Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Zwolle 170506 whiplash, waardering eenzijdige expertise, vraagstelling iwmd

Rb Zwolle 170506 whiplash, waardering eenzijdige expertise, vraagstelling iwmd
4.1.  [eiseres] onderbouwt haar vorderingen onder meer met een beroep op de rapporten van Beijersbergen en Van der Scheer. Volgens haar blijkt uit deze rapporten dat zij als gevolg van het ongeval een matig ernstig postwhiplashsyndroom heeft opgelopen met een functionele invaliditeit van 5%.

[gedaagde] heeft de juistheid van de rapporten van Beijersberg en Van der Scheer betwist en de betekenis ervan voor het geschil tussen partijen gerelativeerd. Volgens haar zijn de rapporten eenzijdig tot stand gekomen, gebaseerd op onvolledige medische informatie en bevatten ze onjuiste vaststellingen en conclusies.

De rechtbank overweegt dienaangaande als volgt.
4.2.  Voorop staat dat de rapportage van een deskundige in beginsel tot bewijs kan dienen, ook al zou deze rapportage anders dan op de voet van de artikelen 194 – 199 of 202 – 207 Rv. tot stand zijn gekomen. Dat is ook het geval wanneer het een eenzijdige, in de zin van niet in onderling overleg tussen partijen totstandgekomen, rapportage zou zijn. Naar vaste rechtspraak staat immers de waarde die aan de inhoud van een deskundigenrapport kan worden toegekend ter discretie van de feitenrechter. Er kan derhalve niet op voorhand worden geoordeeld dat de waarde van een eenzijdige rapportage gering of zelfs nihil is.

De waarde van een dergelijke rapportage is in een dergelijk geval afhankelijk van diverse factoren, waaronder:
-  de vraag of de andere partij invloed heeft gehad op de keuze van de deskundige en, zo niet, of de deskundigheid van de opsteller van de partijrapportage door de andere partij in twijfel is getrokken;
-  de vraag of de andere partij invloed heeft gehad op de vraagstelling en, zo niet, of de andere partij met de vraagstelling kan instemmen;
-  de vraag of de vraagstelling aan de deskundige adequaat was;
-  de vraag of de andere partij de gelegenheid heeft gehad om zijn zienswijze (en eventuele vragen en opmerkingen) aan de deskundige kenbaar te maken;
-  de vraag of de deskundige  heeft kunnen beschikken over alle relevante informatie;
-  de vraag of en in hoeverre de andere partij met het rapport van de deskundige kan instemmen.

De rechtbank zal deze factoren hierna uitwerken voor het geschil tussen partijen.
4.3.  Uit de door partijen overgelegde correspondentie betreffende de medische expertise volgt dat [gedaagde] geen invloed heeft gehad op de keuze van de deskundigen. De belangenbehartiger van [eiseres] heeft de beide deskundigen voorgesteld, maar [gedaagde] heeft laten weten niet op dit voorstel te zullen (en te kunnen) reageren, wanneer zij niet de beschikking zou krijgen over aanvullende medische informatie. De belangenbehartiger van [eiseres] heeft, ofschoon deze informatie niet beschikbaar was, toch de expertise in gang gezet.

[gedaagde] heeft niet gesteld dat (en waarom) de beide deskundigen voor haar onaanvaardbaar zijn. Ook heeft zij niet aangegeven dat zij niet met de benoeming van deze deskundigen zou hebben ingestemd. Het enkele feit dat [gedaagde] niet bij de keuze van deze deskundigen betrokken is geweest, doet om die reden niet af aan de waarde van hun rapport.

4.4.  Ook bij de formulering van de vraagstelling is [gedaagde] niet betrokken geweest. De vragen aan de deskundigen zijn door de belangenbehartiger van [eiseres] (althans door diens medisch adviseur) opgesteld. [gedaagde] heeft er geen invloed op kunnen uitoefenen.

In deze procedure heeft [gedaagde] de vraagstelling bekritiseerd. Volgens haar is ten onrechte niet gevraagd naar de beperkingen van [eiseres] in de situatie zonder ongeval. Ook zouden geen vragen zijn gesteld over het verband tussen de andere aan [eiseres] overkomen gebeurtenissen (met name de echtscheiding) en haar ziekteverleden en de vastgestelde klachten en beperkingen. Tenslotte heeft [gedaagde] betoogd dat in de vraagstelling aan de neuropsycholoog ten onrechte is gevraagd naar een eindtoestand en naar beperkingen. Een neuropsycholoog zou daar geen uitspraken over kunnen doen.

[eiseres] heeft niet betwist dat de vraagstelling aan de neuropsycholoog onjuist was, gezien de voor de beroepsgroep van neuropsychologen geldende normen. De rechtbank zal daar dan ook vanuit gaan. De rechtbank verenigt zich ook met de door [gedaagde] geuite kritiek op de vragen betreffende het causale verband. Aan de deskundigen is weliswaar gevraagd zich uit te laten over de vraag welke klachten als ongevalsgevolg beschouwd moeten worden, maar deze vraag schiet gezien de omstandigheden van het geval tekort. Allereerst is de kans aanwezig dat een dergelijke vraag wordt opgevat als een vraag naar de juridische causaliteit. De juridische causaliteit dient echter door de rechter en niet door de deskundige beoordeeld te worden. Verder doet de vraag geen recht aan het feit dat de situatie van [eiseres] diverse aanknopingspunten bevat voor de juistheid van de (door [gedaagde] geponeerde) stelling dat (een deel van) de klachten van [eiseres] zich ook zonder ongeval zouden hebben voorgedaan. Onder die omstandigheden is een uitvoerige beschrijving van de hypothetische situatie zonder ongeval, waarin wèl rekening werd gehouden met de mogelijke andere klachtenveroorzakende factoren, uitermate relevant. In de door de belangenbehartiger van [eiseres] geformuleerde vragen ontbreekt een vraag naar een dergelijke beschrijving.

De slotsom is dat de gekozen vraagstelling tekortschiet, zeker wanneer ze wordt vergeleken met de door de IWMD (Interdisciplinaire Werkgroep Medische Deskundigen) ontwikkelde vraagstelling, waaraan de rechtbank de voorkeur geeft wanneer zijzelf een deskundige benoemt.

4.5.  [gedaagde] heeft niet de gelegenheid gehad om de deskundigen zelf te benaderen met vragen en opmerkingen. Het contact met de deskundigen is uitsluitend door de belangenbehartiger van [eiseres] onderhouden.

4.6.  [gedaagde] heeft betoogd dat de deskundigen niet hebben kunnen beschikken over alle relevante medische informatie. Zo zou informatie van huisarts en fysiotherapeut ontbreken en zouden diverse relevante brieven uit het jaar 2000 en een rapportage van een eerder verricht neuropsychologisch onderzoek niet aan de deskundigen ter beschikking hebben gestaan.

Volgens [eiseres] hebben de deskundigen zonder voorbehoud gerapporteerd. Daaruit leidt zij af dat de deskundigen over voldoende informatie beschikten. De deskundigen hebben, stelt [eiseres], ook nog aanvullende medische informatie opgevraagd en verkregen.

De rechtbank is, met [gedaagde], van oordeel dat het feit dat de deskundigen niet konden beschikken over een deel van de medische informatie betreffende [eiseres] afbreuk doet aan de waarde van hun rapporten. Vast staat dat in een betrekkelijk vroeg stadium -in de loop van 2000- een neuropsychologisch onderzoek is verricht. In de beschikbare informatie worden de uitkomsten van dit onderzoek slechts in betrekkelijk globale termen beschreven. Het rapport zelf is niet beschikbaar gesteld, waardoor een adequate vergelijking met de resultaten van het door Van der Scheer verrichte onderzoek niet mogelijk is. Een dergelijke vergelijking zou wellicht wel meer licht werpen op de ontwikkeling van de klachten, en mogelijk ook op de oorzaken ervan.

Ook het feit dat de deskundigen niet konden beschikken over de informatie van de huisarts, doet afbreuk aan de waarde van hun rapporten. Het staat vast dat [eiseres] na het ongeval aanvankelijk in staat was te blijven werken. Zij is uiteindelijk ruim een jaar na het ongeval uitgevallen. In de periode tussen het ongeval en het begin van de langdurige arbeidsongeschiktheid hebben zich bij [eiseres] enkele ingrijpende gebeurtenissen voorgedaan, zoals de geboorte van haar dochter, direkt gevolgd door een voor haar onverwachte echtscheiding. Het kan niet op voorhand uitgesloten worden geacht dat deze gebeurtenissen (mede) debet zijn aan de door [eiseres] ervaren klachten, waaronder klachten van cognitieve aard. Om te kunnen vaststellen of en in hoeverre [eiseres] in de hypothetische situatie zonder ongeval ook enige klachten zou hebben gehad in verband met de door haar ervaren “life events”, is het zinvol dat de medische situatie van [eiseres], zowel voor als na het ongeval, nauwkeurig in beeld wordt gebracht. De informatie van de huisarts is daarbij zeer belangrijk. Het ligt op de weg van [eiseres], die als patiënte recht heeft op afgifte van de bij haar huisarts over haar aanwezige medische informatie, er zorg voor te dragen dat deze informatie beschikbaar komt, ook wanneer haar huisarts daaraan niet (volledig) meewerkt, bijvoorbeeld omdat hij “niet zo’n schrijver is”, zoals voor de huisarts van [eiseres] zou gelden.

Uit het rapport van drs. Beijersbergen volgt overigens ook dat deze de informatie van de huisarts van belang achtte. Drs. Beijersbergen heeft de huisarts -tevergeefs- om informatie verzocht.

4.7.  Van belang voor de waardering van een rapport van een partijdeskundige is tenslotte of de wederpartij kritiek heeft op de inhoud van het rapport. Uit de conclusies van [gedaagde] volgt dat (de medisch adviseur van) [gedaagde] forse kritiek heeft op diverse onderdelen van het rapport.

4.8.  Uit het bovenstaande volgt, mede gelet op hetgeen in rechtsoverweging 4.2 is vooropgesteld, dat de waarde van de beide deskundigenrapporten in deze procedure gering is. [gedaagde] is niet bij de vraagstelling betrokken en heeft geen gelegenheid gehad om de deskundigen te benaderen met vragen en opmerkingen. Bovendien laat de vraagstelling te wensen over en hadden de deskundigen niet de beschikking over alle relevante medische informatie. Tenslotte wordt de inhoud van de rapporten ook gemotiveerd bekritiseerd door [gedaagde]. [eiseres] heeft met deze rapporten het causale verband tussen het ongeval en de door haar ervaren klachten dan ook niet bewezen.

4.9.  De rechtbank acht een nieuw onderzoek door een of meer deskundigen dan ook noodzakelijk. De rechtbank denkt aan een onderzoek door een neuroloog, al dan niet in combinatie met een onderzoek door een psychiater. De rechtbank zal partijen in de gelegenheid stellen zich uit te laten over het aantal deskundigen, hun discipline en hun persoon. Het verdient aanbeveling dat partijen met elkaar overleggen over een gezamenlijke voordracht en vraagstelling. Wanneer dat niet mogelijk is, dienen beide partijen (per discipline) maximaal vijf namen op te geven van deskundigen, met wier benoeming zij zouden kunnen instemmen en vijf namen van deskundigen, wier benoeming op bezwaren stuit. Partijen dienen hun keuzes te motiveren. De rechtbank zal met inachtneming van de door partijen opgegeven namen een of meer deskundigen benoemen. (...)
4.11.  De rechtbank zal de zaak naar de rol van 21 juni 2006 verwijzen voor akte aan de zijde van beide partijen. Partijen hebben dan de gelegenheid om met elkaar te overleggen over de te benoemen deskundige(n) en de vraagstelling. De rechtbank gaat er vanuit dat partijen zich met betrekking tot de vraagstelling zullen richten naar het IMWD-model.
LJN BA8548