Rb Noord-Holland 021116 Mr X-zaak: succes-fee naast vergoeding BGK door aansprakelijke verzekeraar; twee verschillende overeenkomsten; “dubbel declareren” in strijd met goede zeden
- Meer over dit onderwerp:
Rb Noord-Holland 021116 Mr X-zaak: succes-fee naast vergoeding BGK door aansprakelijke verzekeraar; twee verschillende overeenkomsten; “dubbel declareren” in strijd met goede zeden
2 De feiten
2.1.
[y] is op 12 maart 2013 betrokken geweest bij een ongeval waarbij hij letsel heeft opgelopen. Aanvankelijk heeft advocaat mr. Appelman uit Hoorn de belangen van [y] behartigd.
2.2.
Op 23 september 2013 is mr. X op verzoek van [y] in diens woning langs geweest. [y] heeft toen een letselschadeformulier ingevuld. Op dat moment was de aansprakelijkheid van de wederpartij reeds erkend en was mr. X daarvan op de hoogte. De aansprakelijke verzekeraar is de Noordhollandsche van 1816 (verder: NH1816). GRM expertises personenschade (verder: GRM) heeft de schadezaak voor NH1816 afgehandeld.
2.3.
Naast het letselschadeformulier heeft [y] op 23 september 2013 twee keer een “overeenkomst/machtiging” ondertekend. De door mr. X als productie 3 bij dagvaarding overlegde “overeenkomst/machtiging” bevat zeven artikelen. De door [y] als productie 1 overgelegde “overeenkomst/machtiging” bevat zes artikelen.
2.4.
In beide overeenkomsten luidt artikel 5: ( [y] machtigt hierbij en komt overeen met [handelsnaam mr. X] het volgende:)“het rechtstreeks aan de wederpartij declareren van de buitengerechtelijke kosten die [handelsnaam mr. X] in uw zaak heeft gemaakt. De kosten vangen aan op het moment van het eerste contact tussen u en [handelsnaam mr. X], en zijn gebaseerd op het standaarduurtarief van € 300,-, excl. 6% kantoorkosten, verschotten en BTW.”
2.5.
Artikel 6 dat slechts in één van beide overeenkomsten is opgenomen, luidt: “uitsluitend over het door [handelsnaam mr. X] in uw zaak behaalde resultaat bent u aan hem een vergoeding verschuldigd van 25% plus BTW. Deze wordt niet berekend over de vergoeding van de buitengerechtelijke kosten en daarop ook niet in mindering gebracht of mee verrekend.”
2.6.
Op 19 januari 2016 bericht mr. X [y] per e-mailbericht dat GRM bereid is de totale schade te waarderen op € 25.000,- en dat [y] , na aftrek van het voorschot van in totaal € 3.070,20 en de succes fee van 25% plus BTW een slotbetaling toekomt van € 15.296,04.
2.7.
Op 20 januari 2016 bericht [y] mr. X middels het volgende e-mailbericht: “ik heb u mail ontvangen wat betreft het bedrag wat ik zal krijgen van de tegen partij. Wat uitkomt op 25.000- euro. (….) Ik stuur u deze mail om te zeggen dat ik daarmee akkoord ga”.
2.8.
Op 20 januari 2016 bericht mr. X GRM dat zijn cliënt akkoord gaat met het afwikkelingsvoorstel van € 21.929,80 “slot ex bgk”.
2.9.
Op 21 januari 2016 bericht GRM mr. X dat de buitengerechtelijke kosten ook in de vaststellingsovereenkomst moeten worden opgenomen. GRM verzoekt om een slotdeclaratie zodat deze op redelijkheid kan worden getoetst.
2.10.
Op 21 januari 2016 heeft mr. X GRM een concept einddeclaratie ten bedrage van € 5.591,05 gezonden voor de werkzaamheden in de periode van 16 februari 2015 tot en met 20 januari 2016. Daarbij heeft mr. X GRM geattendeerd op de (behoudens voorschot) onbetaald gelaten declaraties van 9 december 2014 (€ 3.257,08) en 4 februari 2015 (€ 1.054,94). Uit hoofde van die twee declaraties maakt mr. X, na verrekening van een voorschot van € 2.000,-, nog aanspraak op € 2.312,02. In totaal brengt mr. X voor zijn werkzaamheden € 9.903,07 bij GRM/ NH 1816 in rekening.
2.11.
Op 19 februari 2016 heeft GRM aan mr. X een vaststellingsovereenkomst verzonden met het verzoek deze ondertekend te retourneren. In de brief van GRM aan mr. X staat tevens dat naar aanleiding van het telefoongesprek van 18 februari 2016 een akkoord is bereikt en dat € 21.929,80 ten gunste van [y] en € 5.000,- ten gunste van mr. X betaalbaar wordt gesteld.
2.12.
In artikel 1 van de vaststellingsovereenkomst staat dat de schade is vastgesteld op € 25.000,- exclusief kosten deskundige bijstand. Artikel 2 bepaalt dat onder aftrek van het voorschot van € 3.070,20 een slotbetaling van € 21.929,80 aan [y] zal worden gedaan.
2.13.
In artikel 3 van de vaststellingsovereenkomst staat dat de kosten voor deskundige bijstand zijn gewaardeerd op een bedrag van € 7.000,- inclusief btw. Onder aftrek van het voorschot (van € 2.000,-) zal € 5.000,- aan mr. X worden betaald.
2.14.
Op 25 februari 2016 heeft [y] mr. X geschreven dat hij contact had opgenomen met GRM en dat GRM er niet van op de hoogte was dat naast de vergoeding van € 7.000,- [y] een bedrag aan mr. X moet betalen van € 7.562,49. [y] schrijft dat dubbel declareren niet is toegestaan en dat sprake is van oplichting.
2.15.
Bij e-mailbericht van 26 februari 2016 heeft mr. X betwist dat van laakbaar handelen sprake is en gewezen op het akkoord van [y] en aanspraak gemaakt op betaling van de succes fee van € 6.633,76 inclusief btw.
2.16.
Op 9 maart 2016 bericht GRM dat de vaststellingsovereenkomst gedeeltelijk is gewijzigd. Het bedrag van de slotuitkering van € 21.929,80 zal op verzoek van [y] niet worden overgemaakt aan mr. X maar aan [y] zelf.
2.17.
Aan de gewijzigde vaststellingsovereenkomst is gevolg gegeven. Aldus heeft [y] van de toegekende schadevergoeding van € 25.000,- in totaal een bedrag van € 24.071,27 ontvangen (€ 21.929,80 plus € 3.070,20,- minus € 928,73 door mr. X ingehouden succes fee). mr. X heeft € 7.928,73 (€ 7.000,- plus € 928,73) ontvangen.
3 De vordering en het verweer
3.1.
Mr. X vordert dat de kantonrechter [y] veroordeelt tot betaling van € 6.633,76, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 31 maart 2016 tot de dag van algehele betaling en tot betaling van de proceskosten.
3.2.
Mr. X legt aan de vordering ten grondslag – kort weergegeven – dat [y] op grond van de tussen partijen gesloten overeenkomst gehouden is de succes fee van 25% te betalen. De afspraak past binnen de contractsvrijheid en is niet ongegrond of onrechtmatig.
3.3.
[y] heeft verweer gevoerd. Hij stelt -kort weergegeven- dat de overeenkomst in strijd met de openbare orde dan wel de goede zeden is. Ook zou, aldus [y] , sprake zijn van vernietigbaarheid van de overeenkomst in verband met dwaling dan wel bedrog dan wel misbruik van omstandigheden. Ten slotte stelt [y] dat de redelijkheid en billijkheid aan toewijzing van de vordering in de weg staat.
4 De beoordeling
4.1.
Met mr. X is de kantonrechter van oordeel dat in het Nederlandse rechtstelsel de contractsvrijheid tussen partijen voorop staat. Die contractsvrijheid vindt zijn begrenzing evenwel in de wet. Zo kan een gesloten overeenkomst achteraf nietig of vernietigbaar zijn wegens bijvoorbeeld strijd met de goede zeden of het bestaan van een wilsgebrek. Dat [y] aanvankelijk instemde met de overeenkomst en de afrekening brengt dan ook niet met zich mee dat hij thans geen beroep toekomt op enig verweer.
4.2.
Anders dan mr. X stelt, oordeelt de kantonrechter dat sprake is van “dubbel declareren”. Immers, voor zijn gewerkte uren heeft mr. X betaald gekregen van de aansprakelijke verzekeraar NH1816 op basis van artikel 5 van de ene overeenkomst. Op grond van dat artikel heeft [y] mr. X gemachtigd om rechtstreeks aan de verzekeraar gemaakte uren tegen € 300,- per uur te declareren. mr. X heeft aan dit artikel uitvoering gegeven door bij de verzekeraar een bedrag van € 9.903,07 te declareren waarvan, na overleg over de redelijkheid van dat bedrag, uiteindelijk € 7.000,- door NH1816 aan mr. X is betaald. mr. X wenst over het bepaalde resultaat echter op basis van artikel 6 van de andere overeenkomst ook een vergoeding van [y] . Het woord “vergoeding” of “succes fee” brengt niet met zich mee dat niet gesproken kan worden van loon in de zin van artikel 7:405, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) voor de opdrachtnemer. mr. X wenst al met al twee keer betaald te krijgen voor de uitvoering van de opdracht. Dit geldt in dit geval des te meer nu mr. X bij het overnemen van de zaak van mr. Appelman al wist dat de aansprakelijkheid door NH1816 was erkend en dat mr. X dientengevolge zijn gewerkte uren kon declareren bij NH1816. Er was op dat moment dan ook geen af te dekken risico waarvoor naast betaling door NH1816 een succes fee moest worden bedongen.
4.3.
De enkele vaststelling dat sprake is van dubbel declareren maakt nog niet dat [y] niet gehouden is tot betaling van € 6.633,76. [y] stelt allereerst dat sprake is van een nietige overeenkomst omdat de inhoud in strijd is met de openbare orde en de goede zeden in de zin van artikel 3:40 van het BW. [y] onderbouwt deze stelling door te wijzen op de Gedragscode Behandeling Letselschade 2012 (GBL) van de Letselschade Raad waarin staat vermeld:
“Het is onethisch en onaanvaardbaar indien een belangenbehartiger dubbel zou declareren, door bijvoorbeeld aan de benadeelde een percentage van de schadevergoeding in rekening te brengen en tegelijkertijd een honorarium te factureren aan de verzekeraar. ”
4.4.
Verder wijst [y] op het persbericht van de bond van verzekeraars van 11 januari 2010 waarin onder meer staat: “Het Verbond van Verzekeraars en het Personenschade instituut van Verzekeraars (PIV) willen dat ook slachtoffers op het einde van een letselschadetraject inzicht krijgen in alle gedane betalingen door een verzekeraar. Daarmee hopen het Verbond en het PIV te voorkomen dat belangenbehartigers “dubbel declareren”. Als belangenbehartigers dezelfde werkzaamheden door zowel de verzekeraar als het slachtoffer volledig zouden laten betalen, is er volgens het Verbond en het PIV sprake van oplichting.”
4.5.
Ter zitting heeft mr. X aangegeven dat de GBL slechts aanbevelingen zijn en slechts bestemd zijn voor degenen die zich daaraan hebben geconformeerd. Er staat ook in dat je er van af mag wijken. Volgens mr. X heeft [y] getekend en is hij uitdrukkelijk akkoord gegaan met de overeenkomst.
4.6.
De kantonrechter overweegt als volgt. Als de prestaties waartoe een overeenkomst verplicht in verregaande mate onevenwichtig zijn, kan een overeenkomst in strijd zijn met de goede zeden. Het bedingen van een (wellicht te) forse tegenprestatie is op zichzelf niet in strijd met de goede zeden. In het economische verkeer wordt het verkrijgen van een zo hoog mogelijk loon niet gezien als onzedelijk maar juist als goed koopmanschap. Zo bezien is er met de handelwijze van mr. X niets mis. De vraag is echter of het “dubbel declareren” onzedelijk is. Daarbij is (juist) niet van belang dat mr. X zich niet gebonden acht aan de GBL maar dient alleen te worden gekeken naar het maatschappelijk oordeel omtrent hetgeen behoort. Evenals bij het begrip ‘strijd met de zorgvuldigheid die in het maatschappelijk verkeer betaamt’ zal de rechter zich bij de invulling van de open norm ‘strijd met de goede zeden’ laten leiden door objectieve aanknopingspunten die het maatschappelijk oordeel over hetgeen behoort weerspiegelen (Asser/Hartkamp & Sieburgh 6-III 2014/330).
4.7.
De kantonrechter oordeelt dat “dubbel declareren” in een situatie waarbij de aansprakelijkheid reeds door de verzekeraar reeds is erkend, onzedelijk is. Voor dit oordeel wijst de kantonrechter naar objectieve aanknopingspunten bestaande uit de inhoud van de GBL, het persbericht van het Verbond van Verzekeraars en het antwoord van de Minister van Financiën op Kamervragen. De Letselschade Raad noemt het dubbel declareren onesthetisch en onaanvaardbaar. De kantonrechter tekent daarbij aan dat binnen de Letselschade Raad zowel de verzekeraars, de belangenorganisaties voor slachtoffers alsmede de letselschadeadvocaten zijn vertegenwoordigd. Het Verbond van Verzekeraars en het PIV spreekt zelfs over oplichting. De toenmalige minister van Financiën Bos heeft geantwoord op de volgende vragen van de leden Vos en Depla (Aanhangsel van de Handelingen: Vragen gesteld door de leden der Kamer, met de daarop door de regering gegeven antwoorden 1653: Ingezonden 18 januari 2010):
(…)
10. Deelt u de mening van het Verbond van Verzekeraars dat tussenpersonen die bij letselschade bij zowel het slachtoffer als de verzekeraar hun werkzaamheden declareren zich schuldig maken aan oplichting?
(…)
Ik deel die mening. Voor een nadere toelichting verwijs ik naar de antwoorden die de minister van Justitie over dit onderwerp op 9 februari jl. op vragen van lid Gerkens (SP) heeft gegeven. Bij vraag 7 gaat hij in op dit specifieke punt.
4.8.
Daarnaast wijst de kantonrechter op de maatschappelijke discussie over de “graaicultuur” waarbij veel mensen zich verzetten tegen bovenmatige beloningen. Een uurvergoeding van aanvankelijk € 300,00 en vanaf januari 2015 van € 325,00 exclusief 8% kantoorkosten, verschotten en btw is voor een niet-advocaat een meer dan redelijk loon te noemen. Temeer nu uit de declaraties blijkt dat mr. X ook zijn reistijd (23 september 2014 4:30 uur en 30 september 2015 5 uur) tegen dat tarief bij GRM/NH1816 in rekening heeft gebracht en mr. X voorts geen kleinere tijdseenheden schrijft dan 6 minuten. Hierbij moet ook nog worden bedacht dat in letselschadezaken de praktijk van dubbel declareren een lagere schadevergoeding voor het slachtoffer betekent. Al met al oordeelt de kantonrechter dat artikel 6 van de ene overeenkomst, waarvan mr. X nakoming vordert, in strijd is met de goede zeden. Reeds omdat artikel 6 van de ene overeenkomst nietig is, slaagt het verweer van [y] .
4.9.
[y] stelt voorts dat zijn wil op gebrekkige wijze is gevormd als gevolg van bedrog, misbruik van omstandigheden dan wel dwaling. Dit verweer behoeft geen bespreking nu het beroep op de nietigheid slaagt. De kantonrechter merkt wel op dat het gebruik maken van twee verschillende overeenkomsten in ieder geval neigt naar bedrog. Met de twee verschillende overeenkomsten heeft mr. X geen ander oogmerk dan te misleiden. Immers, mr. X tracht bij zowel de verzekeraar als [y] de indruk te wekken dat niet dubbel wordt gedeclareerd. Uit de e-mail van 9 mei 2016 van NH1816 blijkt dat NH1816 aanvankelijk slechts de overeenkomst met 6 artikelen van mr. X had ontvangen en derhalve geen weet had van het feit dat mr. X tevens op grond van artikel 6 van de andere overeenkomst bedragen bij [y] in rekening bracht.
4.10.
Ook de stelling dat sprake is van de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid behoeft geen bespreking evenmin als een ambtshalve toetsing van een mogelijk oneerlijke handelspraktijk.
4.11.
Mr. X zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van [y] worden veroordeeld. ECLI:NL:RBNHO:2016:9078