Overslaan en naar de inhoud gaan

RvD Arnhem-Leeuwarden 270317 o.m. schending provisieverbod met ondoorzichtige constructi

RvD Arnhem-Leeuwarden 270317 o.m. schending provisieverbod met ondoorzichtige constructie; schrapping

2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.
2.2 De deken heeft in juni 2016 een onderzoek ingesteld naar de wijze van praktijkuitoefening van verweerder en komt tot de volgende bevindingen.
2.3 Van belang is een overzicht van de bij het onderzoek betrokken vennootschappen met een korte omschrijving van de activiteiten:
[J.] B.V. ([J.]), het oprichten van, deelnemen in, besturen van en toezicht houden op ondernemingen etc.; enig aandeelhouder: verweerder, bestuurder: mevrouw H., dochter van verweerder. 
[H.] Advocatuur B.V. ([H.]), uitoefenen van de advocatenpraktijk; enig aandeelhouder en bestuurder: verweerder.
[S.] B.V. (S), adviseren op het gebied van informatietechnologie; bestuurders: de heren W. en L. 
[SL] B.V. (SL), exploiteren van een letselschadebedrijf; bestuurders: K. B.V. en P. B.V.
[SLS] B.V. (SLS), het aanbieden van deskundigheid op het gebied van behartiging van de belangen van slachtoffers van letselschade en het voeren van juridische procedures; enig aandeelhouder: [J.] B.V., bestuurder: verweerder.
2.4 De praktijk van verweerder is gericht op het verlenen van rechtsbijstand aan letselschadeslachtoffers. Dat doet hij door middel van [H.] in nauwe samenwerking met SL en SLS. De laatste 2 genoemde vennootschappen zijn geen advocatenkantoren. S heeft formeel niets te maken met de vennootschappen die in de onderhavige kwestie een rol spelen. S is een bedrijf dat zich voornamelijk met de technologische kant van de zaak bezig houdt. SL werft via haar website cliënten/ letselschadeslachtoffers, waarbij de bijstand kosteloos wordt aangeboden. SL verwijst een aantal zaken vervolgens naar SLS of derden. Verweerder werkt op detachacheringsbasis als advocaat bij SLS. Er is echter geen detacheringsovereenkomst. 
2.5 De deken heeft de Unit Financieel Toezicht Advocatuur (Unit FTA) verzocht een boekenonderzoek in te stellen in de praktijk van verweerder. De administraties van [H.] en SL hebben als uitgangspunt gediend voor het boekenonderzoek. De Unit FTA heeft een rapport d.d. 20 september 2016 opgesteld, waarin de onderlinge verhouding tussen de diverse vennootschappen bij de door, dan wel in samenwerking met, verweerder opgestelde constructie wordt beschreven. 
2.6 De onderlinge verhouding tussen de diverse vennootschappen is, voor zover hier van belang, als volgt.
Tot 29 april 2016 betaalde SLS aan SL een vergoeding voor ieder door SL aan SLS overgedragen dossier. Na 29 april 2016 is de afspraak veranderd. In grote lijnen is de afspraak nu (volgens de Unit FTA) dat bij een aantal van 200 door SL aan SLS over te dragen dossiers een fee wordt betaald van € 5.000,-. Daarnaast betaalt SL aan SLS voor de in deze dossiers gefactureerde omzet een fee van 50% van de omzet. De omzet wordt door SL gefactureerd en via de door SL op deze wijze gecreëerde geldstroom wordt uitvoering gegeven aan deze afspraak. Dat betekent dat SL de door SLS gerealiseerde omzet incasseert voor SLS en vervolgens 50% afdraagt aan SLS.
[H.] Advocatuur (het kantoor van verweerder) behandelt op basis van detachering de door SLS van SL ingenomen dossiers. Verweerder is bestuurder van SLS en heeft herhaaldelijk verklaard dat hij feitelijk leidinggevende is van SL. Dat laatste nuanceert hij in zijn brief van 18 augustus 2016 aan de deken, waarvan een passage onderstaand wordt geciteerd.
2.7 Verweerder heeft de navolgende mededelingen gedaan over de organisatie van de diverse vennootschappen, waarbij de raad de namen, genoemd in de citaten, heeft afgekort:
Brief van verweerder van 13 juli 2016
“…S. geeft SL een aantal zaken. SL is mijn besloten vennootschap waarover ik de directie voer.(..) Ik betaal niet voor zaken, zij het dat na de afwikkeling van de kwestie S. een bepaald percentage van de omzet ontvangt.(…)
De enige eis die voortvloeit uit de naam van de aan mij toebehorende vennootschap is dat in de verstrekte zaken de naam S wordt gevoerd…”.
E-mail van verweerder van 11 augustus 2016:
“…Het is NIET zo dat ik voor aangeleverde zaken S. een percentage van de omzet betaal. Het is S. die zaken verkregen hebbende mij, voor 200 dossiers per jaar inschakelt en waarvoor ik een vergoeding ontvang. (…)
Dus nogmaals; S. betaalt mij voor het realiseren van omzet door middel van mijn tussenkomst, reden waarom ik handel, zoals u bekend is op het papier van SL (en dus NIET op het papier van [H.], tenzij S. een zaak voorlegt aan de Rechter)….”
Brief van verweerder van 18 augustus 2016:
“ De contractuele partij in de overeenkomst is SL. en zoals in mijn laatste bericht gemeld, ben ik daar “gedetacheerd” tegen betaling. Ter voorkoming van misverstand: mijn vennootschap is “SLS” (afkortingen-raad) (SLS).
Ik functioneer dus als advocaat in de betreffende dossiers, gedetacheerd zijnde bij SLS (afkorting-raad) (ik ben daarin geen aandeelhouder of anderszins bestuurlijk betrokken), Maar, zoals eerder gesteld, ik bepaal het beleid in deze dossiers.
Zoals aangegeven in ons mondeling onderhoud is er geen op schrift gestelde detacheringsovereenkomst of overeenkomst “advocaat in dienstbetrekking”. Uiteraard wil ik daar desgewenst voor zorgen.”.
Brief van verweerder van 23 augustus 2016:
“… dat ik S. niet betaal in welke vorm dan ook …”
“(…) werk ik voor S in haar dossiers, waarbij ik mijn werkplek op dat kantoor heb, ik een visitekaartje bezit en briefpapier van S. gebruik. De omzet komt binnen bij S. en daaruit word ik betaald. …”
Brief van verweerder van 24 augustus 2016:
“…S, zoals door mij genoemd, is inderdaad de “marketingtool”, maar deze geeft de zaken aan SL, terwijl mijn vennootschap SLS heet. (…)
SL werkt als een gewoon schadebedrijf. Er zijn mensen in dienst die dossiers behandelen. (…)
Ik zie niet in, mede gezien hetgeen er over de advocaat in dienstbetrekking in de loop der tijd besproken is ( ook de MVT refereert daaraan) wat het verkeerde en/of onacceptabele van de inrichting van mijn werkzaamheden zou zijn. …”
Brief van verweerder van 16 november 2016:
“…Ik ontvang een beloning voor het werk, dat ik, onder mijn naam, maar voor S. verricht. De aard van de beloning, fee, salaris dan wel een percentage van de omzet bepaalt naar mijn mening niet de toelaatbaarheid. ...” 
2.8 Verder heeft de deken geconstateerd dat de door verweerder in zijn hoedanigheid van advocaat van SL/SLS in behandeling genomen zaken zijn verkregen op basis van een no cure no pay afspraak tussen SL en de cliënt en dat het honorarium uitsluitend wordt betaald indien er in deze zaken een schade uitkering plaatsvindt.
Voorts heeft de deken geconstateerd dat er veel onduidelijkheden en tegenstrijdigheden zijn, die verweerder niet heeft opgehelderd.
2.9 Verweerder heeft in het kantoorpand van SLS/SL op het adres [adres1] te [plaats] een eigen werkkamer en zijn dossiers bevinden zich tussen de dossiers van SL, terwijl [H.] kantoor houdt aan de [adres2] te [plaats]. Drie werknemers van SL werken in opdracht van SLS samen met verweerder in de dossiers van SLS. De directeur-aandeelhouder van SL, de heer P. verzorgt de gehele administratie van SLS en correspondeert met cliënten.
2.10 De deken is van mening dat hoewel verweerder tegenstrijdige informatie heeft verstrekt de geschetste rechtsverhoudingen tot de conclusie leiden dat er sprake is van een zodanige verwevenheid tussen SL, SLS en [H.], dat deze vennootschappen dienen te worden beschouwd als een materiële eenheid. Dat betekent, zo stelt de deken, dat de afspraken die SLS maakt met SL over te behandelen letselschade dossiers ook moeten worden toegerekend aan [H.].

3 DEKENBEZWAAR
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet (Adv) doordat:
Advocatenwet
a) verweerder in strijd met de kernwaarden van de advocatuur heeft gehandeld (art. 10a Adv.). De kernwaarden zijn onafhankelijkheid, vertrouwen en integriteit. De volstrekt onduidelijke (rechts)verhouding tussen advocaat en cliënt is in strijd met wat van een advocaat in relatie tot de cliënt mag worden verwacht. Verweerder treedt op als advocaat maar zonder duidelijke afspraken tussen hem en cliënt. Cliënten worden door SL geworven door middel van de belofte no cure no pay. Er zijn geen duidelijke afspraken tussen verweerder, als advocaat, en de cliënt. Bovendien weet de cliënt niet dat verweerder (commerciële) belangen heeft in de betrokken organisatie.
b) verweerder kantoor houdt bij SL en SLS, zonder detacheringsovereenkomst, terwijl er geen ontheffing is verleend door de algemene raad, waarmee verweerder in strijd met art. 12 Adv. handelt.
c) verweerder in strijd met art. 46 Adv. handelt doordat hij niet de vereiste zorg betracht jegens de cliënten (er is verwarring over de positie van verweerder en er ontbreken afspraken). Verweerder werft zaken door middel van de door hem opgezette constructie, waaraan hij ook feitelijk leiding geeft en voert deze uit op een wijze die is te kwalificeren als een handelen dat een behoorlijk advocaat niet betaamt.
De verordening op de advocatuur
d) verweerder in strijd met art.7.4 van de Voda handelt doordat verweerder de cliënten niet informeert over zijn commerciële belangen in de betrokken vennootschappen, terwijl voor de cliënten evenmin duidelijk is welke positie zij hebben tot verweerder.
e) verweerder verzuimt een opdrachtbevestiging te sturen naar de cliënt (art. 7.5 Voda). De overeenkomsten die cliënten met SL en SLS sluiten, kunnen niet als opdrachtbevestiging worden beschouwd.
f) verweerder een resultaat gerelateerd honorarium in rekening brengt. Volgens art. 7.7 van de Voda staat het een advocaat niet vrij overeen te komen dat slechts bij het behalen van een bepaald gevolg honorarium in rekening wordt gebracht of het honorarium een evenredig deel zal bedragen van de waarde van het door zijn bijstand te bereiken gevolg. Uitzonderingen hierop zijn de afspraken bij incassozaken en letsel- en overlijdensschadezaken (art. 7.8 Voda en par. 7.4.3 Voda). Deze uitzonderingen zijn hier niet aan de orde. Er is geen sprake van overeenkomsten die aan het bepaalde in deze paragraaf voldoen.
In het rapport van de Unit FTA zijn de afspraken opgenomen die zijn gemaakt tussen SL en SLS. De door de Unit FTA vastgestelde afspraak inhoudende dat de omzet wordt gedeeld (50/50) moet worden gekwalificeerd als quota pars litis.
g) verweerder de bepalingen betreffende het experiment letselschade zoals opgenomen in art. 7.4.3 van de Voda niet toepast.
Gedragsregels
h) verweerder zich bedient van verschillende hoedanigheden en niet optreedt op basis van schriftelijk vastgelegde afspraken tussen advocaat en cliënt. Hij heeft economische belangen bij SL en SLS, welke belangen niet aan derden (waaronder cliënten) kenbaar zijn (regel 1)
i) verweerder zich schuldig maakt aan belangenverstrengeling door de door hem, al dan niet in samenwerking met derden, opgezette constructie (regel 2.1).
j) SL voor de door haar geworven en bij SLS geplaatste dossiers de helft van de omzet die in die dossiers wordt gerealiseerd, ontvangt. Verweerder krijgt vervolgens in zijn hoedanigheid van advocaat een aantal van deze dossiers in behandeling (regel 2.2).
k) verweerder het belang van de cliënt ondergeschikt maakt aan zijn eigen belang (regel 5).
l) verweerder op grond van de opgezette constructie de op basis van no cure no pay geworven zaken declareert aan SLS terwijl hij bovendien deelt in de winsten van de betrokken vennootschappen. De winst komt voort uit de omzet van de op basis van no cure no pay binnengehaalde dossiers (regel 25 lid 2).
m) verweerder niet duidelijk maakt of en in hoeverre de cliënt inzicht heeft in de financiële consequenties van de opdracht. Er is geen opdrachtbevestiging van advocaat aan cliënt (regel 26).
n) verweerder verwarring zaait over de hoedanigheid waarin hij optreedt. Derden ontvangen brieven die zijn opgesteld op briefpapier van SL of SLS die namens deze vennootschappen worden ondertekend door verweerder als advocaat (regel 29).
o) verweerder kantoor houdt op de burelen van SL en SLS. Er is geen scheiding van dossiers, alles loopt door elkaar (regel 33).
p) SL en SLS, door verweerder feitelijk bestuurde vennootschappen tussenpersoon zijn in de zin van gedragsregel 35.
q) verweerder aan de deken informatie heeft verstrekt die niet overeenstemt met de werkelijkheid (regel 37).

4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft aangevoerd dat S een bedrijf is dat voornamelijk via internet cliënten werft en daarbij enkel optreedt voor slachtoffers van een ongeval. In eerste instantie trad verweerder op als juridisch adviseur en zou procedures voeren betreffende kwesties die niet billijkheidshalve zouden worden opgelost. Hem is gevraagd ook de schaderegeling in een aantal dossiers te doen.
4.2 De juridische inrichting is volgens verweerder als volgt: S geeft SL een aantal zaken. Verweerder is in de behandeling van de zaken volledig vrij. Hij betaalt niet voor zaken, zij het dat na afwikkeling van de kwestie S een bepaald percentage van de omzet ontvangt. Het uurloon van verweerder ligt gemiddeld (het varieert per zaak en verzekeraar) tussen de € 125,- en € 200,- exclusief BTW. De enige eis, die voortvloeit uit de naam van de aan verweerder toebehorende vennootschappen is dat in de verstrekte zaken de naam S. wordt gevoerd. S verlangt niet dat verweerder zich anders opstelt dan van hem als goed advocaat mag worden verlangd. Bovendien is de wijze waarop verweerder de zaken behandelt niet anders dan bij verzekeringsmaatschappijen gebruikelijk is.
4.3 Voorts heeft verweerder uitvoerig betoogd dat door zijn handelwijze de rechtsbedeling van cliënten/letselschadeslachtoffers niet in het gedrang is gekomen. Sterker nog, het hand in hand gaan van letselschadepartij en advocaat, zoals ook [verzekeringsmaatschappij A] en [verzekeringsmaatschappij B] optreden voor slachtoffers en hun organisatie hebben ingericht, bewerkstelligt een versterking van de positie van het slachtoffer.
4.4 Voorts heeft verweerder aangevoerd dat de vereenzelviging van hem als advocaat-natuurlijk persoon met de vennootschapsrechtelijke entiteit, veel te kort door de bocht is. Hetzelfde geldt voor de koppeling tussen [H.] en S.
4.5 Verweerder stelt dat de deken ingrijpt op de markt en dat hem niet wordt toegestaan wat kennelijk aan [verzekeringsmaatschappij A] en [verzekeringsmaatschappij B] wel wordt toegestaan. Daarmee wordt de (rechts)bedeling beperkt en wordt de concurrentie op de markt van deze (rechts)bedeling bemoeilijkt. Verweerder heeft bovendien meer malen aangegeven dat hij bereid is een professioneel statuut, dat zijn onafhankelijkheid garandeert, te arrangeren.
4.6 Ten aanzien van het verwijt dat verweerder in strijd handelt met het bepaalde in art. 12 Advocatenwet heeft verweerder aangevoerd dat uit de Memorie van Toelichting onder M (artikel 12 Adv.) wordt opgemerkt dat de verplichting om op grond van art. 12 lid 1 van de Advocatenwet in 1 arrondissement op 1 locatie kantoor te houden er niet aan in de weg staat dat de advocaat tevens op een ander adres werkzaamheden als advocaat verricht. Het in artikel 12 lid 1 bedoelde kantoor is de plaats waar de advocaat zijn wezenlijke beroepsactiviteiten verricht. Aldaar maakt de advocaat deel uit van de lokale orde. Volgens verweerder wordt er mee bedoeld dat het niet zo moet zijn dat met het gebruik van verschillende adressen de daardoor eventueel gecreëerde onduidelijkheid maakt dat de advocaat zich aan het toezicht van de deken zou kunnen onttrekken.

5 BEOORDELING
5.1 De raad stelt allereerst vast dat de deken aanvoert dat een groot aantal (17) regels van de Advocatenwet, Voda bepalingen en gedragsregels zijn overtreden. Een aantal van de genoemde artikelen mist zelfstandige betekenis, dan wel wordt niet nader onderbouwd, waarop de raad onderstaand terugkomt. De raad begrijpt uit de klachtonderdelen dat de hoofdbezwaren de navolgende zijn:
5.2 Verweerder houdt als advocaat kantoor aan de [adres2] te [plaats] maar houdt tevens kantoor bij SL en SLS via een detacheringsovereenkomst die niet blijkt uit enig geschrift of anderszins, terwijl hiervoor geen ontheffing is verleend door de algemene raad (klachtonderdeel b).
5.3 Verweerder declareert resultaat-gerelateerd via de opgezette constructie met de door hem bestuurde vennootschappen, althans vennootschappen waar hij mee samenwerkt, via overtreding van het no cure no pay verbod, doordat de omzet (na aftrek van bepaalde kosten) wordt gedeeld tussen SL en SLS de vennootschap van verweerder (50/50). (klachtonderdelen f, en l)
5.4 Verweerder stuurt geen opdrachtbevestiging naar zijn cliënten en is onvoldoende duidelijk over zijn positie ten opzichte van de cliënten en geeft ook geen inzicht in de financiële consequenties van de opdracht (onvoldoende informatieverstrekking).(Klachtonderdelen d, e, m en n en o)
5.5 De raad begrijpt uit klachtonderdeel j dat het provisie verbod wordt overtreden doordat SL voor de aan SLS in behandeling gegeven zaken de helft van de omzet ontvangt. Verweerder krijgt vervolgens als advocaat een aantal van die zaken in behandeling.
Klachtonderdeel b
5.6 Ten aanzien van het op meer plaatsen de praktijk uitoefenen heeft verweerder aangevoerd dat hij via de vennootschap [H.] op basis van een detacheringsovereenkomst werkzaam is voor SLS. Het adres van SL en SLS is [adres1] in [plaats], terwijl het kantoor van [H.], de praktijkvennootschap van verweerder, is gevestigd aan het adres [adres2] te [plaats]. Gebleken is dat verweerder ook kantoor houdt op het adres waar SL en SLS gevestigd zijn. Als bestuurder van [H.] is verweerder hiervoor verantwoordelijk. Op grond van art. 12 Adv mag een advocaat slechts op één locatie in één arrondissement kantoor houden. Het is niet toegestaan om op meer plaatsen kantoor te houden, tenzij de algemene raad op grond van art. 12 lid 4 Adv. ontheffing heeft verleend. Daarvan is niet gebleken, zodat dit klachtonderdeel gegrond is.
Klachtonderdeel f en l
5.7 De raad begrijpt de klacht aldus dat de deken bezwaar maakt tegen het resultaat-gerelateerd declareren van verweerder, dat inhoudt dat SL de declaraties int en dat vervolgens de omzet wordt gedeeld tussen SL en SLS op 50/50 basis. Het contract tussen SL en SLS (zo blijkt uit het samenwerkingscontract tussen SL en SLS is ten aanzien van de verdeling van de winst (50/50) in strijd met de het quota pars litis. Immers de beloning van verweerder, via SLS, is afhankelijk van het resultaat van de letselschadezaak. SL en SLS krijgen ieder, na verrekening van bepaalde kosten, 50% van de omzet. De hoogte van die bedragen is dus afhankelijk van het (door verweerder) behaalde resultaat. Onweersproken staat vast dat verweerder bestuurder is van SLS en zijn werkzaamheden verricht via zijn vennootschap [H.], zodat verweerder, via de door hem gecontroleerde vennootschap SLS aanspraak kan maken op 50% van de jaaromzet van de vergoedingen die SL via de no cure no pay overeenkomst ontvangt. De zaken worden behandeld door verweerder als advocaat. Via SLS heeft verweerder een direct belang bij het resultaat van de procedure omdat “zijn” vennootschap 50% van de omzet ontvangt. Bovendien worden er geen kosten in rekening gebracht als er geen omzet wordt gegenereerd. Verweerder heeft weliswaar (kort samengevat en voor zover in deze zaak van belang) aangevoerd dat hij, zo verstaat de raad zijn redenering, een hoger doel dient, doordat zijn werkwijze financieel gunstig is voor de rechtzoekenden en ook wordt toegepast binnen verzekeringsmaatschappijen, die in financieel opzicht op ongeveer dezelfde manier werken, maar dat disculpeert hem niet. Het feit dat verweerder verder stelt dat hij met zijn werkwijze een hoger, maatschappelijk, doel dient, doet aan de tuchtrechtelijke onjuistheid niet af. De voor advocaten geldende regelgeving (Voda en gedragsregels) staan deze wijze van declareren niet toe en verweerder heeft zich daar als advocaat aan te houden.
Klachtonderdeel d, e , m, n en o)
5.8 Deze klachtonderdelen betreffen: de onduidelijkheid naar de rechtzoekende toe over de commerciële belangen van verweerder, direct dan wel indirect, in de betrokken vennootschappen en hun positie in relatie tot verweerder, het feit dat een opdrachtbevestiging ontbreekt, het ontbreken van inzicht in de financiële consequenties van de opdracht, hetgeen samenhangt met het ontbreken van een opdrachtbevestiging, het optreden in verschillende hoedanigheden, te weten dat derden brieven ontvangen op briefpapier van SL dan wel SLS, ondertekend door verweerder met de toevoeging “advocaat”. Bovendien verricht verweerder werkzaamheden op de burelen van SL en SLS, terwijl er geen scheiding van dossiers is, alles loopt door elkaar. De raad heeft de kern van deze klachtonderdelen, voor zover hier van belang, onder 5.4 weergegeven.
5.9 De raad oordeelt deze klachtonderdelen gegrond. Immers vaststaat dat een opdrachtbevestiging ontbreekt, terwijl een advocaat wel gehouden is de belangrijkste afspraken en de voorwaarden waarop hij zijn opdracht aanvaardt, vast te leggen teneinde geen misverstanden te laten bestaan. De overeenkomst die de cliënt met SL sluit, kan niet als opdrachtbevestiging worden gezien. Bovendien is niet duidelijk wat de rol van verweerder bij deze opdracht is. Ook laat verweerder na de cliënten te wijzen op de mogelijkheid van gefinancierde rechtshulp. Verweerder behoort, als behandelaar van de zaak, de cliënt daarop te wijzen. De benodigde informatievoorziening is onvoldoende. Voor de cliënten is bovendien niet duidelijk welke positie verweerder inneemt in de diverse bij de letselschadezaak betrokken vennootschappen. Zo ondertekent verweerder brieven op briefpapier van SL dan wel SLS met zijn naam en de toevoeging “advocaat”. Voor de cliënt is daardoor de positie van verweerder niet duidelijk.
Klachtonderdeel j)
5.10 De deken leest een overtreding van het provisieverbod in de 50/50 regeling, omdat SL in feite betaald wordt (50% van de omzet) voor het aanleveren van zaken aan SLS, die door verweerder als advocaat worden behandeld. De raad ziet hierin geen overtreding van het provisieverbod. Het gaat hier om de verdeling van de vergoeding van de werkzaamheden van SL en SLS. SL voert onder meer administratieve werkzaamheden uit, waaronder het versturen van declaraties en de inning daarvan. In ieder geval kan niet zonder meer geconcludeerd worden dat er sprake is van betaling van provisie aan SL. Dit is wel het geval ten aanzien van de afspraak dat zodra SLS meer dan 200 zaken in behandeling heeft gekregen van SL aan laatstgenoemde een entrancefee van € 5.000,- verschuldigd is aan SL. Hoewel de deken dat niet specifiek als een bezwaar heeft benoemd is dat wel af te leiden uit de toelichting op de bezwaren. SLS is immers de door verweerder gecontroleerde vennootschap en als zodanig is verweerder daarvoor verantwoordelijk. Dat kan niet anders dan als provisie worden gekwalificeerd en is derhalve in strijd met gedragsregel 2.2 en tuchtrechtelijk verwijtbaar.
5.11 De klachtonderdelen a, c, en i missen zelfstandige betekenis; de klachtonderdelen g, h, k, p en q zijn onvoldoende onderbouwd, althans niet vast komen te staan.
Tot slot
5.12 Al hetgeen hiervoor is overwogen leidt voor de raad tot de conclusie dat de klachtomschrijving, zoals genoemd onder randnummer 5.2 t/m 5.5 hiervoor, is komen vast te staan. Daarmee oordeelt de raad de klachtonderdelen b, d, e, j, m, n en o gegrond.

6 MAATREGEL
6.1 De raad rekent het verweerder zwaar aan dat hij de voor advocaten geldende regelgeving overtreedt al dan niet via “zijn” vennootschap SLS. Ook ter zitting heeft verweerder er geen blijk van gegeven dat hij inziet dat hij als advocaat gehouden is de Advocatenwet, de Verordening op de advocatuur en gedragsregels na te leven en te eerbiedigen. Het standpunt van verweerder dat hij kort gezegd een hoger doel dient in het belang van rechtzoekenden maakt de ernst van de overtreding niet minder. Daar komt nog bij dat verweerder heeft aangegeven dat hij niet van plan is zijn handelwijze aan te passen. Onder die omstandigheden kan de raad niet anders dan verweerder de maatregel van schrapping op leggen.

7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1 De raad ziet aanleiding om verweerder overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die ten laste komen van de Nederlandse Orde van Advocaten in verband met de behandeling van de zaak. Deze kosten worden vastgesteld op € 1.000,00 en moeten binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing aan de Nederlandse Orde van Advocaten worden betaald. Dit bedrag kan worden betaald op rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling” en het zaaknummer.

BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klachtonderdelen b, d, e, j, m, n en o gegrond;
- verklaart de klachtonderdelen a, c, f, g, h, i, k, l, p en q ongegrond;
- legt aan verweerder de maatregel van schrapping op; ingaande op de tweede dag na het onherroepelijk worden van deze beslissing;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.000,00 aan de Nederlandse Orde van Advocaten. ECLI:NL:TADRARL:2017:10 op www.tuchtrecht.overheid.nl