Rb Oost-Brabant 031215 bovenmatige declaraties en succesfee; vordering tov WAM-verzekeraar en cliënte afgewezen
- Meer over dit onderwerp:
Rb Oost-Brabant 031215 bovenmatige declaraties en succesfee; vordering tov WAM-verzekeraar en cliënte afgewezen; integrale proceskostenveroordeling vanwege misbruik procesrecht
2 De feiten
Bij de beoordeling van dit geschil gaat de kantonrechter uit van de navolgende feiten, die vaststaan omdat ze niet, of onvoldoende gemotiveerd, zijn betwist.
2.1.
[gedaagde sub 2] is op 22 oktober 2011 slachtoffer geworden van een verkeersongeval waardoor zij letsel heeft opgelopen. Naar aanleiding van de schade die zij dientengevolge heeft geleden heeft zij zich in eerste instantie gewend tot haar rechtsbijstandsverzekeraar Stichting Achmea Rechtsbijstand (hierna: Achmea). Achmea heeft Allsecur als WAM-assuradeur aansprakelijk gesteld voor de schade van [gedaagde sub 2] als gevolg van het ongeval. Allsecur heeft aansprakelijkheid voor het ontstaan van het ongeval erkend.
2.2.
Vervolgens is tussen Allsecur en [gedaagde sub 2] het schaderegelingstraject ingezet, waarbij namens Allsecur schaderegelaar Iteb is ingeschakeld. Iteb voerde namens Allsecur de correspondentie met [gedaagde sub 2] en haar belangenbehartiger. Ter begeleiding van [gedaagde sub 2] werd een arbeidsdeskundige ingeschakeld. Voorts werd een bedrag van € 2.500,- als voorschot onder algemene titel aan [gedaagde sub 2] betaald.
2.3.
Allsecur heeft [gedaagde sub 2] in februari 2013 een slotbetaling aangeboden van € 10.000,- waarmee [gedaagde sub 2] niet akkoord ging.
2.4.
Vervolgens heeft [gedaagde sub 2] mr. X aangezocht om haar belangen te behartigen.
2.5.
Mr. X heeft in dit verband twee overeenkomsten opgesteld, en hij is deze aangegaan onder de handelsnaam “ [naam] .”
2.6.
In de eerste overeenkomst, die door [gedaagde sub 2] op 11 juni 2013 is ondertekend, staat, voorzover van belang, het navolgende: “D. [gedaagde sub 2] machtigt hierbij en komt overeen met [naam] , het volgende: (…)5. Het rechtstreeks aan de wederpartij declareren van de buitengerechtelijke kosten die [naam] in uw zaak heeft gemaakt. De kosten vangen aan op het moment van het eerste contact tussen u en [naam] , en zijn gebaseerd op het standaarduurtarief van 300,- euro excl. 6% kantoorkosten, verschotten en BTW.
Deze kosten worden door u bij voorbaat aan [naam] overgedragen en dus niet bij u in rekening gebracht.
6. Uitsluitend over het door [naam] in uw zaak behaalde resultaat bent u aan hem een vergoeding verschuldigd van 25% plus BTW. Deze wordt niet berekend over de vergoeding van de buitengerechtelijke kosten en daarop ook niet in mindering gebracht of daarmee verrekend.(…).”
2.7.
De tweede overeenkomst geeft als datum van ondertekening door opdrachtgever 24 dan wel 27 juni 2013 aan. Daarin staan nagenoeg dezelfde bepalingen, met uitzondering van het bepaalde onder 6. in de eerste overeenkomst. Deze bepaling komt in de tweede overeenkomst niet voor.
2.8.
De declaratie van Achmea voor de aan [gedaagde sub 2] verleende rechtsbijstand over de periode november 2011 t/m juli 2013 bedroeg € 2.286,99. Deze is door Allsecur voldaan.
2.9.
In april 2014 heeft Allsecur een voorschot van € 1.000,- op de immateriele schade van [gedaagde sub 2] voldaan.
2.10.
Omdat [gedaagde sub 2] niet tevreden was over de werkzaamheden van mr. X heeft zij de overeenkomst met mr. X bij brief van 10 juni 2014 opgezegd. Vervolgens heeft zij deze zaak in handen gegeven van mr. Langereis. Deze heeft bij brief van 25 juni 2014 aan Allsecur laten weten de zaak van mr. X te hebben overgenomen.
2.11.
Mr. X heeft bij Allsecur drie declaraties ingediend van in totaal € 10.679,53. Dit betreft a. een declaratie van 24 september 2013 van € 2.668,55. Deze is door Allsecur voldaan. b. een declaratie van 6 februari 2014 van € 4.166,27, en c. een declaratie van € 3.844,71. De laatste twee declaraties heeft Allsecur niet voldaan.
3 De vordering
In de zaak tegen Allsecur (primair)
3.1.
Mr. X vordert veroordeling van Allsecur tot betaling van een bedrag van € 8.010,98, te vermeerderen met de wettelijke rente, en € 775,55 aan buitengerechtelijke incassokosten, met veroordeling van Allsecur in de kosten van dit geding.
3.2.
Mr. X heeft zich daarbij beroepen op de (tweede) overeenkomst van opdracht en gesteld dat Allsecur op grond van die overeenkomst gehouden is de bij haar ingediende declaraties van in totaal € 10.679,53 te betalen, en dat Allsecur tekort is geschoten in die betalingsverplichting.
3.3.
Allsecur voert daartegen gemotiveerd verweer.
In de zaak tegen [gedaagde sub 2] (subsidiair)
3.4.
Mr. X vordert veroordeling van [gedaagde sub 2] tot betaling van een door de rechtbank in goede justitie vast te stellen bedrag, vermeerderd met kosten.
3.5.
Mr. X legt aan zijn vordering ten grondslag dat [gedaagde sub 2] hem ingevolge het bepaalde van art. 7: 411 BW een redelijk loon verschuldigd is, indien de rechter tot het oordeel zou komen dat Allsecur niet voor de betaling aan hem zou hoeven op te komen. Het kan immers niet zo zijn dat [gedaagde sub 2] door mr. X is gevrijwaard van het restant buitengerechtelijke kosten dat Allsecur niet aan mr. X zou dienen te voldoen op grond van het oordeel dat deze de dubbele redelijkheidstoets niet zouden doorstaan, aldus mr. X.
3.6.
[gedaagde sub 2] voert daartegen gemotiveerd verweer.
3.7.
Op hetgeen partijen hebben gesteld zal voorzover van belang hierna worden ingegaan.
4 De beoordeling
In de zaak tegen Allsecur
4.1.
Bij de beoordeling van het geschil dient tot uitgangspunt genomen te worden dat buitengerechtelijke kosten als de onderhavige slechts voor vergoeding in aanmerking komen als de omvang ervan redelijk is en de kosten in redelijkheid zijn gemaakt.
4.2.
Allsecur heeft de redelijkheid van de door mr. X verzonden declaraties gemotiveerd betwist. Zij heeft daartoe het navolgende gesteld.
Het door mr. X gehanteerde specialistentarief van € 384,74 is onredelijk hoog. Niet alleen vanwege de omstandigheid dat mr. X geen advocaat is en zich ook niet heeft aangesloten bij enige organisatie die waakt over de kwaliteit van de werkzaamheden van mr. X, maar ook omdat de aard van de werkzaamheden een dergelijk uurtarief niet rechtvaardigt. In de onderhavige zaak was de aansprakelijkheid al erkend en heeft in de periode waarin mr. X [gedaagde sub 2] bijstond nauwelijks een inhoudelijke discussie tussen partijen plaatsgevonden. Aan schadebehandelaar Iteb heeft mr. X slechts acht briefjes van niet langer dan één alinea gestuurd, en één telefoongesprek met haar gevoerd. Daarnaast heeft hij zijn specialistentarief ook voor simpele administratieve werkzaamheden in rekening gebracht (zoals het sturen van rappellen en opvragen van een machtiging UWV), voor werkzaamheden die door zijn secretaresse zijn verricht, en voor werkzaamheden in het kader van de overname van het dossier. Voor het doorsturen van binnengekomen of uitgaande correspondentie zonder begeleidend schrijven wordt steeds zes minuten tegen dat tarief in rekening gebracht. Voor alle binnenkomende correspondentie en alle door hem verstuurde berichten brengt mr. X minstens zes minuten in rekening, zelfs voor berichten van slechts enkele woorden.
Ook de totale omvang van de declaraties van mr. X kunnen volgens Allsecur de dubbele redelijkheidstoets niet doorstaan. De totale declaraties van mr. X bedragen bijna het drievoudige aan hetgeen aan [gedaagde sub 2] aan voorschotten (een bedrag van € 3.500,-) is betaald. Hoewel de uiteindelijke schade nog niet is vastgesteld, had het mr. X duidelijk moeten zijn dat de schade van [gedaagde sub 2] relatief beperkt is. Dit blijkt uit de door Allsecur aangeboden slotbetaling van € 10.000,00 en uit de omstandigheid dat de dagschade van [gedaagde sub 2] beperkt is nu zij nog bij haar ouders woonde en gemiddeld 24 uur per week op basis van een 0-uren contract met een maximum van 600 uur bij een callenter werkte. Ook blijkt dit uit de schadestaat zoals die door [gedaagde sub 2] zelf opgemaakt is, welke schadestaat sloot op € 2.688,30 waarvan al € 2.500,00 was bevoorschot voordat mr. X [gedaagde sub 2] bijstond. Van een belangenbehartiger als mr. X had verwacht mogen worden dat de kosten niet te hoog zouden oplopen en de rechtshulp qua kosten en tijd binnen de perken zou blijven, rekening houdend met de omvang van de schade.
De omvang van de tijd die mr. X stelt te hebben gemaakt, te weten 26,4 uur, valt gelet op het feit dat er bijna niets inhoudelijks in het dossier is gebeurd niet te begrijpen. Ook valt de hoeveelheid bestede tijd niet te rijmen met het specialistentarief dat mr. X voor zijn werkzaamheden in rekening brengt. Bij een dergelijk tarief mag immers verwacht worden dat efficiënt en snel wordt gewerkt. Daarnaast is er overmatig gecorrespondeerd met [gedaagde sub 2] , te weten 11,4 uur. Waarom het nodig en redelijk was om zo vaak kort te corresponderen en bellen valt niet in te zien. Dit alles aldus Allsecur
4.3.
In het licht van het hiervoor weergegeven verweer, had van mr. X verwacht mogen worden dat hij met concrete feiten en omstandigheden zijn standpunt dat zijn kosten wel aan de dubbele redelijkheidstoets hebben voldaan, nader had onderbouwd. In plaats daarvan heeft hij echter volstaan met het overleggen van het integrale correspondentiedossier. Dat dossier, dat overigens niet in chronologische volgorde is gerangschikt, waarin de e-mails waaruit het dossier bestaat meerdere keren voorkomen, en welk dossier geen toelichting bevat van de door hem verrichte werkzaamheden, biedt onvoldoende aanknopingspunten ter onderbouwing van de stelling dat de omvang van de buitengerechtelijke kosten redelijk is en de kosten in redelijkheid zijn gemaakt.
Integendeel, de correspondentie waaruit dit dossier bestaat ondersteunt veeleer het door Allsecur gevoerde verweer dat die kosten niet voldoen aan de dubbele redelijkheidstoets. Ook de overige door mr. X overgelegde stukken, zoals telefoonnotities, zijn opleidingscertificaat, het krantenartikel en jurisprudentie waarop hij zich baseert, kunnen niet worden aangemerkt als voldoende gemotiveerde onderbouwing.
4.4.
Ter zitting heeft mr. X nog naar voren gebracht dat het door hem gehanteerde declaratiesysteem, waarin geschreven wordt met tijdseenheden van minimaal zes minuten, algemeen gebruikelijk is in zijn beroepsgroep en verwijst ter onderbouwing daarvan naar het door mr. Langereis (gemachtigde van [gedaagde sub 2] ) gehanteerde systeem. Nog daargelaten dat de vergelijking met de advocatuur als beroepsgroep voor mr. X niet opgaat (mr. X is immers naar hij zelf heeft gesteld sinds 2001 geen advocaat meer), brengt zijn keuze voor een bepaald declaratiesysteem nog niet mee dat daarmee de geschreven tijd als redelijk moet worden aangemerkt. Gelet op de weinig inhoudelijke aard van de werkzaamheden had dat nader onderbouwd moeten worden, hetgeen hij nagelaten heeft.
4.5.
Ook heeft mr. X naar voren gebracht dat [gedaagde sub 2] een meer dan gemiddelde “aandachtsconsumptie” vroeg zodat hij daar ook meer tijd aan kwijt was dan bij een gemiddelde cliënt. In dat verband heeft hij gewezen op e-mails van 27 maart 2013 van 10.43 en 15.36 uur waaruit dat zou blijken. Tevens heeft hij gewezen op een e-mail van 26 maart 2013 waarin hij uitgebreid is ingegaan op de schadestaat van [gedaagde sub 2] ter onderbouwing van zijn standpunt dat hij ook werkzaamheden van inhoudelijke aard heeft verricht. Daarnaast heeft hij naar voren gebracht dat hij bij e-mail van 24 maart 14.59 uur uitgebreid is ingegaan op het schadevoorstel van [gedaagde sub 2] en dat hij bij e-mail van diezelfde dag, van 10.26 uur, uitgebreid heeft gereageerd op de reactie van [gedaagde sub 2] dat hij haar integriteit in twijfel zou brengen. Ten slotte heeft hij gewezen op een e-mail van 18 maart die ook inhoudelijk van aard is en heeft hij bovendien gesteld dat dankzij zijn werkzaamheden [gedaagde sub 2] een voorschot heeft verkregen van € 1.000,00.
4.6.
De kantonrechter overweegt daarover als volgt. Ook al zijn de werkzaamheden waarop mr. X gewezen heeft inhoudelijk van aard geweest en heeft de relatie tot [gedaagde sub 2] bovengemiddeld veel tijd van hem gevergd, neemt dit niet weg dat onvoldoende is aangetoond dat het totaal gedeclareerde bedrag van € 10.679,53 in evenredige verhouding staat tot de werkzaamheden die mr. X verricht heeft. Daarbij neemt de kantonrechter in aanmerking dat van een ingewikkelde zaak geen sprake is, nu de aansprakelijkheid door de wederpartij erkend is; er niet of nauwelijks een inhoudelijke discussie met de wederpartij heeft plaatsgevonden over de omvang van de schade; de geleden schade relatief gering is en de omstandigheid dat mr. X voor álle werkzaamheden, inclusief die van eenvoudig administratieve aard en waarvan een aantal door zijn secretaresse is verricht, een specialistentarief rekent met tijdseenheden van minimum zes minuten. Bovendien mag van een belangenbehartiger die een dergelijk hoog tarief in rekening brengt verwacht worden dat hij de tijd die hij aan het dossier besteed tot een adequaat minimum beperkt. Aan die verwachting heeft mr. X geenszins voldaan. Ten slotte heeft Allsecur terecht aangevoerd dat het door mr. X in rekening gebrachte tarief van € 1,00 per kilometer voor reiskosten niet redelijk is, nu € 0,24 per kilometer een redelijk en geaccepteerd tarief is.
4.7.
Dit alles leidt tot de conclusie dat mr. X er niet in geslaagd is om aan te tonen dat het door hem gedeclareerde bedrag van € 10.679,53 redelijk is en dat die kosten in redelijkheid zijn gemaakt. De kantonrechter is daarom met Allsecur van oordeel dat zij met de betaling van de eerste declaratie aan haar betalingsplicht voldaan heeft. Mr. X heeft dus niets meer van haar te vorderen.
4.8.
Nu de vordering van mr. X wordt afgewezen behoeven de overige weren van Allsecur, waaronder het verweer dat geen rechtsgeldige cessie tot stand is gekomen, geen bespreking meer.
4.9.
Mr. X zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van de procedure. Deze worden begroot op 500,00 als bijdrage in het salaris van de gemachtigde.
In de zaak tegen [gedaagde sub 2] .
4.10.
[gedaagde sub 2] heeft als verweer gevoerd dat zij niets meer aan mr. X verschuldigd is. Zij beroept zich daarbij op de (eerste) overeenkomst van opdracht, op grond waarvan zij 25% plus BTW over het voorschot van € 1.000,-, in totaal een bedrag van € 302,50, aan mr. X voldaan heeft. Voorts beroept zij zich op het bepaalde in art. 5 van de (eerste) overeenkomst waarin staat dat de buitengerechtelijke kosten niet bij haar in rekening worden gebracht.
4.11.
Het verweer van [gedaagde sub 2] slaagt. Uit de overeenkomst waarop [gedaagde sub 2] zich beroept valt immers af te leiden dat mr. X zich tegenover haar heeft verplicht zijn honorarium te beperken tot een vergoeding van 25% plus BTW over het door [naam] in haar zaak behaalde resultaat. Door [gedaagde sub 2] is onweersproken gesteld dat zij die vergoeding voldaan heeft. Voor een overige vergoeding ingevolge het bepaalde van art. 7: 411 BW bestaat daarom geen grond. Hetgeen mr. X daarover nog gesteld heeft, stuit daarop af.
4.12.
Mr. X zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure. [gedaagde sub 2] maakt aanspraak op een integrale proceskostenveroordeling, gelet op het feit dat zij in de onderhavige procedure zonder enige aankondiging en zonder enige juridische basis betrokken is. Daarover overweegt de kantonrechter als volgt.
4.13.
De vordering van [gedaagde sub 2] is alleen toewijsbaar in geval van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen. Daarvan is pas sprake als het instellen van de vordering, gelet op de evidente ongegrondheid ervan, in verband met de betrokken belangen van de wederpartij achterwege had behoren te blijven. Hiervan kan eerst sprake zijn als eiser zijn vordering baseert op feiten en omstandigheden waarvan hij de onjuistheid kende dan wel behoorde te kennen of op stellingen waarvan hij op voorhand moest begrijpen dat deze geen kans van slagen hadden (HR 29 juni 2007, LJN BA3516, NJ 2007/353). Bij het aannemen van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen door het aanspannen van een procedure past terughoudendheid, gelet op het recht op toegang tot de rechter dat mede gewaarborgd wordt door art. 6 EVRM.
4.14.
Mr. X heeft de onderhavige overeenkomst opgesteld, en wist dus dan wel had behoren te weten dat die overeenkomst, naast de vergoeding over het behaalde resultaat, geen enkele aansprak gaf jegens [gedaagde sub 2] op verder loon. De kantonrechter is daarom van oordeel dat aan de (strenge) maatstaf zoals hiervoor is weergegeven, voldaan is. Dit betekent dat de vordering tot betaling van de werkelijke proceskosten toewijsbaar is.
4.15.
Deze werkelijke kosten zijn becijferd op € 225,00 excl BTW x 7,42 uur maakt € 1.669,50. Dat die kosten daadwerkelijk gemaakt zijn blijkt voldoende uit de overgelegde specificatie. Aan de stelling van mr. X dat mr. Langereis (een deel van) die kosten heeft besteed aan het schadedossier, wordt daarom voorbijgegaan. Ook is niet gebleken dat mr. Langereis overmatig heeft gedeclareerd, zodat ook het daarop gerichte betoog van mr. X niet opgaat.
4.16.
Nu [gedaagde sub 2] met een toevoeging procedeert, zal zij de proceskostenveroordeling aan de Raad van de Rechtsbijstand dienen op te geven. Conform de vordering van [gedaagde sub 2] zal bepaald worden dat de kosten worden bijgeschreven op de derdengeldrekening van mr. Langereis. ECLI:NL:RBOBR:2015:6910