Overslaan en naar de inhoud gaan

RBGEL 091220 Botsing tussen wegrijdende motor en auto, toedracht onduidelijk, vordering afgewezen

RBGEL 091220 Botsing tussen wegrijdende motor en auto, toedracht onduidelijk, vordering afgewezen
2

De feiten

2.1.
Op 1 juni 2017 heeft op de [straatnaam] te Bennekom een aanrijding plaatsgevonden tussen [naam eiseres] als bestuurder van een motor en [naam gedaagde 2] als bestuurder van een personenauto.

2.2.
Op die dag, omstreeks 15:30 uur, is [naam eiseres] op haar motor gestapt die zij had geparkeerd op de oprit van [adres] . Zij is zittend op de motor achteruit gelopen en heeft een draai naar achteren gemaakt de [straatnaam] op. Zij kwam, al achteruitlopend, op de rechterweghelft tot stilstand voor de oprit van de naast gelegen woning. De twee opritten zijn direct naast elkaar gelegen. Op dat moment stonden aan weerszijden van de twee opritten auto’s op de weg geparkeerd. [naam eiseres] heeft vervolgens haar motor gestart. Zij is daarna weggereden en heeft, alvorens de op de weg voor [adres] geparkeerde auto links te passeren, gezwaaid naar haar zoon die rechts op de oprit van [adres] stond.

2.3.
Op nagenoeg hetzelfde moment reed [naam gedaagde 2] met haar auto van de Algemeer de [straatnaam] op in dezelfde richting als [naam eiseres] . Vanwege de geparkeerde auto’s aan de rechterkant van de weg, reed zij op de linker weghelft van de [straatnaam] . Na het passeren van de twee opritten kwamen partijen met elkaar in botsing op de linkerrijstrook ter hoogte van [adres] . Op de [straatnaam] is een maximale snelheid van 30 km per uur toegestaan.

2.4.
[naam eiseres] is door de aanrijding ten val gekomen waarbij haar motor op de linkerzijkant is gevallen. De motor van [naam eiseres] was total-loss. De schade aan de auto van [naam gedaagde 2] bevond zich aan de rechterachterzijde nabij de tankdop. [naam eiseres] heeft als gevolg van de aanrijding (onder meer) een tibeaplateaufractuur opgelopen.

2.5.
In het schadeaanrijdingsformulier hebben partijen de situatie als volgt geschetst:

tekening situatieschets! (niet op rechtspraak.nl, red. LSA LM)

2.6.
Er is geen politie na de aanrijding ter plekke geweest en er heeft (ook later) geen onderzoek op de plaats van de aanrijding plaatsgevonden.

2.7.
[naam eiseres] heeft National Academic als WAM verzekeraar van [naam gedaagde 2] aansprakelijk gesteld voor de schade die zij heeft geleden als gevolg van de aanrijding.

2.8.
National Academic heeft de aansprakelijkheid voor de aanrijding afgewezen.

2.9.
Op 6 augustus 2019 hebben bij deze rechtbank voorlopige getuigenverhoren plaatsgevonden, waarbij als getuigen zijn gehoord: [naam eiseres] , de heer [naam getuige] (de zoon van [naam eiseres] ), [naam gedaagde 2] , mevrouw [naam getuige] en de heer [naam getuige] .

3.
Het geschil

3.1.
[naam eiseres] vordert, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- te verklaren voor recht dat National Academic en [naam gedaagde 2] – hoofdelijk – aansprakelijk zijn voor de schade die eiseres heeft geleden als gevolg van het door [naam gedaagde 2] veroorzaakte verkeersongeval op 1 juni 2017;
- de zaak te verwijzen naar de schadestaatprocedure teneinde de door [naam eiseres] geleden schade op te doen maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
- National Academic en [naam gedaagde 2] – hoofdelijk – te veroordelen tot betaling van een voorschot op de bij staat op te maken schadevergoeding en wel van een voorschot van € 10.000,00, welk voorschot voldaan dient te worden binnen twee weken na betekening van dit vonnis;
- National Academic en [naam gedaagde 2] – hoofdelijk – te veroordelen in de proceskosten alsmede de kosten van het voorlopig getuigenverhoor en de nakosten, welke totaalkosten voldaan dienen te worden binnen twee weken na betekening van dit vonnis.

3.2.
[naam eiseres] stelt dat [naam gedaagde 2] onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld doordat [naam gedaagde 2] haar naast een geparkeerde auto heeft ingehaald op een plek waar daarvoor geen ruimte was. Ook is [naam gedaagde 2] niet tijdig gestopt. [naam gedaagde 2] heeft daarmee volgens [naam eiseres] in strijd gehandeld met het bepaalde in de artikelen 54 en 19 RVV. [naam eiseres] heeft hierdoor schade geleden. [naam eiseres] verwijst naar het door partijen opgemaakte schadeaanrijdingsformulier, de voorlopig getuigenverhoren en diverse foto’s.

3.3.
National Academic en [naam gedaagde 2] concluderen tot afwijzing van de vorderingen. Zij betwisten aansprakelijk te zijn voor de aanrijding. Zij verzoeken om, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, veroordeling van [naam eiseres] in de proceskosten alsmede nakosten en het totale bedrag aan kosten te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 14 dagen na dit vonnis.

4
De beoordeling

4.1.
Voor de beoordeling van de aansprakelijkheid van National Academic en [naam gedaagde 2] is allereerst vereist dat de toedracht van de aanrijding komt vast te staan. Deze is tussen partijen in geschil. Op grond van de hoofdregel van artikel 150 Rv is het aan [naam eiseres] om voor die toedracht voldoende feiten te stellen, en deze voor zover nodig, gelet op de gemotiveerde betwisting door National Academic en [naam gedaagde 2] , te bewijzen. [naam eiseres] verwijst voor de onderbouwing van haar standpunten met name naar getuigenverklaringen van het voorlopig getuigenverhoor van 6 augustus 2019.

Verklaringen getuigen

4.2.
Tijdens het voorlopig getuigenverhoor is, voor zover van belang, het volgende verklaard.

4.3.
Getuige [naam eiseres] :

Mijn motor had ik geparkeerd op de oprit bij de woning van de [adres] . Toen ik weg ging, ben ik zittend op de motor achteruit gelopen en heb vanaf de oprit een draai gemaakt naar achteren de [straatnaam] op. Ik heb daarbij goed naar achteren gekeken en heb toen geen auto gezien. Ik ben een flink stuk naar achteren gelopen, in ieder geval zeker 13 meter. Toen ben ik nadat ik weer achter mij heb gekeken, weg gereden in een heel rustig tempo. Ik reed heel rustig, omdat het een woonwijk is en ik ook nog wilde zwaaien naar mijn zoon die op de oprit stond. Toen ik een geparkeerde auto passeerde zag ik links van mij in een flits een auto. Dat is het laatste wat ik heb gezien, want toen vond de aanrijding plaats en ben ik gevallen met de motor. ( ... ) De bestuurster zei dat ze mij niet had gezien en dat ze dacht dat ze 30 tot 32 kilometer per uur had gereden. ( ... ) Door de aanrijding lag ik op mijn zij op straat naast de geparkeerde auto. ( ... )

4.4.
Getuige [naam getuige] :

( ... ) Mijn moeder zat op de motor en liep achteruit van de oprit af naar de [straatnaam] toe. De motor was toen nog niet gestart. Ik zag haar over haar linkerschouder kijken, toen zwaaide ze naar me, toen keek ze nog een keer over haar schouder en daarna reed ze weg. Ze reed langzaam, ik schat 10 kilometer per uur. Toen zij weg reed, ging ze iets naar links om langs een geparkeerde auto te gaan. Daarna was zij voor mij uit beeld en zag ik een auto aan komen rijden in de straat. ( ... ) Toen ik de auto de straat in zag komen rijden, reed deze aan de linkerkant van de weg. Volgens mij had de auto ook een geparkeerde auto voorbij gereden. Naar mijn schatting reed de auto minimaal 25 kilometer per uur. Ik heb verder niets bijzonders gezien aan de auto. ( ... )

4.5.
Getuige [naam getuige] :

Ik woon op de [adres] . Ik heb de aanrijding zien gebeuren. Ik kwam met mijn hond de hoek omlopen de [straatnaam] in. De aanrijding vond plaats verderop in de [straatnaam] . Ik stond er ongeveer 70 meter vanaf. Ik heb dat de dag na de aanrijding opgemeten. Toen ik om de hoek aan kwam lopen de [straatnaam] in zag ik de motor achteruit komen van de oprit af. Mevrouw [naam eiseres] zat toen op de motor. Ik keek toen even naar beneden naar mijn hond en toen ik weer opkeek, zag ik de motor klaarstaan om weg te rijden. Op dat moment kwam er een auto om de hoek van de straat de [straatnaam] in en ik dacht toen: oh, dat gaat niet goed. De auto sloeg linksaf de [straatnaam] in en rechts stonden auto’s geparkeerd in de [straatnaam] . Ik dacht: die auto rijdt wel heel dicht langs de geparkeerde auto’s. Ik ging ervanuit dat de auto op zoek was naar een parkeerplaats. De motor was net aan het wegrijden en toen raakten de auto en de motor elkaar. In aanvulling hierop verklaar ik dat de motor achter een geparkeerde auto stond om weg te rijden. Ik weet niet hoe hard de auto reed. Volgens mij was het gelet op de omstandigheden een normale snelheid. Ik vond wel dat de auto dicht langs de geparkeerde auto’s reed. Ik kan niet meer zeggen hoe dicht de auto langs de geparkeerde auto’s reed. De [straatnaam] is wel een smalle straat. ( ... )

4.6.
Getuige [naam gedaagde 2] :

( ... ) Ik reed vrij zacht, want de [straatnaam] is niet zo breed en als daar bijvoorbeeld een fietser rijdt, moet je goed uitkijken. Ik denk dat ik zo’n 20 a 25 kilometer per uur reed. ( ... ) Ik weet niet of ik toen gezegd heb: ik heb je niet gezien. Maar het klopt wel, ik had mevrouw [naam eiseres] niet gezien. Ik reed op de linker weghelft van de [straatnaam] en ik reed niet dicht tegen de geparkeerde auto’s aan, want ik ben bang dat ik dan een spiegel eraf rijd. De weg was vrij, dus ik zal vrij veel ruimte hebben genomen. Na de aanrijding lag mevrouw [naam eiseres] met de motor achter de geparkeerde auto. ( ... ) 

4.7.
Ook verwijst [naam eiseres] naar de eerder op 19 juni 2017 door [naam getuige] afgelegde schriftelijke getuigenverklaring, waarin staat:

( ... ) kwam ik terug van een wandeling met mijn hond en sloeg vanaf de [straatnaam] , komende vanaf de [straatnaam] , rechtsaf de [straatnaam] in. Net voorbij de hoek zag ik de motorrijdster stapvoets achteruit de afrit van het perceel [perceelnummer] ging. Daarna keek ik, al lopend, even naar beneden en vervolgens zag ik, toen ik weer rechtuit keek, motorrijdster ruim van achter een voor perceel [perceelnummer] geparkeerde auto wegrijden, mijn richting op. Ik zag motorrijdster vervolgens langs de voor perceel [perceelnummer] geparkeerde auto rijden. Op het moment dat de voorkant van de motor ongeveer ter hoogte van de linker achter zijkant van deze geparkeerde auto was, kwam de rode auto van de automobiliste dicht langs de motor voorbij rijden. De linker voorkant van de motor kwam daarbij tegen de rechterachterkant van de auto, waardoor de auto direct naar links, achter de rode auto van automobiliste, omviel en op de linkerzijde, midden op het wegdek ter hoogte van de linker achter zijkant van de geparkeerde auto, terechtkwam. Mijn zicht op de daadwerkelijke aanrijding was daarbij onbelemmerd (de afstand tussen mij en het ongeval was ongeveer 70 meter). ( ... ) ”

4.8.
Getuige [naam getuige] heeft niets ter zake dienend verklaard.

Artikel 54 RVV

4.9.
[naam eiseres] betoogt dat [naam gedaagde 2] haar voorrang had moeten verlenen, althans [naam eiseres] niet had mogen inhalen naast de geparkeerde auto, omdat de weg daarvoor te smal was, in welk geval [naam gedaagde 2] in strijd heeft gehandeld met artikel 54 RVV.

4.10.
In artikel 54 RVV is bepaald dat bestuurders die een bijzondere manoeuvre uitvoeren, zoals wegrijden, achteruitrijden, uit een uitrit de weg oprijden, van een weg een oprit oprijden, keren, van de invoegstrook de doorgaande rijbaan oprijden, van de doorgaande rijbaan de uitrijstrook oprijden en van rijstrook wisselen, moeten het overige verkeer voor laten gaan.

4.11.
De [straatnaam] is een straat in een woonwijk in de bebouwde kom. In die straat kunnen in principe slechts twee auto’s elkaar passeren. Ten tijde van de aanrijding stonden er auto’s geparkeerd op de rechterweghelft van de [straatnaam] , waardoor slechts de linkerweghelft gebruikt kon worden door het verkeer.

4.12.
Vast staat verder dat [naam gedaagde 2] , vanwege die geparkeerde auto’s, op de linkerweghelft van de [straatnaam] reed, de ruimte tussen de geparkeerde auto’s dusdanig was dat zij na het passeren van de vóór de opritten geparkeerde auto’s links bleef rijden om de, na de opritten, geparkeerde auto voor huisnummer [huisnummer] te passeren. Tevens staat vast dat [naam eiseres] wegreed uit stilstand, dat de door haar afgelegde afstand tot de aanrijding niet veel meer was dan de breedte van de twee opritten, dat zij al wegrijdend nog heeft gezwaaid naar haar rechts op de oprit staande zoon en dat zij vervolgens op de linkerrijbaan invoegde vanwege de geparkeerde auto (voor huisnummer [huisnummer] ) voor haar.

4.13.
[naam eiseres] stelt dat zij naast de geparkeerde auto voor huisnummer [huisnummer] is aangereden en dus nádat zij op de linkerrijbaan had ingevoegd. [naam eiseres] verwijst ter onderbouwing van haar standpunt naar haar eigen getuigenverklaring en die van [naam getuige] . [naam gedaagde 2] stelt dat de aanrijding vóór de geparkeerde auto heeft plaats gevonden, terwijl [naam eiseres] nog aan het invoegen was.

4.14.
De vraag die moet worden beantwoord is of [naam eiseres] al (geheel) naast de geparkeerde auto voor huisnummer [huisnummer] reed op het moment dat de aanrijding plaatsvond. Zo ja, dan had [naam gedaagde 2] [naam eiseres] voorrang moeten verlenen, omdat zij [naam eiseres] aan het inhalen was. Zo nee, dan had [naam eiseres] [naam gedaagde 2] voorrang moeten verlenen, omdat [naam eiseres] nog aan het invoegen was.

4.15.
Artikel 164 lid 2 Rv bepaalt dat indien een partij als getuige is gehoord, haar verklaring omtrent door haar te bewijzen feiten geen bewijs in haar voordeel kan opleveren, tenzij de verklaring strekt ter aanvulling van onvolledig bewijs. De getuigenis van [naam eiseres] kan daarom enkel als aanvulling dienen. De rechtbank overweegt over de onderbouwing van het standpunt van [naam eiseres] als volgt.

4.16.
Uit de getuigenverklaring van [naam getuige] , volgt niet dat de aanrijding heeft plaatsgevonden toen [naam eiseres] zich met haar motor reeds naast de geparkeerde auto bevond. Zij verklaart dat immers niet. Uit hetgeen zij wel heeft verklaard kan dat ook niet zonder meer afgeleid worden. Toen de aanrijding plaatsvond stond [naam getuige] immers op circa 70 meter afstand daarvan. Vanaf deze afstand is het moeilijk te zien of de aanrijding naast of vlak voor de geparkeerde auto plaatsvond. Verder hebben zowel [naam eiseres] als [naam gedaagde 2] tijdens de mondelinge behandeling bevestigd dat de X op de situatietekening in het schadeaanrijdingsformulier de locatie is waar de aanrijding heeft plaatsgevonden. De X staat ter hoogte van de achterzijde van de geparkeerde auto. Anders dan [naam eiseres] meent, brengt deze plek van de aanrijding niet zonder meer mee dat [naam gedaagde 2] haar inhaalde naast de auto en daarmee tegenover haar aansprakelijk is voor de gevolgen van de aanrijding. Bovendien lijkt de locatie van de aanrijding als ook de plek van de schade aan de auto (rechterachterzijde nabij tankdop) meer overeen te komen met een aanrijding ten gevolge van het invoegen van [naam eiseres] dan het inhalen door [naam gedaagde 2] . Schadefoto’s of een schaderapport van de motor, die de stelling van [naam eiseres] onderbouwen, ontbreken. De foto waarop sporen van de aanrijding op de weg zouden zijn te zien, is zo onduidelijk dat hieruit niets kan worden afgeleid, voor zover dat al zonder deskundigenrapport zou kunnen. Daar komt bij dat [naam eiseres] ter zitting nog heeft verklaard dat zij al (langzaam) rijdend op de motor niet geheel links over haar schouder kon kijken, omdat zij anders uit balans zou geraken.

Dat betekent dat de getuigenverklaring van [naam eiseres] op zichzelf blijft staan en dus niet kan dienen tot bewijs van haar stelling.

4.17.
Daarmee is de stelling van [naam eiseres] dat [naam gedaagde 2] in strijd heeft gehandeld met artikel 54 RVV, tegenover het gemotiveerde verweer van National Academic en [naam gedaagde 2] , onvoldoende komen vast te staan.

Artikel 19 RVV

4.18.
[naam eiseres] stelt verder dat [naam gedaagde 2] in strijd met artikel 19 RVV ten onrechte niet is gestopt, terwijl [naam eiseres] wel zichtbaar voor haar moet zijn geweest en dat [naam gedaagde 2] gegeven de omstandigheden - een smalle straat met aan de rechterzijde geparkeerde auto’s - te hard reed. [naam eiseres] had [naam gedaagde 2] immers niet zien aankomen.

4.19.
In artikel 19 RVV is bepaald dat de bestuurder in staat moet zijn zijn voertuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kan overzien en waarover deze vrij is.

4.20.
Uit het hiervoor overwogene volgt dat het, vanwege het invoegen van [naam eiseres] , niet aan [naam gedaagde 2] was om te stoppen, maar aan [naam eiseres] . De stelling van [naam eiseres] dat de motor goed zichtbaar was voor [naam gedaagde 2] doet daaraan niet af, omdat niet is komen vast te staan dat [naam eiseres] al naast de geparkeerde auto reed, ook niet is komen vast te staan dat [naam gedaagde 2] haar moet hebben kunnen zien. [naam gedaagde 2] heeft dat juist betwist en op zich is aannemelijk dat als [naam eiseres] tussen de geparkeerde auto’s aan het invoegen was, zij juist niet zichtbaar was. Dat zij wel zichtbaar was volgt niet uit de getuigenverklaringen of uit de foto van haar motor.

4.21.
Ook is niet komen vast te staan dat [naam gedaagde 2] harder reed dan de ter plaatse maximaal toegestane snelheid van 30 km/u en dat deze snelheid gegeven de omstandigheden te snel was. Dat [naam gedaagde 2] niet voor [naam eiseres] is gestopt, maakt nog niet dat zij in de gegeven omstandigheden te hard reed. Getuige [naam getuige] verklaart dat [naam gedaagde 2] gelet op de omstandigheden een normale snelheid leek te rijden. Ook de andere getuigenverklaringen onderbouwen het standpunt van [naam eiseres] niet. De stelling dat [naam gedaagde 2] te hard heeft gereden en daarom niet tijdig kon stoppen wordt daarom niet gevolgd.

4.22.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank dan ook van oordeel dat de door [naam eiseres] gesteld toedracht van het ongeval niet is komen vast te staan. Zij heeft nog slechts een algemeen bewijsaanbod gedaan, maar heeft niet gesteld op welke wijze zij nog aanvullend bewijs zou willen leveren. Nu een voorlopig getuigenverhoor reeds heeft plaatsgevonden, had dat wel op haar weg gelegen. De rechtbank zal haar daarom niet meer in de gelegenheid stellen nader bewijs te leveren. ECLI:NL:RBGEL:2020:7151