Overslaan en naar de inhoud gaan

Hof Arnhem 170209 whiplash, orthomanuele therapie, sporten, massage en nekkragen; afgewezen

Hof Arnhem 170209 whiplash, orthomanuele therapie, sporten, massage en nekkragen; afgewezen
4.16  De rechtbank heeft in het vonnis van 4 januari 2006 aannemelijk geacht dat [appellante] als gevolg van de haar overkomen ongevallen, het daaruit voortvloeiende letsel en de in verband daarmee gevoerde procedure(s) reiskosten heeft moeten maken en naar redelijke verwachting tot 2009 zal moeten maken in verband met bezoek aan arts(en) en therapeut(en). De rechtbank heeft deze schade op de voet van art. 6:97 BW geschat op het door [appellante] opgegeven bedrag van EUR 113,45 per jaar, te berekenen tot het jaar 2009.
In het tussenvonnis van 6 juni 2007 heeft de rechtbank voldoende aannemelijk geacht dat voor de kosten van orthomanuele therapie een aan het ongeval gerelateerde medische indicatie bestaat. Deze schadepost is echter afgewezen op de grond dat de jaarschade volgens [appellante] EUR 272,27 bedraagt en bij de gevorderde looptijd van 16 jaar uitkomt op maximaal EUR 4.356,32, terwijl een deel ervan is gedekt door de ziektekostenverzekering en Sterpolis en FBTO terzake EUR 7.584,16 hebben uitgekeerd.

4.17  Met de zesde en de zevende grief betoogt [appellante] dat zij de schade wegens reiskosten en kosten van orthomanuele therapie ook na 2009 lijdt. Met betrekking tot de reiskosten noemt zij geen einddatum. De einddatum van de orthomanuele therapie stelt zij op 2027, het jaar waarin zij zeventig jaar wordt. Zij licht toe dat zij vanaf 1993 20 tot 24 keer per jaar een orthomanueel therapeut bezoekt en daarbij baat heeft. Zij meent dat de orthomanuele therapie blijkens het rapport van Koetsier medisch is geïndiceerd. Zij ontvangt van haar ziektekostenverzekeraar weliswaar een vergoeding tot maximaal EUR 1.000,- per jaar voor alternatieve geneeswijzen, waartoe orthomanuele therapie behoort, maar stelt de no-claim-korting van EUR 255,- elk jaar mis te lopen door de orthomanuele therapie. Zij schat de schade wegens kosten van orthomanuele therapie op EUR 272,27 per jaar.

4.18  Anders dan Interpolis en Achmea stellen, heeft de rechtbank vastgesteld dat er voor de orthomanuele therapie een ongevalsgerelateerde medische indicatie is (vonnis van 6 juni 2007, r.o. 2.15). Dit oordeel had echter slechts betrekking op de jaren tot 2009. [appellante] heeft in eerste aanleg immers zelf vergoeding van orthomanuele therapie en reiskosten tot 2009 gevorderd (dagvaarding in eerste aanleg onder 17). Nu zij thans in hoger beroep aanvoert dat deze posten tot 2027 moeten worden vergoed, beoogt zij kennelijk haar eis in laatstgenoemde zin te vermeerderen. Op deze – substantiële - eisvermeerdering hebben Interpolis en Achmea niet gereageerd. Wel blijkt uit hun stellingen dat zij hun verweer handhaven dat deze kosten niet voor vergoeding in aanmerking komen. Zo stellen zij ten aanzien van de orthomanuele therapie, naast hun zojuist vermelde verweer met betrekking tot de medische indicatie, dat de kosten door de ziektekostenverzekeraar worden vergoed en het gemis van een no-claim-korting van allerlei feiten en omstandigheden afhangt. Volgens hen is er geen aanleiding een langere looptijd te hanteren dan de rechtbank heeft gedaan en heeft de rechtbank eerder te veel dan te weinig toegewezen. Ten aanzien van de reiskosten voeren zij aan dat [appellante] niet aannemelijk heeft gemaakt dat het oordeel van de rechtbank onjuist zou zijn.

4.19  Het hof sluit niet uit dat de eisvermeerdering voor Interpolis en Achmea niet voldoende kenbaar was, omdat [appellante] haar eisvermeerdering niet als zodanig presenteert en deze in het geheel niet toelicht. Daargelaten of de vermeerderde eis reeds hierom wegens strijd met de eisen van een goede procesorde buiten beschouwing moet blijven, acht het hof deze bij gebreke van een toereikende feitelijke onderbouwing niet toewijsbaar. Het betreft een substantiële eisvermeerdering, die zich zonder aanvulling van de feiten en omstandigheden die de eisvermeerdering kunnen dragen, niet laat beoordelen. De eisvermeerdering noopt immers tot beoordeling van de aanwezigheid van een ongevalsgerelateerde medische indicatie voor de orthomanuele therapie over de periode van 2009 tot 2027. Daarbij dient zoals gezegd acht te worden geslagen op een redelijke verwachting omtrent toekomstige ontwikkelingen. Het hof kan hierbij niet louter afgaan op het rapport van Koetsier, waarmee [appellante] in eerste aanleg de gestelde medische indicatie heeft onderbouwd. Dit rapport stamt uit 1994 en bevat onvoldoende aanknopingspunten om aan te nemen dat sprake is van een medische indicatie tot 2027. Naast dit rapport is informatie van recentere datum nodig om te komen tot een redelijke verwachting omtrent toekomstige ontwikkelingen ten aanzien van de behoefte van [appellante] aan orthomanuele therapie over de periode van 2009 tot 2027. Nu [appellante] heeft nagelaten feiten en omstandigheden te stellen die dit gedeelte van de vordering kunnen dragen en Interpolis en Achmea de toewijsbaarheid van deze kosten, in ieder geval tot 2009, gemotiveerd hebben betwist, zal het hof dit onderdeel van de vordering afwijzen. Op het voorgaande stuiten de zesde en zevende grief af.

Kosten van sporten, massage en nekkragen

4.20  In de achtste grief betoogt [appellante] dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de kosten van speciale sportbeoefening, het zwemmen, de shiatsu- en hydrojetmassage en de aanschaf van nekkragen bij gebreke van medische indicatie niet voor vergoeding in aanmerking komen. [appellante] vermeldt dat zij deze kosten zonder de ongevallen nooit zou hebben gemaakt. Zij wijst erop dat weliswaar een medische indicatie ontbreekt, maar dat het dragen van een nekkraag en de shiatsu- en hydrojetmassage, de speciale sportbeoefening en het zwemmen haar helpen bij het onderdrukken van haar klachten. Interpolis en Achmea menen dat de kosten niet zijn toe te rekenen aan het ongeval.
Ook indien het hof met [appellante] aanneemt dat zij baat vindt bij het gebruik van een nekkraag en bij de genoemde activiteiten, is daarmee in het kader van de schadebegroting op de voet van artikel 6:97 BW nog niet aannemelijk gemaakt dat deze kosten ongevalsgevolg zijn. Vaststaat dat er op dit punt geen ongevalsgerelateerde medische indicatie is. Het hof verenigt zich met het desbetreffende oordeel van de rechtbank (vonnis van 6 juni 2007, r.o. 2.16) en maakt het tot het zijne. Grief acht faalt.

Oppaskosten

4.21  In de negende grief komt [appellante] op tegen het oordeel van de rechtbank dat de door [appellante] tot en met 1998 gemaakte oppaskosten niet toewijsbaar zijn. Deze grief gaat uit van de veronderstelling dat de kosten van de sauna en de speciale sportbeoefening toewijsbaar zijn. Omdat dit laatste niet het geval is, faalt ook deze grief. LJN BH4307