bevolen. Orthopedisch chirurg dr. W.J. Willems (hierna Willems), en neuroloog dr. J.A. Carpay (hierna Carpay) zijn in dit kader benoemd tot deskundigen. 

2.2.  Bij brief van 18 oktober 2010 heeft orthopedisch chirurg Willems zijn deskundigenbericht aan de rechtbank gezonden. In zijn rapport schrijft hij onder andere, voor zover van belang: 

1 a. 
Hoe luidt de anamnese voor wat betreft de aard en de ernst van het letsel, het verloop van de klachten (…)? 
Antwoord: Anamnese: op 23.11.2006 heeft betrokkene een acceleratie/deceleratie trauma ondergaan met hyperflexie en extensie van de nek tot gevolg. Betrokkene heeft op grond van dit trauma, hij had voor het ongeval in het gehele geen klachten van hoofdpijn of nekpijn, klachten van hoofdpijn en nekpijn ontwikkeld. 
De nekklachten zijn in de loop van de tijd minder geworden, de hoofdpijnklachten zijn blijven bestaan, met daarbij klachten van chronische vermoeidheid en concentratiestoornissen. 
Betrokkene heeft uitgebreide therapie ondergaan van meerdere typen, hetgeen geresulteerd heeft in het feit dat de nekklachten minder zijn geworden doch de hoofdpijnklachten en daaraan gerelateerde vermoeidheidsklachten en concentratiestoornissen zijn blijven bestaan. Betrokkene heeft op grond van de anamnese geen orthopedische beperkingen. Het betreft een Whiplash Associated Disorder, type I. Er is geen traumatisch letsel van de wervelkolom geweest. 
Op grond van de WAD type I heeft betrokkene beperkingen bij huishoudelijke activiteiten, zware activiteiten lukken hem niet. De zelfverzorging is wel mogelijk. Zijn werkzaamheden als directeur, waarbij veel van zijn concentratievermogen wordt geëist, zijn onmogelijk geworden. Zijn hobby’s, het wandelen en fietsen als wel racefietsen, lukken nog wel. Hardlopen lukt niet meer. Bij het lezen heeft hij concentratiestoornissen. TV-kijken lukt maar mondjesmaat. 
(…) 

1 d 
Is naar uw oordeel sprake van een onderlinge samenhang als het gaat om de informatie die is verkregen van de onderzochte zelf, de feiten zoals die uit het medisch dossier naar voren komen en uw bevindingen bij onderzoek en eventueel hulponderzoek(…)? 

Antwoord: Er is zeker een samenhang tussen het klachtenpatroon van betrokkene en het ongeval. Wij spreken van chronische klachten na een acceleratie/deceleratie trauma. Wij spreken niet meer, zoals aangegeven in de CBO richtlijnen, van een chronische whiplash doch eerder van langdurige klachten. Deze zijn zeker veroorzaakt door het trauma daar betrokkene voorheen in het geheel geen klachten had. 
(…) 

1 e 
Voor zover u de vorige vraag ontkennend beantwoordt, wilt u dan aangeven wat de reactie was van de onderzochte op de door u geconstateerde inconsistenties en welke conclusies u daaruit trekt? 

Antwoord: Niet van toepassing. 

1 f 
Wat is de diagnose op uw vakgebied? Wilt u daarbij uw differentiaaldiagnostische overweging geven? 

Antwoord: Langdurige klachten na een acceleratie/deceleratie trauma van de nek in november 2006 met als gevolg een WAD type 1. 
(…) 

1 g 
Welke beperkingen op uw vakgebied bestaan naar uw oordeel bij de onderzochte in zijn huidige toestand, ongeacht of de beperkingen voortvloeien uit het ongeval? (…) 

Antwoord: Op mijn vakgebied zijn er geen beperkingen. De CWK functioneert normaal evenals de bovenste extremiteiten. De beperkingen betreffen vooral neuropsychologische, d.w.z. hoofdpijn, concentratiestoornissen en chronische vermoeidheid. Ik laat de beschrijving van deze beperkingen aan collega Carpay, die een expertise op neurologisch gebied verricht. 
(…) 

1 h 
Acht u de huidige toestand van de onderzochte zodanig dat een beoordeling van de blijvende gevolgen van het omgeval mogelijk is, of verwacht u in de toekomst nog een belangrijke verbetering of verslechtering van het op uw vakgebied geconstateerde letsel? 

Antwoord: Het is nu 4 jaar na het trauma. Er zijn nog langdurige klachten. In de literatuur, zoals ook weergegeven in de CBO richtlijnen, wordt wisselend gedacht over de prognose. Het komt toch zelden voor dat deze klachten een levenlang persisteren. Langzamerhand doven zij uit. 
(…) 
   
2 c 
Zijn er op uw vakgebied klachten en afwijkingen die er ook zouden zijn geweest of op enig moment ook hadden kunnen ontstaan, als het ongeval de onderzochte niet was overkomen(…)? 

Antwoord: De huidige langdurige klachten op basis van de WAD type 1 zouden niet zijn ontstaan als betrokkene dit ongeval niet was overkomen. Een soortgelijk trauma had deze klachten wel kunnen luxeren. Overigens wordt in de CBO richtlijn een parallel getrokken tussen deze langdurige klachten op basis van een WAD type 1 en soortgelijke syndromen als fibromyalgie, burnout syndroom etc. Het is theoretisch denkbaar dat een ander incident bij betrokkene een dergelijk beeld had kunnen provoceren. 
(…) 

3 a 
Wilt u, tegen deze achtergrond, een inventarisatie maken van de feiten en omstandigheden uit het medisch dossier van betrokkene die naar uw mening in dit opzicht relevant zijn? 

Antwoord: 
Het gevraagde beweegt zich buiten de expertise van ondergetekende. Een neuropsycholoog zou kunnen inschatten of betrokkene door een ander ernstig incident vergelijkbare klachten zou hebben kunnen ontwikkelen, zoals fibromyalgie, burnout syndroom etc. Ik laat deze vraag gaarne beantwoorden door een collega met expertise op dat gebied. Mijn expertise strekt niet zover. 
(…)” 


2.3.  Bij brief van 24 februari 2011 heeft neuroloog Carpay zijn deskundigenbericht aan de rechtbank gezonden. Hij schrijft, voor zover van belang: 

“(…) 
Samenvatting 
Betrokkene heeft chronisch dagelijks hoofdpijn in ernst op een schaal van 1 tot 10 fluctuerend tussen 3 en 8 à 9, opgetreden in aansluiting op c.q. sinds enkele dagen na het ongeval d.d. 23-11-2006. Vóór dit ongeval had hij nooit last van hoofdpijn en was hij in staat tot het verrichten van betaalde werkzaamheden en functioneerde hij zonder beperkingen. Thans lukt hem dat ivm de hoofdpijn niet meer. Hoewel chronische hoofdpijn (al dan niet door/na trauma) veel voorkomt is het wel ongebruikelijk dat een patiënt als gevolg van deze klacht totaal arbeidsongeschikt wordt. Het valt niet uit te sluiten dat hier ook andere factoren als “coping” (hoe ga je als persoon om met een klacht), een rol spelen. 
Allereerst moet geprobeerd worden te komen tot een algemeen geaccepteerde, c.q. gevalideerde neurologische hoofdpijndiagnose. Patiënten met chronische dagelijkse hoofdpijn zijn moeilijk in het vigerende classificatiesysteem van de International Headache Society onder te brengen. Veel patiënten met chronische dagelijkse hoofdpijn worden in de groep met chronische spanningshoofdpijn geplaatst of krijgen 2 of meer diagnoses toebedeeld. Bijvoorbeeld wanneer de hoofdpijn afwisselend licht en hevig is, wordt voor de hevige hoofdpijn soms een tweede diagnose van migraine gesteld. In een van de meest gebruikte standaardwerken over hoofdpijn, het boek “Hoofdpijn in de klinische praktijk”, van Silberstein en anderen wordt in de categorie chronisch dagelijkse hoofdpijn als secundaire variëteit hiervan ondergebracht de posttraumatische hoofdpijn (pagina 137, zie kopie). In dit boek wordt in hoofdstuk 11, posttraumatische hoofdpijn, allereerst de postcommotionele hoofdpijn behandeld die alleen kan worden gediagnosticeerd wanneer er sprake is geweest van enig moment van bewustzijnsverlies, geheugenverlies of andere verandering van de geestelijke toestand ten tijde van het ongeval dan wel de passagère focale neurologische defecten. Hieruit volgt dat de hoofdpijn bij betrokkene niet als postcommotioneel geduid kan worden. Binnen de Internationale Headache Society-criteria voor posttraumatische hoofdpijn passen de klachten van patiënt het best bij 5.2.2. chronische posttraumatische hoofdpijn toegeschreven aan mild hoofdtrauma (…). In dit zelfde boek wordt op pagina 195 melding gemaakt van een scala aan mogelijke gevolgen van licht hoofdletsel waarbij naast hoofdpijn ook bijvoorbeeld duizeligheid en oorsuizen, wazig zien en gevoeligheid voor licht en geluid worden gemeld. Los van de exacte classificatie van de hoofdpijn kan men dus in ieder geval stellen dat uit de algemeen geaccepteerde literatuur volgt dat klachten zoals patiënt omschrijft het gevolg kunnen zijn van licht/mild hoofdletsel. In het zelfde boek wordt op pagina 197 melding gemaakt van de mogelijkheid dat ook andere meer specifieke hoofdpijnvormen (zoals migraine) kunnen ontstaan na triviaal hoofdletsel. In de discussie over het verband tussen de schedeltrauma en hoofdpijn wordt benadrukt dat wetenschappelijk buitengewoon lastig is om causaliteit aan te tonen, waarbij de IHS de enigszins willekeurige limiet hanteert dat de hoofdpijn binnen twee weken na het hoofdletsel moet zijn ontstaan om een verband tussen de schedeltrauma en hoofdpijn te kunnen leggen. Ten aanzien van de behandeling wordt melding gemaakt van de mogelijkheid om de tricyclische antidepressiva te proberen, zoals bij betrokkene ook is gedaan. Voorts zou de mogelijk bestaan te behandelen met meer op migraine gerichte middelen zoals Valproaat / onderhoudsbehandeling of triptanen bij de migraineuze verergering van posttraumatische hoofdpijn. Gelet op de potentiële bijwerkingen van deze middelen en de wankele wetenschappelijke basis voor hun toepassing in het onderhavige geval, acht ik het goed verdedigbaar dat deze opties niet zijn geprobeerd. In de brieven van de neuroloog [A] en de revalidatiearts wordt nog de mogelijkheid van een behandeling (dmv injecties) op de pijnpoli genoemd, maar veel wetenschappelijk bewijs of klinische ervaring dat ene dergelijke aan pak effectief is in soortgelijke gevallen is er niet. 
(…) 

1 e 
Wat is de diagnose op uw vakgebied? Wilt u daarbij uw differentiaaldiagnostische overweging geven? 

De hoofdpijnklachten vormen bij betrokkene het belangrijkste probleem, en ik heb er dus voor gekozen om tot een zo exact mogelijke hoofdpijndiagnose te komen, en eea niet in het naar mijn mening vagere construct van “postwhiplashklachten” te plaatsen (itt het rapport van collega [B]). Hoofdpijndiagnostiek vindt thans het beste plaats in het kader van de gereviseerde criteria van de International Headache Society, zie (…). Binnen de IHS-criteria voor posttraumatische hoofdpijn passen de klachten van patient het beste bij 5.2.2 chronische posttraumatische hoofdpijn toegeschreven aan mild hoofdtrauma. Van ernstiger hoofdtrauma is per definitie pas sprake bij bewusteloosheid in aansluiting na het ongeval en/of andere meer objectieve afwijkingen, die er in het onderhavige geval niet zijn geweest c.q. die niet zijn vastgesteld. 

1 f 
Welke beperkingen op uw vakgebied bestaan naar uw oordeel bij de onderzochte in zijn huidige toestand, ongeacht of de beperkingen voortvloeien uit het ongeval? (…) 

Zie bovenstaande tekst. Hoewel chronische hoofdpijn veel voorkomt, en het aannemelijk is dat er hierdoor beperkingen optreden, is het ongebruikelijk dat een patiënt als gevolg van deze klacht totaal arbeidsongeschikt wordt. 
(…) 

2 c 
Zijn er op uw vakgebied klachten en afwijkingen die er ook zouden zijn geweest of op enige moment ook hadden kunnen ontstaan, als het ongeval de onderzochte niet was overkomen(…)? 

Ja, de prevalentie van chronische hoofdpijn (gedefinieerd als hoofdpijn >15 dagen/maand, >3 maanden aaneengesloten) in het afgelopen jaar is vrij hoog, met een prevalentie van 2.2% in de algemene populatie van 30-44 jaar (Aaseth et al 2009, zie bijlage). Ca 0,2% daarvan wordt aan een traumatische oorzaak toegeschreven, de rest heeft dus kennelijk andere oorzaken en het is dus mogelijk (met een kans van maximaal 2:100) dat betrokkene deze klacht zonder trauma ook had gekregen. Reeds opgemerkt is dat de IHS de enigszins willekeurige limiet hanteert dat de hoofdpijn binnen 1-2 weken na het hoofdletsel moet zijn ontstaan om een verband tussen schedeltrauma en hoofdpijn te kunnen leggen. In het weekend na het ongeval kreeg betrokkene voor het eerst hoofdpijn, derhalve valt de gerapporteerde hoofdpijnproblematiek binnen de tijdsgrens die de IHS hanteert. 
(…) 

(Vraag) 2 d 
Zo ja (dus zonder ongeval ook klachten), kunt u dan een indicatie geven met welke mate van waarschijnlijkheid, op welke termijn en in welke omvang klachten en afwijkingen dan hadden kunnen ontstaan? 

Zie antwoord op vraag 2.c, ik schat die kans < 2%. 
(…) 

4 b. 
Ziet u, gezien uw onderzoeksbevindingen, aanleiding om nog (nader) onderzoek van betrokkene door een (door de rechtsbank te benoemen) derde deskundige, een neuropsycholoog te doen plaatsvinden(…)? 

Neen, klachten op een ander specialistisch terrein c.q. cognitieve klachten zijn niet of niet dominant aanwezig. Inzien de vraag of pre-existente (dus voor het trauma aanwezige) persoonlijkheidstrekken c.q. “coping strategieën”een rol hebben gespeeld bij de totstandkoming van c.q. de ernst van de gemelde berperkingen voor de verdere juridische beoordeling relevant is, zou een dergelijke vraag aan een psycholoog of psychiater voorgelegd kunnen worden. 
(…)” 

2.4.  Aan de zijde van London is bij brief van 8 februari 2011 inhoudelijk gereageerd op het rapport van Carpay en is aan Carpay een aantal vragen gesteld. Carpay schrijft in reactie hierop onder meer: 

“(…) 
Ad 1 
(…)  Onder 1f heb ik geantwoord dat de beperkingen zoals die geschetst worden door betrokkene bij deze diagnose ongebruikelijk ernstig zijn, waarbij een totaal onvermogen tot het verrichten van arbeid m.i. niet door de diagnose chronische posttraumatische hoofdpijn toegeschreven aan mild hoofdtrauma kan worden verklaard. Wel is in het onderhavige geval m.i. sprake van pijnbeleving obv een algemeen neurologisch geaccepteerde entiteit.(…)” 

(…) 
Ad 3 
(…)” 

3.  Het verzoek 
3.1.  Het verzoek strekt ertoe dat de rechtbank een voorlopig deskundigenbericht zal gelasten, met benoeming van [X] (hierna: [X]) als verzekeringsarts en [Y] (hierna: [Y]) als arbeidsdeskundige, en vraagstelling conform bij verzoekschrift verwoord voorstel van [verzoeker]. 

3.2.  [verzoeker] legt aan zijn verzoek ten grondslag dat met de te verkrijgen deskundigenrapporten duidelijkheid zal worden verkregen over de causale relatie tussen het ongeval en de (volledige) arbeidsongeschiktheid van [verzoeker], alsmede over de vraag hoe de hypothetische situatie zonder ongeval eruit zou hebben gezien. De te verkrijgen deskundigenrapporten zullen [verzoeker] in staat stellen zijn schade in kaart te brengen en zijn procespositie nader te bepalen, aldus [verzoeker]. [verzoeker] gaat er bij zijn verzoek vanuit dat blijkens deskundigenrapporten van Willems en Carpay sprake is van causaal verband tussen het ongeval en de klachten en beperkingen die [verzoeker] sindsdien ondervindt. 

3.3.  London voert gemotiveerd verweer tegen toewijzing van het verzoek. 

3.4.  De stellingen van partijen zullen (voor zover nodig) hierna nader aan de orde komen. 

4.  De beoordeling 
4.1.  De rechtbank gaat bij de beoordeling van het verzoek uit van de volgende maatstaf. Het verzoek is toewijsbaar wanneer het ertoe dient om een partij de mogelijkheid te verschaffen aan de hand van het uit te brengen deskundigenbericht zekerheid te verkrijgen omtrent voor de beslissing van het geschil relevante feiten en omstandigheden en aldus beter te kunnen beoordelen of het raadzaam is een procedure te beginnen en, als daartoe wordt overgegaan, beter te kunnen aangeven op grond waarvan een vordering wordt ingesteld of een verweer wordt gevoerd. Het verzoek kan desalniettemin worden afgewezen wanneer er sprake is van feiten en omstandigheden op grond waarvan moet worden aangenomen dat toewijzing van het verzoek strijdig is met een goede procesorde of als het afstuit op een ander, door de rechter zwaarwichtig geoordeeld bezwaar. 

4.2.  De rechtbank stelt voorop dat rapportage door een verzekeringsarts (en vervolgens een arbeidsdeskundige) pas in de rede ligt indien en voor zover de medische klachten en beperkingen alsmede de causaliteit tussen die klachten en beperkingen en het ongeval vast staan. Het is, anders dan [verzoeker] voorstaat, niet aan de arbeidsdeskundige om duidelijkheid te geven over het causale verband tussen het ongeval en de (volledige) arbeidsongeschiktheid van [verzoeker]. Indien [verzoeker] ter zitting heeft beoogd het standpunt in te nemen dat de verzekeringsarts de medische beperkingen kan vaststellen, wordt hij daarin evenmin gevolgd. Het is immers aan de medisch deskundige(n) om de medische beperkingen vast te stellen, waarna - indien het juridische causaal verband tussen die beperkingen en het ongeval is komen vast te staan - een verzekeringsarts kan worden opgedragen om op basis van die medische beperkingen aan de hand van een haalbaarheidsprofiel functionele mogelijkheden op te stellen. 

4.3.  London voert gemotiveerd verweer tegen de stelling van [verzoeker] dat blijkens deskundigenrapporten van Willems en Carpay sprake is van causaal verband tussen het ongeval en de klachten en beperkingen die [verzoeker] sindsdien ondervindt. London voert onder meer aan dat orthopedisch chirurg Willems in zijn rapport aangeeft dat op zijn eigen vakgebied geen sprake is van afwijkingen en beperkingen, terwijl hij vervolgens overgaat tot het duiden van ongevalsgerelateerde klachten en beperkingen buiten zijn vakgebied en daarmee buiten zijn deskundigheid treedt zodat zijn rapport in zoverre buiten beschouwing moet blijven. Met betrekking tot het rapport van Carpay maakt London allereerst bezwaar tegen de totstandkoming en inhoud van de diagnose van de klachten van [verzoeker] en de vaststelling van het medisch causaal verband met het ongeval, mede in het licht van de geldende richtlijnen in de beroepsgroep en de opmerking van Carpay dat het ongebruikelijk is dat een patiënt als gevolg van chronische hoofdpijn totaal arbeidsongeschikt wordt, in samenhang met zijn opmerking dat een totaal onvermogen tot het verrichten van arbeid niet door de diagnose ‘chronische posttraumatische hoofdpijn toegeschreven aan mild hoofdtrauma’ kan worden verklaard. Voorts werpt London onder meer op dat uit het rapport van Carpay geenszins duidelijk wordt of er medische beperkingen zijn en zo ja, welke. London verwijst hiertoe naar het rapport waarin Carpay onder de vraag naar die medische beperkingen verwijst naar ‘bovenstaande tekst’. In die tekst wordt volgens London opgemerkt wat volgens Carpay de klachten zijn, louter op basis van anamnese verkregen mededelingen en door London betwiste statistische cijfers over hoofdpijn. In het rapport is dus geen informatie opgenomen over door Carpay op basis van zijn medisch specialisme vastgestelde medische beperkingen, aldus nog steeds London. 

4.4.  Anders dan [verzoeker] voorstaat, zal de rechtbank thans niet – vooruitlopend op een beslissing hierover in een bodemprocedure – kunnen uitgaan van de door [verzoeker] gestelde ongevalsgerelateerde klachten en medische beperkingen alsmede (volledige) arbeidsongeschiktheid, gelet op deze gemotiveerde betwisting door London. Dit dispuut zal eerst tot klaarheid moeten worden gebracht in een bodemprocedure, alvorens eventueel over te gaan tot verzekeringsgeneeskundige rapportage (gevolgd door een arbeidsdeskundige rapportage). Het zou immers voorbarig en dus ook inefficiënt dit verzoek reeds nu toe te wijzen. Voor de inhoudelijke beoordeling van voormeld geschilpunt is de onderhavige verzoekschriftprocedure niet de geëigende procedure. Het verzoekschrift is immers gericht op de te nemen vervolgstappen ná beslechting van dat geschilpunt. Niet is gesteld dat [verzoeker] op basis van de thans voorliggende medische rapportage, waarom zij in de eerdere verzoekschriftprocedure had verzocht, haar procespositie in een eventuele bodemprocedure niet kan bepalen. Onder voornoemde omstandigheden moet het verzoek van [verzoeker] worden aangemerkt als prematuur. [verzoeker] heeft thans onvoldoende concreet belang hierbij. De goede procesorde verzet zich onder deze omstandigheden tegen toewijzing hiervan. Het verzoek zal op grond van het voorgaande worden afgewezen. 

4.5.  De rechtbank ziet aanleiding [verzoeker] te veroordelen in de proceskosten aan de zijde van London gemoeid met de behandeling van het onderhavige verzoek. Deze kosten worden begroot – naar analogie met de proceskosten in een dagvaardingsprocedure volgens Voorwerk II – op EUR 1.472,00, zijnde 1 punt voor het verzoekschrift en 1 punt voor het verweerschrift x tarief onbepaald EUR 452 = EUR 904,00 + griffiegeld aan de zijde van London ad EUR 568,00.  LJN BV8484