Overslaan en naar de inhoud gaan

RBZWB 121125 3M loost in België PFOS, waardoor de Westerschelde vervuilt; economisch vissersbelang; NL rechter bevoegd

 

RBZWB 121125 3M loost in België PFOS, waardoor de Westerschelde vervuilt; economisch vissersbelang; NL rechter bevoegd

2De feiten (voor zover van belang in het incident)

2.1. 3

M Company staat aan het hoofd van de 3M-groep. Zij heeft wereldwijd directe en indirecte dochterondernemingen en gelieerde entiteiten.

2.2. 3

M company is indirect aandeelhoudster van 3M Belgium.

2.3. 3

M Belgium heeft decennialang chemieproducten geproduceerd. Voor de productie van veel van deze producten werd gebruikt gemaakt van perfluoroctaansulfonzuur (PFOS). PFOS behoort tot de groep poly- en perfluoralkylstoffen (PFAS).

2.4.

PFOS is bioaccumulatief; de chemische stof hoopt zich op in levende wezens.

2.5.

Op 9 juli 2020 heeft de Europese Autoriteit voor Voedselveiligheid (EFSA) een adviesrapport uitgebracht. In dit rapport is een toelaatbare wekelijkse inname vastgesteld van 4,4 ng/kg lichaamsgewicht van een persoon per week voor de som van PFOS, PFOA, PFNA en PFHxS (de EFSA-4).

2.6.

Op 21 februari 2022 heeft het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) vastgesteld dat bij consumptie van bepaalde soorten vis en schaaldieren uit de Westerschelde de gezondheidskundige grenswaarde die door de EFSA is vastgesteld, wordt overschreden. Het RIVM concludeert dat de maximumhoeveelheid PFOS in vis slechts 0,077 mg PFOS / kg zou mogen bedragen om de kans te vergroten dat de inname van de EFSA-4 van de gemiddelde Nederlandse consument onder de grens van 4,4 TWI blijft.

2.7.

Eind februari 2022 hebben de NVB en de Coöperatieve Producentenorganisatie en Beheersgroep Delta Zuid (PO Delta Zuid) een onderzoek laten uitvoeren naar PFAS-concentraties in garnalen die zijn gevangen op de Westerschelde. Dit onderzoek is uitgevoerd door de heer [naam 1] , [functie] aan de Vrije Universiteit van Amsterdam. [naam 1] heeft enkele monsters uit de Westerschelde genomen. Uit analyse van die monsters is gebleken dat garnalen die zijn gevangen ten oosten van de lijn Vlissingen-Breskens hoge PFOS-concentraties bevatten.

2.8.

Naar aanleiding van de bevindingen van de heer [naam 1] hebben de NVB en PO Delta Zuid hun leden in april 2022 geadviseerd om niet langer te vissen op garnalen ten oosten van de lijn Vlissingen-Breskens. Dit advies is verlengd op 26 april 2023 en geldt tot op heden.

2.9.

In verordening (EU) 2022/2388 van 7 december 2022 en Verordening (EU) 2023/915 van 25 april 2023 heeft de Europese Commissie maximumgehalten vastgesteld voor de EFSA-4 voor bepaalde voedingsmiddelen, waaronder vis en schaaldieren. Bij het vaststellen van deze normen heeft de Europese Commissie de TWI van 4,4 ng/kg lichaamsgewicht uit het EFSA-advies als uitgangspunt gebruikt. Vanwege de onmogelijkheid om PFAS volledig te vermijden, heeft de Europese Unie een praktische grenswaarde vastgesteld voor de EFSA-4. Voor schaaldieren geldt een maximum van 3 mg PFOS per kilogram. Deze Europese norm is op 1 januari 2023 in werking getreden.

2.10.

Medio 2023 hebben visserijorganisaties een onderzoek laten verrichten naar de effecten van PFOS in de Westerschelde. Dit onderzoek is uitgevoerd door de heer [naam 1] en de heer [naam 2] , milieuchemicus. Het rapport van 22 september 2023 onderschrijft de ernst van de PFOS-vervuiling op de Westerschelde en wijst 3M Belgium aan als voornaamste bron van vervuiling.

2.11.

Op 19 februari 2024 heeft de NVB 3M aansprakelijk gesteld voor de schade van vissersbedrijven die actief zijn in de gebieden waar de PFOS-niveaus boven de Europese normen liggen.

3Het geschil

3.1.

De NVB vordert in de hoofdzaak voor recht te verklaren dat 3M België en 3M Company onrechtmatig hebben gehandeld jegens [naam 3] en hen hoofdelijk te veroordelen de schade, nader op te maken bij staat, te vergoeden.

3.2.

De NVB heeft – samengevat – aan haar vordering ten grondslag gelegd dat 3M onrechtmatig heeft gehandeld jegens alle vissers die op de Westerschelde actief zijn (of tot voorkort waren). 3M Belgium heeft PFOS geloosd in de Schelde en deze PFOS is vervolgens stroomafwaarts in de Westerschelde terechtgekomen. 3M heeft nagelaten te stoppen met deze lozingen, dan wel deze grotendeels te beperken, nadat zij bekend was, althans bekend had moeten zijn, met de milieu- en gezondheidsrisico’s die gepaard gaan met de lozing van PFOS. Als gevolg van deze lozingen kan er niet meer gevist worden op de Westerschelde waardoor de vissers schade lijden. De NVB stelt in deze procedure – bij wijze van proefproces – een vordering in namens één van deze vissers, de heer [naam 3] .

3.3. 3

M heeft nog geen verweer gevoerd in de hoofdzaak maar zij heeft een tweetal incidenten opgeworpen. 3M vordert in incident primair dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart wegens het ontbreken van rechtsmacht van de Nederlandse rechter. Subsidiair vordert 3M dat de NVB niet-ontvankelijk wordt verklaard in haar vorderingen. Ten slotte vordert 3M te bepalen dat tussentijds hoger beroep kan worden ingesteld indien de vorderingen van 3M in het incident geheel of gedeeltelijk worden afgewezen.

3.4.

Kort gezegd heeft 3M aan haar primaire vordering ten grondslag gelegd dat de Nederlandse rechter geen rechtsmacht heeft. Een van de redenen die zij daartoe aanvoert is dat de vordering schade betreft die de heer [naam 3] in privé heeft geleden. Die schade is een afgeleide van de gestelde aantasting van het afgescheiden vermogen van Visserijbedrijf [v.o.f.] (verder te noemen: [v.o.f.] ). Er bestaat geen rechtsmacht om te beslissen over een vordering tot betaling van deze (afgeleide) indirecte zuivere vermogensschade. Voor zover de Nederlandse rechter wel rechtsmacht zou hebben, dient de NVB niet ontvankelijk te worden verklaard. De gestelde normschending betreft een schending jegens [v.o.f.] [naam 3] kan niet in eigen naam schadevergoeding vorderen voor schade die is toegebracht aan [v.o.f.]

3.5.

In reactie op dit verweer heeft de NVB haar eis in de hoofdzaak gewijzigd in die zin dat zij vordert dat 3M Belgium en 3M Company onrechtmatig hebben gehandeld jegens [naam 3] en [v.o.f.] en hen hoofdelijk te veroordelen de schade die [naam 3] en [v.o.f.] hebben geleden, nader op te maken bij staat, te vergoeden.

3.6. 3

M heeft zich verzet tegen deze wijziging van eis.

3.7.

Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4De beoordeling in de hoofdzaak

Wijziging van eis

4.1. 3

M stelt zich op het standpunt dat een eiswijziging in deze fase van de procedure niet mogelijk is omdat de hoofdzaak ten gevolge van het bevoegdheidsincident stil is komen te liggen. Aan de verdere beoordeling van de hoofdzaak kan pas worden toegekomen indien de rechtbank zich bevoegd heeft verklaard ten aanzien van de vorderingen die bij dagvaarding zijn ingesteld.

4.2.

De rechtbank volgt 3M hierin niet. Uit artikel 130 Rv volgt dat een eiser bevoegd is zijn eis of de gronden daarvan te vermeerderen zolang de rechter nog geen eindvonnis heeft gewezen. Het opwerpen van een bevoegdheidsincident brengt niet met zich dat deze mogelijkheid tijdelijk geschorst wordt. Het wijzigen van de eis is in beginsel dan ook toegestaan, tenzij deze in strijd is met de eisen van een goede procesorde. Nu de eiswijziging mogelijk van invloed is op de bevoegdheid van de rechtbank, dient de rechtbank in dit stadium van de procedure te beslissen over de toelaatbaarheid van de wijziging van eis.

4.3. 3

M stelt zich op het standpunt dat de eiswijziging in strijd is met de eisen van een goede procesorde. Zij voert hiertoe aan dat zij door deze wijziging onredelijk wordt bemoeilijkt in haar verdediging en dat het geding onredelijk wordt vertraagd. De eiswijziging is pas gedaan nadat de exceptie van onbevoegdheid is opgeworpen en brengt een fundamentele wijzing in de aard van het geschil in de hoofdzaak met zich. Door de wijziging van eis ligt een geheel andere rechtsverhouding ter beoordeling voor. Het geschil betreft niet langer de verhouding tussen 3M en een vennoot met mogelijke privéschade maar ook de verhouding tussen 3M en [v.o.f.]

4.4.

De rechtbank volgt 3M hierin niet. Zowel in de dagvaarding als in een als productie overgelegd rapport wordt benoemd dat [v.o.f.] schade heeft geleden. Bij de dagvaarding is ook een uittreksel uit het handelsregister van de v.o.f. overgelegd. Dat de NVB heeft bedoeld de vordering ook namens [v.o.f.] in te stellen, kan dan ook niet tot een verrassing hebben geleid bij 3M. De NVB heeft een deelnemingsovereenkomst in het geding gebracht die is gesloten tussen de NVB en [v.o.f.] Deze overeenkomst is gedateerd op 4 mei 2024 en is dus geruime tijd voor het uitbrengen van de dagvaarding gesloten. Uit deze overeenkomst volgt dat [v.o.f.] aan de NVB een last ter incasso heeft verstrekt om alle mogelijke bestaande en toekomstige rechten en aanspraken van de v.o.f. tegen gedaagden in te stellen. De NVB is dus ook bevoegd om de vordering namens de v.o.f. in te stellen. Naar het oordeel van de rechtbank wordt 3M met deze eiswijziging niet belemmerd in haar procesvoering. Zij heeft nog geen conclusie van antwoord in de hoofdzaak ingediend. Zij heeft dus de mogelijkheid zich te verweren tegen de gewijzigde eis. De rechtbank staat de eiswijziging toe en zal bij de beoordeling van de incidentele vorderingen uitgaan van deze gewijzigde eis.

5De beoordeling in het incident

Rechtsmacht

5.1.

De rechtbank stelt voorop dat het haar in het kader van het onderzoek naar haar internationale bevoegdheid vrij staat te toetsen aan alle ter beschikking staande gegevens, daaronder begrepen de betwistingen van de gedaagde. Deze toets gaat echter niet zover dat de rechtsverhouding op basis waarvan de rechtbank al dan niet haar internationale bevoegdheid aanneemt in dit stadium ook daadwerkelijk moet komen vast te staan of dat in dat kader nadere bewijslevering moet worden toegestaan.

De vordering tegen 3M Belgium

5.2.

Zowel de NVB als 3M Belgium hebben hun woonplaats in een lidstaat van de Europese Unie. De rechtbank dient daarom aan de hand van Verordening (EU) nr. 1215/2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (hierna te noemen: EEX-Vo) te beoordelen of de Nederlandse rechter bevoegd is van het geschil kennis te nemen. Uit artikel 4 van die verordening volgt de hoofdregel dat een partij die woonplaats heeft op het grondgebied van een lidstaat, ongeacht zijn nationaliteit, wordt opgeroepen voor de gerechten van die lidstaat. De verordening kent echter een aantal uitzonderingen op die hoofdregel.

5.3.

De NVB heeft aan haar vordering in de hoofdzaak onrechtmatig handelen van 3M Belgium ten grondslag gelegd. Uit artikel 7 lid 2 EEX-Vo volgt dat een persoon die woonplaats heeft op het grondgebied van een lidstaat in dat geval kan worden opgeroepen voor het gerecht van de plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan of zich kan voordoen. Wanneer de plaats van de gebeurtenis die de schade veroorzaakt (het Handlungsort) en de plaats waar de schade intreedt (het Erfolgsort) niet samenvallen, kan de plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan, beide plaatsen omvatten.

5.4.

De NVB stelt dat het onrechtmatig handelen van 3M Belgium bestaat uit het uitstoten van PFOS door haar fabriek in Zwijndrecht (België). 3M Belgium heeft niet betwist dat zij PFOS heeft uitgestoten. Tussen partijen is verder niet in geschil dat het Handlungsort is gelegen in België. Partijen verschillen echter van mening over de plaats van het Erfolgsort.

5.5.

De NVB stelt in dit kader dat [naam 3] en [naam 3] v.o.f in Nederland schade lijden doordat er als gevolg van de PFOS lozingen niet meer gevist kan worden in (een deel van) de Westerschelde. [naam 3] en [v.o.f.] lijden hierdoor directe schade. [naam 3] lijdt ook immateriële schade omdat hij zijn beroep als visser niet langer ongestoord kan uitoefenen.

5.6. 3

M betwist dat er sprake is van directe schade. De PFOS die via de Schelde terecht is gekomen in de Westerschelde wordt opgenomen door nog niet gevangen vis en schaaldieren in de Westerschelde. Deze behoren voordat zij zijn gevangen niemand toe. De lozing van PFOS heeft dan ook niet geleid tot aantasting van enig eigendom van [naam 3] en/of [v.o.f.] Er bestaat dus alleen indirecte zuivere vermogensschade. Bij zuivere vermogensschade dient het begrip Erfolgsort volgens 3M restrictief te worden uitgelegd. Het Erfolgsort ligt uitsluitend daar waar de initiële directe schade intreedt, niet waar louter financiële gevolgen worden gevoeld. Dit betekent in de visie van 3M dat de Nederlandse rechter in dit geval geen rechtsmacht heeft.

5.7.

De rechtbank volgt 3M hierin niet. De rechtbank oordeelt dat zowel [naam 3] in privé als [v.o.f.] schade hebben geleden en nog zullen lijden door de lozing van PFOS in de Schelde door 3M Belgium. De NVB heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat de in de Schelde geloosde PFOS in de Westerschelde terecht is gekomen en dat (een deel van) de Westerschelde daardoor niet meer bevist kan worden. Vissers moeten daardoor uitwijken naar andere wateren wat kosten met zich brengt. De rechtbank acht het voorstelbaar dat dit ook lijdt tot immateriële schade bij [naam 3] nu hij daardoor zijn beroep niet meer kan uitoefenen op de wijze zoals hij dat voorheen deed.

5.8.

Anders dan 3M betoogt, betreft dit geen indirecte zuivere vermogensschade. Deze zaak bevat grote gelijkenissen met het Kalimijnen arrest1. Ook in die zaak was er sprake van grensoverschrijdende watervervuiling. Volgens 3M gaat de vergelijking met dat arrest niet op omdat er in die zaak sprake was van schade aan eigendommen door het vervuilde water. Ook in die zaak was echter geen sprake van directe en onmiddellijke schade maar was er nog sprake van een tussenstap. In het Kalimijnen arrest werd het met afvalzouten vervuilde water door agrariërs gebruikt voor het beregenen van hun gewassen waardoor er schade aan die gewassen optrad. In deze zaak zorgt PFOS in het (daarmee vervuilde) water ervoor dat de Westerschelde niet meer bevist kan worden omdat PFOS zich ook in vissen en schaaldieren ophoopt. Er is dus geen sprake van zuivere vermogensschade. Hoewel de vissen voordat ze zijn gevangen nog niet aan iemand toebehoren, wordt door de vervuiling, zo stelt NVB, wel het economisch vissersbelang geschonden. Nu 3M dit onvoldoende gemotiveerd heeft betwist, oordeelt de rechtbank dat NVB voldoende onderbouwd heeft dat schending van het economisch vissersbelang tot de vermeende schade bij vissers lijdt, waaronder [naam 3] en [v.o.f.] Omdat er als gevolg van de te hoge concentratie PFOS niet meer gevist kan worden op de Westerschelde, wordt de gestelde schade in Nederland geleden. Het Erfolgsort ligt dan ook in Nederland zodat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft. De rechtbank Zeeland-West-Brabant is relatief bevoegd van de vordering kennis te nemen.

De vordering tegen 3M Company

5.9. 3

M Company is gevestigd in de Verenigde Staten. Tussen Nederland en de Verenigde Staten is geen verdrag van toepassing dat regels bevat over de bevoegdheid in burgerlijke en handelszaken zoals hier aan de orde. De vraag of de Nederlandse rechter ten aanzien van 3M Company rechtsmacht heeft, moet daarom worden beantwoord aan de hand van het commune internationaal bevoegdheidsrecht, zoals onder meer neergelegd in de artikelen 1-14 Rv.

5.10.

Bij de invoering en latere wijzigingen van de artikelen 1-14 Rv heeft de Nederlandse wetgever aansluiting gezocht bij, onder meer, de voorlopers van de huidige EEX-Vo. Bij de uitleg van de commune regels voor internationale rechtsmacht moet daarom in beginsel aansluiting worden gezocht bij de rechtspraak van het HvJ EU over (de voorlopers van) de EEX-Vo. Dit is anders indien aannemelijk is dat de Nederlandse wetgever heeft beoogd om bij de inrichting van een commune regel af te wijken van de Unierechtelijke instrumenten of de uitleg daarvan door het HvJ EU. Van deze uitzondering is in dit geval geen sprake.

5.11.

Artikel 7 lid 1 Rv bepaalt dat indien de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft ten aanzien van een van de gedaagden, hem ook rechtsmacht toekomt ten aanzien van in hetzelfde geding betrokken andere gedaagden, mits tussen de vorderingen tegen de onderscheiden gedaagden een zodanige samenhang bestaat dat redenen van doelmatigheid een gezamenlijke behandeling rechtvaardigen. Bij de uitleg van artikel 7 lid 1 Rv is van belang dat deze bepaling is gebaseerd op (de voorloper van) artikel 8, aanhef en onder 1, EEX-Vo. Voor het antwoord op de vraag of de vorderingen samenhangen in de zin van artikel 7 lid 1 Rv, kan daarom de rechtspraak van het HvJ EU als richtsnoer worden genomen.

5.12.

Uit de rechtspraak van het HvJ EU volgt dat het aan de nationale rechter is om, rekening houdend met alle noodzakelijke elementen van het dossier, te beoordelen of de verschillende bij hem ingestelde vorderingen samenhangend zijn en dus of er in geval van afzonderlijke berechting gevaar voor onverenigbare beslissingen bestaat. Daarbij kan van belang zijn of de gedaagden onafhankelijk van elkaar hebben gehandeld. Ook de rechtsgrondslag van de vorderingen is van belang, waarbij geldt dat een identieke rechtsgrondslag geen onmisbare voorwaarde is voor toepassing van artikel 8, aanhef en punt 1 EEX-Vo. Het gaat erom dat het voor de gedaagden voorzienbaar was dat zij konden worden opgeroepen in de lidstaat waar ten minste één van hen woonplaats had. Verder geldt dat beslissingen niet reeds tegenstrijdig kunnen worden geacht op grond van enkele divergentie in de beslechting van het geschil; vereist is dat deze divergentie zich voordoet in het kader van eenzelfde situatie, feitelijk en rechtens.

5.13. 3

M stelt zich op het standpunt dat de vereiste nauwe samenhang tussen de vorderingen van de NVB tegen 3M Belgium en tegen 3M Company ontbreekt. Er is volgens haar geen sprake van een zelfde feitelijke situatie en ook niet van een zelfde situatie rechtens. De vordering tegen 3M Company is gebaseerd op een andere feitelijke grondslag dan de vordering tegen 3M Belgium. De NVB verwijt 3M Belgium de emissies van PFOS vanuit haar fabriek in België. Zij verwijt 3M Company dat zij daarvan kennis had en heeft nagelaten de productie door haar dochteronderneming in België te laten staken. De NVB heeft deze grondslag echter niet concreet onderbouwd. Zij heeft nagelaten te onderbouwen hoe dit zich verhoudt tot de Nederlandse rechtssfeer. De enkele omstandigheid dat beide gedaagden tot hetzelfde concern behoren, is in de visie van 3M onvoldoende voor het aannemen van rechtsmacht van de Nederlandse rechter. Nu er sprake is van verschillende grondslagen, bestaat er volgens 3M geen gevaar op onverenigbare beslissingen indien de vorderingen afzonderlijk worden beoordeeld.

5.14.

De NVB stelt zich op het standpunt dat ook 3M Company onrechtmatig heeft gehandeld in het kader van de PFOS-uitstoot door 3M Belgium. Uit interne documenten volgt dat 3M Company zeer nauw betrokken is geweest bij onderzoeken die zijn gedaan naar de uitstoot van PFOS door de Belgische fabriek. 3M Company heeft nagelaten deze informatie (binnen het concern-verband) beschikbaar te stellen. Het was bovendien voorzienbaar dat de Nederlandse rechter bevoegd is om kennis te nemen van geschillen hierover. De fabriek in België ligt immers slechts enkele kilometers van de Nederlandse grens. Het was voorzienbaar dat er schade zou (kunnen) optreden in Nederland en dat 3M daarvoor aansprakelijk zou worden gehouden. Het ligt ook niet voor de hand om procedures die zien op schade die in Nederland wordt geleden, in verschillende jurisdicties aanhangig te maken omdat dan het risico bestaat op onverenigbare beslissingen.

5.15.

Ter zitting is gebleken dat 3M Company indirect alle aandelen houdt in 3M Belgium. Ook is gebleken dat 3M Company bemoeienis heeft gehad met de uitstoot van PFOS. 3M Company heeft onderzoeken laten uitvoeren naar die uitstoot en zij heeft het besluit genomen dat de uitstoot van PFOS concernbreed moest worden uitgefaseerd. Ook stelt de NVB onvoldoende weersproken dat 3M Company zich heeft bemoeid met schadeclaims van de Belgische en Nederlandse staat en een class action van inwoners van Antwerpen naar aanleiding van de PFOS-vervuiling. Gedaagden hebben dus niet onafhankelijk van elkaar gehandeld ten aanzien van de uitstoot. Er bestaat voldoende samenhang tussen de gestelde onrechtmatige daden van 3M Belgium en 3M Company. Dat de vorderingen geen identieke grondslagen hebben, staat niet in de weg aan toepassing van artikel 7 Rv. Het was voldoende voorzienbaar voor gedaagden dat zij konden worden opgeroepen voor de Nederlandse rechter gelet op de schade die in Nederland kan optreden. De rechtbank is dan ook van oordeel dat er een voldoende nauwe band bestaat tussen de vorderingen tegen 3M Belgium en 3M Company zodat zij ook rechtsmacht heeft ten aanzien van de vordering tegen 3M Company.

Ontvankelijkheid

5.16.

Het voorgaande betekent dat de primaire incidentele vordering tot onbevoegd verklaring wordt afgewezen. De rechtbank komt dan toe aan de subsidiaire vordering van 3M. 3M vordert subsidiair om de NVB niet ontvankelijk te verklaren in haar vorderingen jegens 3M Belgium en 3M Company.

5.17. 3

M legt hieraan – samengevat – ten grondslag dat de gestelde onrechtmatige daad niet ziet op een onrechtmatig handelen jegens [naam 3] in privé maar jegens de v.o.f. Nu de vordering is ingesteld namens [naam 3] in privé, dient de NVB niet ontvankelijk te worden verklaard. In het voorgaande is echter al geoordeeld dat de NVB haar vordering heeft kunnen wijzigen in die zin dat de vordering ook namens de v.o.f. wordt ingesteld. De incidentele vordering tot niet ontvankelijk verklaring van de NVB zal daarom worden afgewezen. Overigens volgt uit het voorgaande dat aannemelijk is dat niet alleen jegens [v.o.f.] maar ook jegens [naam 3] in privé onrechtmatig is gehandeld zodat de NVB ook zonder eiswijziging ontvankelijk zou zijn geweest in haar vordering.

Tussentijds hoger beroep

5.18. 3

M vordert ten slotte te bepalen dat tussentijds hoger beroep kan worden ingesteld indien de incidentele vorderingen worden afgewezen. Zij legt hieraan ten grondslag dat de NVB deze zaak gebruikt als testprocedure. De beoordeling van de internationale rechtsmacht is dus niet alleen bepalend voor deze procedure maar kan precedentwerking hebben voor de vermeende vorderingen van anderen. Directe toetsing van de rechtsmacht door de appelrechter voorkomt dat de (inhoudelijke) procedure bij een mogelijk onbevoegde rechter of met een onjuiste partijopstelling wordt voortgezet. De processuele doelmatigheid en rechtszekerheid wegen volgens 3M in dit geval zwaarder dan vertraging van de procedure.

5.19.

De NVB heeft zich verzet tegen het openstellen van tussentijds hoger beroep.

5.20.

Ingevolge artikel 337 lid 2 Rv kan van een tussenvonnis slechts tegelijk met dat van het eindvonnis hoger beroep worden ingesteld, tenzij de rechter anders heeft bepaald. Voor het maken van een uitzondering op de hoofdregel zal niet snel aanleiding zijn, omdat het tussentijds aanwenden van rechtsmiddelen leidt tot vertraging van de procedure. Naar het oordeel van de rechtbank zijn er in dit geval geen zwaarwegende belangen of bijzondere procesrechtelijke redenen om van het hiervoor geformuleerde uitgangspunt af te wijken. 3M kan het oordeel over de rechtsmacht en de ontvankelijkheid van de NVB aan de appelrechter voorleggen nadat het eindvonnis in deze zaak is gewezen. Het is niet aannemelijk dat de NVB al andere vorderingen in zal stellen voordat er een oordeel is gegeven over de aansprakelijkheid van 3M. De vrees voor precedentwerking lijkt dan ook onterecht. Daar komt bij dat de hoofdzaak alleen gaat over de vraag of 3M aansprakelijk is voor geleden en nog te lijden schade. Indien wordt geoordeeld dat dit het geval is, kan tegen dat vonnis hoger beroep worden ingesteld alvorens in een schadestaatprocedure de omvang van de schade zal worden vastgesteld. Gelet op deze omstandigheden zal de vordering van 3M om ten aanzien van dit incidentele vonnis tussentijds hoger beroep open te stellen worden afgewezen.

1HvJ EG 30 november 1976, ECLI:EU:C:1976:166

 

Rechtbank Zeeland-West-Brabant 12 november 2025, ECLI:NL:RBZWB:2025:7772