Overslaan en naar de inhoud gaan

GHARL 050825 ook in HB: geen aansprakelijkheid tzv ongeval tussen twee oldtimer 50cc motoren, afwijken van lijn in baksteenformatie; plotseling afremmen; vastloper

GHARL 050825 ook in HB: geen aansprakelijkheid tzv ongeval tussen twee oldtimer 50cc motoren, afwijken van lijn in baksteenformatie; plotseling afremmen; vastloper

in vervolg op:
RBMNE 071222 geen aansprakelijkheid tzv ongeval tussen twee oldtimer 50cc motoren, afwijken van lijn in baksteenformatie; plotseling afremmen; vastloper

- verzocht € 17.895,30; begroot, niet toegewezen 20 uur x € 200,00 +21 % = € 4.840,00

2De kern van de zaak

2.1

[appellant] heeft in deelgeschil (primair) een verklaring voor recht gevraagd dat Univé en [geïntimeerde2] hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de gevolgen van een motorongeval en dat zij gehouden zijn de schade te vergoeden. Subsidiair heeft [appellant] een verklaring voor recht gevraagd dat de bewijslast van de stelling van Univé c.s. dat de aanrijding is veroorzaakt door [appellant] omdat hij te dicht achter [geïntimeerde2] reed toen laatstgenoemde snelheid verloor bij Univé c.s. ligt. Met veroordeling van Univé c.s. in de kosten van de procedure. [appellant] heeft tegelijkertijd een voorlopig getuigenverhoor gestart waarin onder meer de direct betrokkenen bij het motorongeval als getuigen zijn gehoord.

2.2

De rechtbank heeft in deelgeschil3, kort gezegd, de verzoeken van [appellant] afgewezen. In de daarna door [appellant] gestarte bodemprocedure heeft de rechtbank bij tussenvonnis van 3 april 2024 toestemming verleend tot het instellen van tussentijds hoger beroep tegen de beschikking deelgeschil.

2.3

Het geschil in hoger beroep draait met name om de vraag wie schuld heeft aan het ongeval en wie aansprakelijk is voor de schade van [appellant] . Het hof zal de beslissing van de rechtbank (deelgeschilrechter) bekrachtigen en zal hierna uitleggen hoe het tot dit oordeel is gekomen.

3De toelichting op de beslissing van het hof

De feiten

3.1

De rechtbank heeft in de beschikking deelgeschil onder 2.1 tot en met 2.5 de feiten vastgesteld waarbij het hof zich aansluit. Kort gezegd betreft het een motorongeval dat op 24 september 2017 plaatsvond op de rijksweg A2 waarbij de motoren van [appellant] en [geïntimeerde2] elkaar hebben geraakt en [appellant] daardoor ten val kwam en schade heeft geleden. Partijen reden op oldtimers met een groepje motorrijders. [geïntimeerde2] reed voorop en [appellant] reed als eerste achter hem. De groep motorrijders reed ongeveer 100 km/uur op de linker rijbaan.

3.2

Na aansprakelijkstelling door Achmea Rechtsbijstand namens [appellant] heeft Univé, de verzekeraar van [geïntimeerde2] , de schade laten onderzoeken door een onderzoeker van haar afdeling Veiligheidszaken waarbij [geïntimeerde2] , zijn vader, [naam1] en [appellant] als betrokkenen zijn gehoord. Univé heeft daarna aansprakelijkheid afgewezen.

3.3

In voorlopig getuigenverhoor zijn naast (direct) betrokken partijen ook de vader van [geïntimeerde2] , [naam1] en [naam2] als getuigen gehoord.

De geschilpunten tussen partijen

3.4

De rechtbank heeft (onder 2.11 beschikking deelgeschil) samengevat waarover partijen van mening verschilden. Het belangrijkste punt (ook in hoger beroep) is of [geïntimeerde2] abrupt en sterk zijn snelheid verminderde (en naar rechts uitweek, zo begrijpt het hof) als gevolg van een zogenoemde “vastloper” van zijn motor. Verder is in discussie of [appellant] in “baksteenformatie”4 reed en hoe dicht hij op [geïntimeerde2] reed.

Toetsingskader voor aansprakelijkheid

3.5

[appellant] stelt dat [geïntimeerde2] onrechtmatig heeft gehandeld omdat hij een verkeersfout heeft gemaakt. Het onrechtmatig handelen houdt volgens [appellant] in, zakelijk weergegeven, dat [geïntimeerde2] heeft nagelaten met zijn arm een teken te geven dat hij van rijbaan wilde wisselen en/of een belangrijke verplaatsing naar rechts uitvoerde (artikel 55-56 RVV 1990) dan wel dat [geïntimeerde2] zich zodanig heeft gedragen dat hij een gevaar en/of hinder voor [appellant] heeft veroorzaakt (artikel 5 WVW) en het aan [geïntimeerde2] schuld is te wijten dat het verkeersongeval plaatsvond waardoor hij lichamelijk letsel heeft opgelopen (art. 6 WVW).

De bewijslastverdeling

3.6

Omdat [appellant] zich beroept op onrechtmatig handelen van [geïntimeerde2] , waardoor deze gehouden is schadevergoeding te betalen, rust op hem in beginsel de bewijslast. [appellant] draagt dan ook het bewijsrisico. Een andere verdeling van de bewijslast kan voortvloeien uit de eisen van redelijkheid en billijkheid, in die zin dat de bewijslast wordt omgekeerd en het bewijsrisico op [geïntimeerde2] zou komen te liggen. Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad kan deze uitzondering op de bewijslastverdeling slechts met terughoudendheid en onder bijzondere omstandigheden plaatsvinden.5

3.7

In aansprakelijkheidszaken is in de rechtspraak de zogenoemde omkeringsregel ontwikkeld. Die regel houdt in dat indien door een onrechtmatige gedraging een risico ter zake van het ontstaan van schade in het leven is geroepen en dit risico zich vervolgens heeft verwezenlijkt, daarmee het causaal verband tussen die gedraging en de aldus ontstane schade in beginsel is gegeven en dat het aan degene die op grond van die gedraging wordt aangesproken, is om te stellen en te bewijzen dat die schade ook zonder die gedraging zou zijn ontstaan.6 Het bewijsrisico blijft op de partij rusten die zich op het onrechtmatig handelen beroept. Voor toepassing van deze regel geldt dat is komen vast te staan dat sprake is geweest van een gedraging in strijd met een norm die ertoe strekt een specifiek gevaar ter zake van het ontstaan van schade bij een ander te voorkomen en dat degene die zich op de schending van deze norm beroept, ook bij betwisting aannemelijk heeft gemaakt dat in het concrete geval het (specifieke) gevaar waartegen de norm bescherming beoogt te bieden, zich heeft verwezenlijkt. Voor toepassing van de omkeringsregel is geen plaats ingeval de toedracht van het ongeval niet is komen vast te staan.

3.8

Door [appellant] zijn geen feiten en omstandigheden aangevoerd die rechtvaardigen dat de bewijslast (over de toedracht van het ongeval) wordt omgekeerd. Voor toepassing van de omkeringsregel is geen plaats omdat in deze zaak de toedracht van het ongeval juist nog niet vaststaat (en onderwerp van geschil is). Dat betekent dat het hof ervan uitgaat dat overeenkomstig de hoofdregel in artikel 150 Rv de bewijslast op [appellant] rust. Volledigheidshalve merkt het hof nog op dat ten aanzien van [appellant] geldt dat hij als partijgetuige in de zin van artikel 164 lid 2 Rv heeft te gelden, wat betekent dat zijn eigen verklaring geen bewijs in zijn voordeel kan opleveren tenzij zijn verklaring nog wordt ondersteund door ander bewijsmateriaal.

Was sprake van een vastloper / abrupte snelheidsafname?

3.9

[appellant] stelt dat sprake was van een vastloper van de motorfiets van [geïntimeerde2] nu die dat zelf ook heeft verklaard in een whatsapp gesprek op 25 september 2017 en dat ook op het door [geïntimeerde2] ingevulde schadeformulier van 20 februari 2018 is geschreven.

3.10

In het whatsapp gesprek van 25 september 2017 tussen [appellant] en [geïntimeerde2] gaat het over het letsel en welbevinden van [appellant] daags na het ongeval:

[appellant] : Helemaal beurs. Veel spierpijn en zo. En wat dom maar da’s achteraf gelul…

[geïntimeerde2] : Ja pfff.. als die kk kreidler niet vastliep was er niks gebeurt..

(…) Het gesprek gaat verder:

[appellant] : Hoe is het met jou eigenlijk. Ik merkte dat je erg geschrokken was en gelijk bij mij stond. Dank je wel nog daarvoor…

[geïntimeerde2] : Pff ja ik schrok me echt de tering. Ik keek je aan toen t gebeurde.. ik vertrouwde mijn blokje toen niet dus wilde een baan opzij gaan en zag jou in mn ooghoeken achter me hangen, dus wilde je zeggen dat ik ging stoppen.. dat was al te laat want ik keek je aan en liep die meteen vast …

3.11

In het schadeformulier heeft [geïntimeerde2] (als eerste) ingevuld bij opmerkingen: Ivm technische problemen remde motor abrupt waardoor bestuurder A achterop reed. Daarna heeft [appellant] ingevuld: Door vastloper remde voorganger op snelweg onverwacht snel af en kon niet ontwijken.

3.12

Vast staat dat het schadeformulier ongeveer vijf maanden na het ongeval is opgesteld en ingediend bij de verzekeraar. Door [appellant] is niet betwist dat hij dit aanrijdingsformulier nodig had om een claim in te kunnen dienen bij zijn ongevallenverzekeraar. Daarover hebben partijen ook whatsapp gesprekken gevoerd op 22 maart 2018 nadat het aanrijdingsformulier door [appellant] was doorgestuurd naar zijn verzekeraar. In die gesprekken zegt [geïntimeerde2] dat de schuld niet bij hem moet komen te liggen, waarop [appellant] antwoordt dat hij hem de schuld niet geeft: We zijn gewoon verzekerd wat mij betreft zoeken hun het uit. Uiteindelijk is door de ongevallenverzekeraar aan [appellant] een bedrag van rond de € 10.000 uitgekeerd.

3.13

Of [geïntimeerde2] een nu wel of niet een vastloper heeft gehad kan in het midden blijven omdat het er om gaat of [geïntimeerde2] abrupt en flink vaart minderde (en naar rechts uitweek) waardoor [appellant] tegen hem aan reed, dan wel dat [geïntimeerde2] zich zodanig heeft gedragen dat hij gevaar of hinder voor [appellant] veroorzaakte.

De verklaringen van betrokkenen (voor Univé en in voorlopig getuigenverhoor)

3.14

[geïntimeerde2] verklaart aan de onderzoeker van Univé op 20 juni 2018 het navolgende: Ik reed op de linkerrijbaan (…) Achter mij, op dezelfde rijstrook, reed de mij bekende [appellant] (…). Hij bereed dezelfde rijstrook als ik in dezelfde richting als ik. Hij reed ongeveer 1 meter recht achter mij. Ik weet dat omdat ik omkeek en naar de vluchtstrook wilde gaan. (…) Achter [appellant] reed mijn vader (…) Achter mijn vader reed [naam1] (…) Ik en [appellant] reden niet in baksteenformatie, maar reden achter elkaar. (…) Door vlak achter mij te gaan rijden en door nagenoeg vlak te gaan liggen met de kin op de tank, kon [appellant] mij bijhouden door in mijn slipstream mee te rijden. Ik hoorde op een gegeven moment dat mijn motor van de Kreidler niet lekker liep. Ik wilde gaan stoppen om een en ander te gaan controleren. Ik kneep de koppelingshandle in en verminderde gas. Ik wilde naar de vluchtstrook gaan. Op dat zelfde moment keek ik rechts achterom en zag op dat moment [appellant] op een zeer korte afstand van ongeveer één meter achter mij rijden. Op dat moment reed [appellant] met het voorwiel van zij[n] Zündap tegen het achterwiel van mijn Kreidler. (…) Toen ik mijn koppelingshandle inkneep, veranderde mijn snelheid niet hevig maar licht. Kennelijk had [appellant] niet in de gaten dat ik snelheid verminderde. (…) Ik moet wel aangeven dat er geen sprake [was] van een vastloper, ik hoorde dat de motor niet lekker liep.

3.15

[geïntimeerde2] heeft ter gelegenheid van het voorlopig getuigenverhoor op 26 augustus 2020 onder meer het navolgende verklaard. Op de vraag hoe [geïntimeerde2] weet dat [appellant] op ongeveer één meter achter hem reed antwoordt hij: Dat heb ik gehoord van [naam3] , [naam1] en de andere twee jongens die er achter reden. Ik reed voorop en [appellant] reed achter mij. De anderen hebben dat gezien. En op een andere vraag over die één meter afstand: Ik zag dat toen ik van het gas af ging en rechts opzij keek. Ik weet zeker dat het één meter afstand was. Wat [appellant] hierover zegt klopt absoluut niet. En op de vraag hoe [appellant] op de motor zat (vlak, met de kin op zijn tank): Dat zag ik toen ik hem inhaalde. In het verleden reden we vaker met de kin op de tank en de voeten op de passagierssteun zodat er minder weerstand van de wind is. (…) Het is absoluut niet waar dat het achterwiel van mijn motor blokkeerde. Als je afremt met een tweetakt, door het gas los te laten, dan rem je minder snel dan een auto als je daar het gas loslaat. Op de vraag waarom [geïntimeerde2] zijn koppelingshendel inkneep: Dat doe je standaard als er mogelijk technische problemen zijn op een tweetakt. (…) Bij een tweetakt laten we nooit zomaar het gas los, we drukken altijd de koppeling in. Dat deed iedereen in de groep waar we mee reden. Over de naar de vluchtstrook willen uitwijken: Door te kijken of er ruimte is om naar rechts te gaan. (…) We hebben op oldtimers geen richtingaanwijzers en spiegels, dat is niet verplicht. We geven altijd richting met de hand. In dit geval was daar geen tijd voor en heb ik niet met mijn hand richting aangegeven. Op de vraag hoe [geïntimeerde2] weet dat hij geen vastloper had: Omdat ik geen geblokkeerd achterwiel had. Over de whatsapp berichten: Mijn achterwiel is niet vastgelopen, dus mijn opmerking in WhatsApp over vastlopen klopt niet. (…) Er staat dat ik mijn motor niet vertrouwde en dat ik wilde zeggen dat ik ging stoppen. Ik ging van het gas af en trok mijn koppeling in en toen was het al te laat omdat [appellant] vlak achter mij zat. Mijn motor is absoluut niet vastgelopen. Over het ondertekende aanrijdingsformulier: [appellant] zei dat hij 50.000 euro van de verzekering kon krijgen als we het verhaal op deze manier zouden invullen. Het zou geen gevolgen hebben voor mij. Ik wilde [appellant] helpen. Ik ben dus niet eerlijk geweest op het schadeformulier. We hebben het formulier gezamenlijk ingevuld nadat we overleg hadden gehad via WhatsApp. (…) Ik wijs op het bericht van 16 april 2018. Het was [appellant] fout en hij wilde dat ik hielp bij zijn verzekering. Maar mijn hulp werd daarna omgedraaid, want toen moest het ineens via mijn verzekering. Ik gaf aan dat ik het liever niet via mijn verzekering wilde hebben, omdat ik al eerder iets had meegemaakt. (…) Op de vraag waarom het aanrijdingsformulier pas op 20 februari 2018 is ingevuld: We wilden het eerst niet via de verzekering doen, omdat [appellant] zo dicht op mij reed. Een tijdje later vertelde [appellant] dat hij 50.000 euro kon krijgen via zijn verzekering. Ik wilde het niet via mijn verzekeraar laten lopen, maar ik wilde hem wel helpen. (…)

3.16

[naam3] heeft aan de onderzoeker van Univé op 2 juli 2018 onder meer verklaard: Vooropgesteld, ik ben de vader van de ene partij, [geïntimeerde2] , en goede vriend van de andere partij, [appellant] , dus u kunt zich voorstellen dat het afleggen van een verklaring best wel moeilijk ligt. (…). [geïntimeerde2] , mijn zoon, reeds als bestuurder van een motorfiets (…) voorop met een snelheid van ongeveer 100 km/u. Achter [geïntimeerde2] reed [appellant] , een vriend van me, op dezelfde rijstrook op een motorfiets (…). Hij reed op een afstand van ongeveer 1 meter bijna recht achter [geïntimeerde2] . [appellant] reed in de slipstream van [geïntimeerde2] (…) Ik reed iets rechts daarvan op dezelfde rijstrook, op een afstand van ongeveer 10 meter achter [appellant] . [naam1] reed weer achter mij, ook op dezelfde rijstrook. Op een gegeven moment zag ik dat [geïntimeerde2] zich omhoog richtte, iets vaart minderde en omkeek, Op dat moment reed [appellant] , die nagenoeg plat op zijn motorfiets zat, met de voorzijde van zijn voertuig tussen het achterwiel en de uitlaat van de motor van [geïntimeerde2] . Ik zag [appellant] vallen (…).

Als getuige ter gelegenheid van het voorlopig getuigenverhoor heeft hij op 26 augustus 2020 een soortgelijke verklaring afgelegd.

3.17

[naam1] , één van de andere motorrijders, heeft aan de onderzoeker van Univé op 20 juni 2018 onder meer verklaard: [geïntimeerde2] reed voorop met een snelheid van ongeveer 100 km/u. Achter [geïntimeerde2] reed [appellant] op dezelfde rijstrook op een motorfiets (…) Hij reed op een afstand van ongeveer 30 centimeter achter [geïntimeerde2] . (…) Ik kan me dat goed herinneren want ik weet nog dat ik dacht dat hij niet helemaal goed wijs was. De motor van [geïntimeerde2] is een paar kilometer sneller en daarom is [appellant] kennelijk in zijn slipstream gaan hangen. Op een gegeven moment zag ik dat [geïntimeerde2] iets vaart minderde en omkeek. Op dat moment reed [appellant] al met de voorzijde van zijn voertuig tussen het achterwiel en de uitlaat van de motor van [geïntimeerde2] . Ik zag [appellant] vallen (…).

Als getuige ter gelegenheid van het voorlopig getuigenverhoor heeft hij op 26 augustus 2020 een soortgelijke verklaring afgelegd.

3.18

[appellant] heeft aan de onderzoeker van Univé op 9 juli 2018 onder meer het navolgende verklaard: Wij reden in de baksteenformatie waarbij [geïntimeerde2] links van het midden van de rijstrook reed en ik rechts van het midden van de rijstrook reed. [geïntimeerde2] reed voorop en ik reed op een afstand van ongeveer 15 tot 20 meter achter [geïntimeerde2] . Achter mij reed de vader van [geïntimeerde2] … (…) Op een gegeven moment zag ik [dat] de afstand tussen mij en [geïntimeerde2] heel snel afnam en dat [geïntimeerde2] naar rechts stuurde. Er werd door hem niet geremd en er werd door hem geen richting aangegeven. [geïntimeerde2] verminderde snelheid en zakte met de achterzijde van zijn motor tegen de voorzijde van mijn motor, waarbij [ik] ben gevallen met de motorfiets.

Als getuige heeft [appellant] ter gelegenheid van het voorlopig getuigenverhoor op 21 december 2020 onder meer verklaard: Ik was wel aanwezig bij het verhoren van de andere personen. (…) Wij reden op A2 op de middenbaan richting Amsterdam, en mij[n] voorganger, [geïntimeerde2] in baksteenformatie achter elkaar en ik kan mij het moment heel goed herinneren. (…) Ondanks dat wij in baksteenformatie reden tikte hij mij aan. Het gebeurde allemaal in een ogenblik, Ik had geen tijd om te remmen. Het was totaal onverwacht. [geïntimeerde2] minderde heel veel vaart, maar zonder te remmen of blokkerende wielen dat ik zag. [geïntimeerde2] veranderde in de beweging dat die naar mij toe kwam ook in mijn richting. [geïntimeerde2] raakte met zijn achterwiel mijn voorwiel aan, dat kan niet anders. (…) Ik kan mij herinneren dat hij ontzettend hevig snelheid minderde, en naar rechts uitweek om naar de vluchtstrook te gaan. Hierdoor tikte hij mij omver. Qua afstand hou ik meestal een streep en een leeg vak aan. Dat deed ik toen ook.

3.19

[naam2] , een bekende van partijen en reparateur van oude motoren, heeft als getuige ter gelegenheid van het voorlopig getuigverhoor op 26 augustus 20202 onder andere verklaard dat hij van [geïntimeerde2] had gehoord dat hij een vastloper had gehad en dat bij een vastloper de motor niet gelijk stil staat. Soms stopt hij even en doet het daarna wel weer. Het is niet zo dat je over de kop gaat bij een vastloper.

De bewijswaardering

3.20

Genoegzaam staat wel vast dat [appellant] pas vijf maanden na het ongeval aan [geïntimeerde2] heeft gevraagd om een schadeformulier in te vullen ten behoeve van zijn ongevallenverzekering om een uitkering van 50.000 euro te kunnen verkrijgen en dat [geïntimeerde2] hem daarbij behulpzaam wilde zijn. Ook staat wel vast dat partijen in overleg met elkaar hun eigen deel van het schadeformulier hebben afgestemd en ingevuld. Aanvankelijk ging het tussen partijen ook helemaal niet over de schuldvraag maar enkel om de mogelijke uitkering door de ongevallenverzekeraar aan [appellant] . Wat opvalt is dat [geïntimeerde2] in het whatsapp bericht van 25 september 2017 (zie hierboven onder 3.10) al spreekt over het feit dat hij een baan wilde opschuiven omdat hij zijn motorblok niet vertrouwde en hij [appellant] al in zijn ooghoek achter hem zag hangen. Hij wilde zeggen dat hij ging stoppen maar dat was al te laat want hij keek [appellant] al aan. [geïntimeerde2] heeft deze lezing van de toedracht van het ongeval herhaald voor de onderzoeker van Univé en als getuige.

3.21

Het hof heeft hiervoor al geoordeeld (onder 3.13) dat het op zich niet ter zake doet of er wel of geen sprake is geweest van een zogeheten vastloper, maar dat het erom gaat of [geïntimeerde2] abrupt vaart minderde en naar rechts uitweek waardoor [appellant] tegen hem aanreed dan wel dat [geïntimeerde2] zich zodanig heeft gedragen dat hij gevaar of hinder voor [appellant] veroorzaakte. Dan is ook van belang of [appellant] zelf zodanig reed dat hij tijdig hierop kon anticiperen door in ieder geval voldoende afstand te houden tot [geïntimeerde2] (zoals artikel 19 RVV 1990 voorschrijft). Er zijn twee ooggetuigen van het ongeval, [naam3] en [naam1] die beiden verklaren dat [appellant] dicht op [geïntimeerde2] reed (één meter / 30 centimeter) en dat [appellant] daarmee in de slipstream van [geïntimeerde2] reed. Deze verklaringen stroken ook met de eigen beleving van [geïntimeerde2] dat toen hij achterom keek omdat hij naar de vluchtstrook wilde gaan hij [appellant] direct in zijn ooghoeken zag en dat er geen tijd meer was om zijn hand uit te steken omdat [appellant] al viel. [appellant] zelf verklaarde tegenover de onderzoeker van Univé dat hij ongeveer 15 tot 20 meter achter [geïntimeerde2] reed, dat de afstand tussen hen heel snel afnam en dat [geïntimeerde2] naar rechts stuurde.

3.22

Dan is de vraag ook nog of [geïntimeerde2] abrupt vaart minderde. De twee ooggetuigen verklaren dat [geïntimeerde2] “iets vaart minderde en omkeek” ( [naam3] en [naam1] ). [geïntimeerde2] verklaart zelf dat hij “gas verminderde”. [appellant] heeft tegenover de onderzoeker van Univé verklaard dat [geïntimeerde2] snelheid verminderde en met zijn motor tegen de voorzijde van zijn eigen motor aanzakte. Als (partij)getuige verklaart [appellant] dat [geïntimeerde2] heel veel vaart minderde, zonder te remmen of blokkerende wielen en dat [geïntimeerde2] “veranderde in beweging”.

3.23

De eigen verklaring van [appellant] dat hij op ruime afstand, dat wil zeggen 15 tot 20 meter, van [geïntimeerde2] reed, wordt niet ondersteund door andere getuigen en/of ander bewijsmateriaal. Ook de eigen verklaring van [appellant] dat [geïntimeerde2] heel veel vaart minderde (abrupt) wordt niet ondersteund door de andere getuigen. Wel staat vast dat [geïntimeerde2] iets vaart minderde (omdat hij dacht dat er iets met zijn motor was waarvoor hij naar de vluchtstrook wilde). Dat [geïntimeerde2] al een zijwaartse beweging maakte is niet gezien door de andere getuigen. Beziet het hof deze bewijsmiddelen dan kan niet geconcludeerd worden dat [geïntimeerde2] plots (abrupt) vaart minderde en van rijrichting veranderde waardoor [appellant] als achterligger tegen hem aan botste. Uit de bewijsmiddelen volgt eerder dat [appellant] onvoldoende afstand heeft gehouden van [geïntimeerde2] .

3.24

Het hof concludeert dan ook dat [appellant] niet in het bewijs is geslaagd dat [geïntimeerde2] een verkeersfout heeft gemaakt (door een abrupte, onverwachte snelheidsvermindering en veranderende rijrichting waardoor [appellant] tegen hem aan reed dan wel dat [geïntimeerde2] zich zodanig heeft gedragen dat hij gevaar of hinder voor [appellant] veroorzaakte) en onrechtmatig heeft gehandeld jegens [appellant] .

De conclusie

3.25

Het hoger beroep van [appellant] slaagt niet. Het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep behoeft geen bespreking meer. Dat betekent dat de beslissing in deelgeschil bekrachtigd kan worden. Omdat [appellant] in het ongelijk zal worden gesteld, zal het hof [appellant] tot betaling van de proceskosten in hoger beroep veroordelen, uitvoerbaar bij voorraad zoals gevorderd. Onder die kosten vallen ook de nakosten die nodig zijn voor de betekening van de uitspraak en de wettelijke rente daarover. De rente is verschuldigd vanaf veertien dagen na die betekening.7

3.26

Omdat hier sprake is van hoger beroep als van een tussenvonnis zal het hof de zaak terug verwijzen naar de rechtbank om op de hoofdzaak verder te beslissen (artikel 355 Rv).

4De beslissing

Het hof:

4.1

bekrachtigt de beschikking in deelgeschil van 7 december 2022 van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht;

4.2

veroordeelt [appellant] tot betaling van de volgende proceskosten van Univé c.s.:

€ 798 aan griffierecht

€ 2.428 aan salaris van de advocaat van Univé c.s. (2 procespunten x het toepasselijke tarief II)

4.3

bepaalt dat al deze kosten moeten worden betaald binnen 14 dagen na vandaag. Als niet op tijd wordt betaald, dan worden die kosten verhoogd met de wettelijke rente;

4.4

verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;

4.5

verwijst de zaak terug naar de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht om op de hoofdzaak verder te beslissen.

1ECLI:NL:RBMNE:2024:2046

2ECLNL:RBMNE:2022:6409

3Beschikking deelgeschil 7 december 2022, ECLI:NL:RBMNE:2022:6409

4De motoren rijden op dezelfde rijbaan in dezelfde richting in die zin dat zij om en om schuin naast/achter elkaar aanrijden.

5Zie bijvoorbeeld HR 20 januari 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU4529 (B/Interpolis)

6Zie bijvoorbeeld HR 29 november 2002, ECLI:NL:HR:2002:AR7345 (lekkende tankcontainer)

7HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853.

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 5 augustus 2025, ECLI:NL:GHARL:2025:4876