Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Assen 300806 Geen psychiatrisch onderzoek bij whiplash; Rb acht zich voldoende voorgelicht

Rb Assen 30-08-06 Geen psychiatrisch onderzoek bij whiplash; Rb acht zich voldoende voorgelicht om de claim af te wijzen
Standpunt eiseres
Eiseres heeft bij akte van 7 juni 2006 gesteld dat de rechtbank reeds heeft beslist dat de gevolgen van de commotio cerebri voor rekening van gedaagde komen, dat de rechtbank bij het vonnis van 22 mei 2001 terecht heeft beslist om geen onderzoek door een psychiater te gelasten, dat het Hof heeft beslist dat een neuroloog moet worden ingeschakeld of in een later stadium eventueel een psychiater, dat het rapport van Van der Ploeg niet uitgebreid is en ook niet goed onderbouwd en dat eiseres al steeds heeft aangegeven dat Van der Ploeg ‘geen acceptabele’ deskundige was op kwalitatieve gronden en wegens schijn van partijdigheid. Eiseres heeft verder kritiek geuit op door Van der Ploeg gegeven antwoorden, stellende dat hij niet heeft gemotiveerd om welke reden hij geen post-whiplashsyndroom aanwezig acht.
Eiseres zoekt steun bij de door haar overgelegde rapportage van de neuroloog Niewold d.d. 14 september 2005, die het blijkens die rapportage niet eens is met de conclusies van Van der Ploeg.
Eiseres wil thans een psychiatrisch onderzoek, naar zij stelt ‘in tegenstelling tot wat [eiseres], tot en met de Hoger Beroep procedure heeft aangegeven’. Dit omdat volgens haar Van der Ploeg heeft aangegeven dat er na het ongeval waarschijnlijk sprake is van psychiatrische factoren die wellicht de huidige klachten en beperkingen zouden kunnen verklaren. Dat Van der Ploeg dit niet nodig acht is volgens eiseres verwonderlijk gezien zijn bevindingen.

Standpunt gedaagde
Gedaagde verzet zich uitdrukkelijk tegen deze wens van eiseres. Volgens gedaagde zijn er discrepanties in de stellingen van eiseres. Van alle artsen die eiseres hebben onderzocht is er slechts één die haar steunt. Er zijn andere mechanismen die de klachten van eiseres genereren dan de mechanismen die door het trauma op fysieke wijze geïnduceerd zijn. Eiseres heeft zichzelf in de loop van de jaren aangeleerd steeds minder van zichzelf te vergen en haar testresultaten worden dus steeds slechter.
Ontevredenheid met de uitslag van een deskundigenonderzoek is onvoldoende om een tweede onderzoek te gelasten.
Ter adstructie van haar stellingen heeft gedaagde een beschouwing overgelegd van haar medisch adviseur P.P.M. Wijffels d.d. 8 november 2005.

Nader deskundigenonderzoek?
 De rechtbank acht zich thans voldoende voorgelicht om een beslissing te nemen en voor zover het de aan eiseres uitgebrachte bewijsopdracht betreft staat de rechtbank niet toe dat nog nader bewijs wordt ingebracht door nogmaals een deskundige in te schakelen om eiseres te onderzoeken en van verslag en advies te dienen (vgl. HR 22 maart 1991, NJ 1991/400 met conclusie AG Koopmans over de vraag of de rechter verplicht is een deskundige in te schakelen op de grond dat dit wordt gevraagd door een van de partijen).
De rechtbank is van oordeel dat deze beslissing past binnen het tussen partijen gewezen arrest van het Hof Leeuwarden nu door het Hof feitelijk niet is beslist dat de rechtbank een psychiater moet inschakelen en nu uit het rapport van Van der Ploeg expliciet, en uit de overige voorhanden zijnde medisch gegevens voldoende duidelijk, blijkt dat dit niet zinvol is. Er is geen kans dat eiseres langs die weg schade kan claimen bij gedaagde terzake van het ongeval.

Oorzaak van de gestelde klachten en beperkingen
 Dat inschakeling van een psychiater niet zinvol is, is een gevolg van het feit dat de door eiseres gepretendeerde klachten en beperkingen, als zij zouden komen vast te staan, niet reëel kunnen worden geacht in die zin dat deze bestaan anders dan door een houding die eiseres, al dan niet bewust, geleidelijk heeft aangenomen. De rechtbank is er van overtuigd geraakt dat eiseres in de rol van slachtoffer verzeild is geraakt maar niet slachtoffer van een ongeval doch van andere -onduidelijk gebleven- omstandigheden.
Dit volgt uit de uitgebreide onderzoeken en testen van Van der Ploeg en Saan, die in hun rapporten een uitleg geven die zich goed laten verenigen met en een verklaring geeft voor het gebruik van de term post-whiplashsyndroom in de rapporten van Van Aanholt, Jansen, Hordijk en Wiersma (vonnis 3 september 2003 onder 2.5 t/m 2.9). Zoals de rechtbank al in het vonnis van 22 mei 2001 oordeelde: die term is niet relevant. Het gaat er om of de commotio cerebri gevolgen heeft gehad die voor rekening van gedaagde komen. Dat nu is niet het geval: alle artsen, op de heer Niewold na, oordelen dat de commotio cerebri na een korte tijd langs natuurlijke weg ophoudt te bestaan zonder gevolgen en dat de door eisers aangegeven klachten daar niet bij passen.

  De rechtbank merkt specifiek over de stellingen van eiseres nog op dat die stellingen ook geen steun vinden in de argumenten die Niewold aanvoert. Hij stelt zich weliswaar achter eiseres doch de wijze waarop hij dit beargumenteert kan dat uit juridisch oogpunt (en daar gaat het hier om) niet rechtvaardigen.
Nieuwold maakt zijn punt op grond van speculaties en onzekere aannames. Hij acht het immers
-  ‘niet onmogelijk’ dat eiseres geen helm droeg
-  ‘onduidelijk’ hoe eiseres tegen de auto is aangekomen
-  ‘onduidelijk’ hoe zij op de grond is gekomen
-  ‘heel goed mogelijk’ dat bij het dragen van een helm een whiplashletsel is opgetreden
-  ‘aannemelijk’ dat dit in het geval van eiseres zo is omdat het ‘best wel eens zo geweest kan zijn dat zij een commotio cerebri en een whiplashletsel van de CWK heeft opgelopen, waarbij de whiplashklachten zijn gebleven’ omdat volgens hem ook bij een lichte commotio cerebri het ‘post-commotionele syndroom’ voorkomt.
Een dergelijke wijze van redeneren verdraagt zich niet met de ten deze toepasselijke maatstaf van een voldoende geobjectiveerde wijze van vaststelling van feiten; welke maatstaf des te strikter moet worden aangehouden bij een beroep op een ziektebeeld/stoornis waarover naar de huidige stand van de wetenschap in de kring van deskundigen geen breed gedragen overtuiging bestaat, in die zin dat dit bestaat en een gevolg is van een ongeval als door eiseres overkomen. Terwijl Van der Ploeg deze maatstaf aanhoudt, en in wezen daarom bekritiseerd wordt en al op voorhand ongewenst was als deskundige (getuige het jarenlange verzet en de argumentatie van eiseres), neemt Niewold van het bestaan van de door eiseres gestelde beperkingen voor waar aan uitsluitend omdat eiseres die stelt (anamnese), en ongeacht of deze beperkingen ook kunnen worden veroorzaakt door een houding van eiseres, waartoe hij vervolgens naar een oorzaak toe redeneert ook al geeft geen enkele onderzoeksmethode daarvoor houvast. Om de redenering -ogenschijnlijk- rond te krijgen moet dan wel met voormelde speculaties en onzekere aannemes worden gewerkt.
Hoewel hier niet direct van toepassing wijst de rechtbank er op dat een dergelijke wijze van redeneren al vele jaren niet wordt geaccepteerd in de zeer uitgebreide sociale verzekeringsrechtspraak over objectivering van klachten en aangegeven functionele beperkingen. In die rechtspraak spelen voor een groot deel dezelfde vragen spelen als hier aan de orde (vgl. onder meer RSV 1995/2, RSV 1998/47 met noot Bockting en CRvB 6 oktober 1998, AAW/WAO 96/9068 over de verschillen van inzicht in de medische wereld bij de diagnose whiplash).
De opmerkingen van de medisch adviseur van gedaagde sluit hierbij aan:
Ook de richtlijnen van de Nederlandse Vereniging voor Neurologie geven aan dat indien er sprake is van een chronisch pijnsyndroom zonder onderliggende pathologie de expertiserend arts zich dient te onthouden van het toekennen van beperkingen dan wel een percentage blijvende invaliditeit.

Eindconclusie
Het voorgaande leidt er toe dat eiseres niet is geslaagd in het leveren van bewijs van de stelling dat er een causaal verband bestaat tussen het ongeval op 13 augustus 1998,
LJN AY7298