Overslaan en naar de inhoud gaan

RBROT 101123 no-cure-no-pay, kosten deurwaarder en griffierecht bodemprocedure komen voor rekening slachtoffer

RBROT 101123 no-cure-no-pay, kosten deurwaarder en griffierecht bodemprocedure komen voor rekening slachtoffer

2De inleiding

Wat eist Misterclaim in deze zaak?

2.1.

Misterclaim stelt het volgende in haar dagvaarding. [gedaagde01] heeft met Misterclaim een overeenkomst van opdracht gesloten (7:400 BW). In deze overeenkomst is tussen partijen afgesproken dat [gedaagde01] Misterclaim machtigt om zijn belangen te behartigen in een letselschadezaak tegen KPN. Misterclaim stelt zich op het standpunt dat [gedaagde01] opdracht heeft gegeven een bodemprocedure te starten en akkoord is gegaan met de voorwaarde dat de kosten van de deurwaarder en het griffierecht aan Misterclaim worden voldaan. Deze kosten zijn door [gedaagde01] tot op heden niet aan Misterclaim betaald. Misterclaim eist in deze procedure dat [gedaagde01] wordt veroordeeld om het totaal bedrag van de kosten van de deurwaarder en het griffierecht, te weten een bedrag van € 413,23, te betalen. Dit bedrag moet worden vermeerderd met de wettelijke rente en de buitengerechtelijke kosten van € 61,98 met een maximum van € 500,-. Tot slot eist Misterclaim dat [gedaagde01] in de proceskosten wordt veroordeeld en dat het vonnis uitvoerbaar bij voorraad wordt verklaard.

Wat is het verweer van [gedaagde01] ?

2.2.

[gedaagde01] is het niet eens met de eis van Misterclaim. Hij stelt zich op het standpunt dat hij niet gehouden is de kosten van het griffierecht en de deurwaarder te betalen totdat de rechter in de bodemprocedure heeft bepaald dat KPN aansprakelijk is voor zijn letselschade. Deze afspraak is gebaseerd op een ‘no cure no pay’ overeenkomst, aldus [gedaagde01] . Daarnaast heeft Misterclaim volgens [gedaagde01] bevestigd dat zij de kosten van de bodemprocedure zal voorschieten en dat deze kosten worden verrekend met de kosten in de zaak tegen KPN.

3De beoordeling

3.1.

In de kern gaat het in deze zaak om de vraag of [gedaagde01] akkoord is gegaan met de vooruitbetaling van het griffierecht en de deurwaarderskosten voor het opstarten van een bodemprocedure of dat er tussen partijen is overeengekomen dat Misterclaim deze kosten zou voorschieten en bij een positieve uitkomst in de bodemprocedure zou verrekenen met een in dat geval aan [gedaagde01] toe te kennen schadevergoeding. [gedaagde01] heeft in zijn verweer aangegeven dat hij is misleid door Misterclaim. De belangenbehartiger van Misterclaim zou zich presenteren als advocaat, maar hij blijkt geen advocaat te zijn. Ook zou Misterclaim haar werkzaamheden niet goed hebben gedaan. Hoewel er geen rechtsgevolgen worden verbonden aan deze stellingen en deze dus niet relevant zijn voor de vraag of [gedaagde01] de factuur moet betalen, merkt de kantonrechter op dat het hebben en voeren van een meestertitel betekent dat diegene een universitaire rechtenstudie heeft afgerond. Met een meestertitel wordt dus niet aangeduid of iemand wel of geen advocaat is.

3.2.

De kantonrechter veroordeelt [gedaagde01] om € 413,23 te betalen aan Misterclaim. De wettelijke rente die is gevorderd over € 413,23 wordt ook toegewezen, tot een maximum bedrag van € 500,-. Ook moet [gedaagde01] de proceskosten betalen. Dit oordeel wordt hieronder toegelicht.

Vallen de kosten van de bodemprocedure op grond van de overeenkomst onder het ‘no cure no pay’ principe?

3.3.

Uit de overgelegde correspondentie blijkt dat Misterclaim aan [gedaagde01] heeft gevraagd of hij een bodemprocedure wilde starten na de negatieve uitkomst van het deelgeschil. Daarbij is verzocht om te bevestigen dat de kosten van de deurwaarder en het griffierecht aan Misterclaim worden voldaan. [gedaagde01] heeft op 20 december 2021 gereageerd op de voorgaande e-mail met de vraag wat de totale kosten voor hem zullen zijn om een bodemprocedure te starten. Op 6 januari 2022 heeft Misterclaim aangegeven dat de kosten niet meer dan € 500,00 zullen bedragen. Op 9 juni 2022 mailt [gedaagde01] aan Misterclaim dat de bodemprocedure kan worden opgestart. Voor zover de kantonrechter uit het verweer van [gedaagde01] moet begrijpen dat hij betwist dat hij de opdracht heeft gegeven om de bodemprocedure te starten, is deze betwisting onvoldoende onderbouwd. De e-mail van 9 juni 2022 wordt immers niet betwist en de kantonrechter gaat uit van de juistheid van die e-mail.

3.4.

[gedaagde01] voert in zijn verweer ook aan dat hij de kosten van de deurwaarder en het griffierecht niet bij voorbaat verschuldigd zou zijn aan Misterclaim, omdat hij een overeenkomst heeft die is gebaseerd op het ‘no cure no pay’ principe. [gedaagde01] heeft niet verder onderbouwd op welke bepalingen in de overeenkomst hij doelt. Maar de kantonrechter begrijpt de stelling van [gedaagde01] zo, dat hij alle kosten pas verschuldigd is aan Misterclaim indien de zaak tegen KPN is gewonnen.

3.5.

In de e-mail van 3 december 2021 bericht Misterclaim aan [gedaagde01] de beslissing van de rechtbank in het deelgeschil. Daarnaast wordt aangegeven dat er een bodemprocedure in gang moet worden gezet. Misterclaim verzoekt [gedaagde01] om te bevestigen dat de kosten die daarmee gepaard gaan, namelijk het griffierecht en de deurwaarderskosten, aan haar worden betaald.

3.6.

Deze e-mail had niet anders door [gedaagde01] kunnen worden begrepen dan dat hij bij het opstarten van de bodemprocedure de kosten van het griffierecht en de deurwaarder aan Misterclaim moest betalen. Het voorgaande geldt des te meer nu [gedaagde01] ook bij het starten van het deelgeschil de factuur voor het griffierecht aan Misterclaim heeft betaald. Niet valt in te zien waarom bij het starten van de bodemprocedure op basis van dezelfde overeenkomst, deze kosten pas aan Misterclaim zouden moeten worden voldaan bij een positieve uitkomst in de bodemprocedure tegen KPN.

3.7.

In de overeenkomst tussen partijen staat dat de kosten van de werkzaamheden van Misterclaim bij de wederpartij worden geclaimd. Deze bepaling is inderdaad gebaseerd op het ‘no cure no pay’ principe. De kosten van de procedure worden weliswaar ook uiteindelijk bij de tegenpartij geclaimd indien de zaak tegen KPN wordt gewonnen, maar dat betekent niet dat Misterclaim deze kosten eerst zelf voorschiet. Immers, uit de eerder genoemde correspondentie blijkt dat partijen zijn overeengekomen dat de kosten voor het griffierecht en de deurwaarder bij het starten van de bodemprocedure door [gedaagde01] aan Misterclaim moeten worden voldaan. Uit de e-mail van 20 december 2021 volgt dat dit ook voor [gedaagde01] helder was. [gedaagde01] schrijft in die e-mail namelijk dat hij graag een bodemprocedure wil starten en vraagt wat de kosten voor hem zijn om deze procedure te starten.

3.8.

[gedaagde01] heeft dus zelf gevraagd wat de kosten voor hem zullen zijn om een bodemprocedure te starten en heeft vervolgens opdracht gegeven de bodemprocedure te starten. Misterclaim heeft de bodemprocedure gestart tegen KPN namens [gedaagde01] en het griffierecht en de deurwaarderkosten voldaan. In beginsel moet [gedaagde01] dan ook de deurwaarderskosten en het bedrag van het griffierecht, in totaal een bedrag van € 413,23, aan Misterclaim betalen.

Hebben partijen nadere afspraken gemaakt over de verrekening van de kosten met een eventueel toegekende schadevergoeding in de zaak tegen KPN?

3.9.

[gedaagde01] heeft zich in zijn verweerschrift op het standpunt gesteld dat Misterclaim naderhand heeft bevestigd dat de factuur van € 413,23 door Misterclaim zou worden voorgeschoten en dat deze kosten zouden worden verrekend met het bedrag dat zou volgen uit de bodemprocedure tegen KPN. [gedaagde01] verwijst in zijn conclusie van antwoord naar twee e-mails van 12 januari en 30 juni 2022. In de e-mail van 12 januari 2022 staat onder meer het volgende:

“ Ik heb begrepen dat een bodemprocedure ongeveer 500 euro kost om die in te dienen, zoals u weet ben ik sinds het bedrijfsongeval onvermogend en wat ik u laats heb doorgegeven dat ik inmiddels in een schuldhulp traject via de gemeente na deze ellendige bedrijfs ongeval. Voor mijn is het onmogelijk deze factuur te betalen.kan u deze voorschieten en het verekene bij aansprkrlijkheid zoals afgesproken in het contract van no cure no pay .anders ben ik helaas bang dat ik deze procedure tijdelijk moet staken. ”

3.10.

De e-mail van 30 juni 2022 afkomstig van Misterclaim luidt (voor zover hier relevant):

“Ik heb je verzoek intern besproken. Bij hoge uitzondering en uit het oogpunt van coulance heb ik besloten om deze factuur voor te schieten i.v.m. griffierechten kosten voor het indienen van het bodemprocedure. Het betreft een eenmalige coulance voor enkel en uitsluitend voor deze factuur. De rechtstreekse betaling van deze factuur aan de griffier van de Rechtbank Rotterdam zal door mij in gang gezet worden. NB: Deze kosten zullen verrekend worden bij aansprakelijkheidstelling.(…)”

3.11.

Misterclaim heeft gemotiveerd betwist dat de e-mail van 12 januari 2022 door haar is ontvangen en dat de e-mail van 30 juni 2022 door haar aan [gedaagde01] is verzonden. Misterclaim heeft in dat kader verwezen naar de eerdere e-mails tussen [gedaagde01] en Misterclaim waarbij Misterclaim consequent [gedaagde01] met “u” aanduidt, terwijl in de e-mail van 30 juni 2022 “je” wordt gebruikt. Ook heeft Misterclaim gewezen op het feit dat [gedaagde01] al op 9 juni 2022 een e-mail heeft verzonden waarin hij Misterclaim de opdracht geeft om een bodemprocedure te starten.

3.12.

Omdat [gedaagde01] zich beroept op een afwijkende afspraak en de rechtsgevolgen daarvan, moet [gedaagde01] ook deze stelling bewijzen (artikel 150 Rv). [gedaagde01] is in de gelegenheid gesteld om te reageren op de stellingen van Misterclaim dat de e-mails van 12 januari 2022 en 30 juni 2022 vervalst zijn. [gedaagde01] heeft in zijn reactie vervolgens echter enkel verwezen naar de eerdere stukken die door hem in het geding zijn gebracht en aangegeven zijn standpunt te handhaven. Hiermee heeft [gedaagde01] , in het licht van de gemotiveerde betwisting van Misterclaim, zijn stelling onvoldoende gemotiveerd gehandhaafd. Dit betekent dat niet in rechte is vast komen te staan dat er een afwijkende afspraak is gemaakt zoals [gedaagde01] heeft gesteld.

3.13.

De conclusie is dat [gedaagde01] gehouden is om het bedrag van € 413,23 aan Misterclaim te betalen. [gedaagde01] is uiteindelijk diegene geweest die de rechtbank heeft laten weten dat Misterclaim niet meer zijn gemachtigde is in de bodemprocedure tegen KPN. Met deze mededeling heeft [gedaagde01] de overeenkomst opgezegd. Dat Misterclaim eerder heeft aangegeven zijn werkzaamheden te willen beëindigen indien de factuur niet wordt voldaan, maakt dit niet anders. Indien er een positieve uitkomst in de bodemprocedure tegen KPN door [gedaagde01] wordt behaald, zal normaliter KPN de kosten hiervan vergoeden aan [gedaagde01] . Dit neemt niet weg dat de betalingsverplichting die [gedaagde01] tegenover Misterclaim heeft, blijft staan en los staat van de uitkomst van die procedure.

Buitengerechtelijke incassokosten

3.14.

Misterclaim vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. [gedaagde01] is een consument tegenover een professionele dienstverlener, wat betekent dat er getoetst moet worden of er een aanmaning is verzonden conform artikel 6:96 lid 6 BW. De kantonrechter stelt vast dat Misterclaim niet bij de dagvaarding heeft gesteld wanneer de brief waarin de incassokosten zijn aangezegd en een termijn van 14 dagen is gegeven is verzonden. Sterker nog, bij dagvaarding is helemaal geen brief overgelegd. Nu Misterclaim de aanmaning als bedoeld in artikel 6:96 lid 6 BW, waarop zij zich ter onderbouwing van de gevorderde buitengerechtelijke kosten beroept, niet heeft overgelegd, is in strijd gehandeld met artikel 85 lid 1 Rv en zal de vordering voor de buitengerechtelijke kosten worden afgewezen.

Wettelijke rente

3.15.

De wettelijke rente over het bedrag van € 413,23 is toewijsbaar op grond van artikel 6:119 BW. Uit de stukken blijkt dat de factuur op 21 december 2022 aan [gedaagde01] is verzonden en dat er een betalingstermijn van dertig dagen gold. Dit betekent dat het verzuim per 22 januari 2023 is ingetreden. De wettelijke rente wordt daarom toegewezen vanaf 22 januari 2023 bovenop de hoofdsom van € 413,23, maar met een maximum van € 86,77 aan wettelijke rente zodat het totale bedrag niet hoger kan worden dan € 500,-.

Proceskosten

3.16.

[gedaagde01] krijgt ongelijk en moet daarom de proceskosten betalen (artikel 237 Rv). De kantonrechter stelt deze kosten aan de kant van Misterclaim tot vandaag vast op € 107,32 aan dagvaardingskosten, € 128,- aan griffierecht en € 160,- aan salaris voor de gemachtigde (2 punten x € 80,-). Dit is totaal € 395,32. Voor kosten die Misterclaim maakt na deze uitspraak moet [gedaagde01] een bedrag betalen van € 132,-. Hier kan nog een bedrag bijkomen als de uitspraak wordt betekend. In dit vonnis hoeft hierover niet apart te worden beslist (ECLI:NL:HR:2022:853). ECLI:NL:RBROT:2023:10602