Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Assen 160311 omkeringsregel van toepassing na mishandeling;

Rb Assen 160311 omkeringsregel van toepassing na mishandeling;
Causaal verband
4.5.  De strafbare en daarmee onrechtmatige gedragingen van [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] jegens [eiser] staan vast en zijn door de strafrechter als mishandeling gekwalificeerd; hetgeen in civielrechtelijke zin onrechtmatig handelen is.
Indien door een als onrechtmatige daad aan te merken gedraging een risico ter zake van het ontstaan van schade in het leven is geroepen en dit risico zich vervolgens verwezenlijkt, is daarmee het causaal verband tussen die gedraging en de aldus ontstane schade in beginsel gegeven en is het aan degene die op grond van die gedraging wordt aangesproken om te stellen en te bewijzen dat die schade ook zonder die gedraging zou zijn ontstaan. Door de onrechtmatige gedraging van [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1], hierin bestaande dat zij [eiser] hebben mishandeld, is een risico op het ontstaan van letsel en beschadiging van lijfsgoederen van de heer [eiser] en van mevrouw [eiser] in het leven geroepen.
Uit de vaststaande feiten volgt dat de heer en mevrouw [eiser] letsel hebben opgelopen op 5 mei 2005, de dag van de mishandeling, en dat daarvan gevolgen zijn voortgevloeid voor een kortere en voor een langere duur die als schade te kwalificeren zijn.
De aard van het letsel en die gevolgen zijn te verwachten bij zware mishandeling.
Daarmee is in beginsel gegeven dat dit is veroorzaakt door de mishandeling op 5 mei 2005.
Gedaagden hebben dit verband bestreden met de enkele stelling dat de strafrechter hen niet veroordeeld heeft voor letsel. Dit is een strafrechtelijke benadering en miskent voormelde bewijsregel.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zijn dan ook aansprakelijk voor alle schade waarop risico bestaat bij deze mishandeling, indien aan de overige voorwaarden voor aansprakelijkheid en het recht op schadevergoeding is voldaan.

(....)
Schadebegroting en verschillende soorten schade
4.9.  Uit hetgeen hiervoor is overwogen vloeit voor dat gedaagden aansprakelijk zijn voor alle schade die een gevolg is van de mishandeling van de heer [eiser] en mevrouw [eiser] en dat, bij het constateren dat er schade is die past bij zware mishandeling, die schade door hen vergoed zal moeten worden.
Alle door [eiser] opgesomde soorten schade passen bij zware mishandeling als waarvoor gedaagden zijn veroordeeld.
Beoordeeld moet nog worden of die schade daadwerkelijk is opgetreden, of dit leidt tot een vermogensverlies en zo ja, in welke omvang.
Artikel 6:95 BW bepaalt dat de schade die door gedaagden aan een of meer van de eisers moet worden vergoed, bestaat in vermogenschade en ander nadeel voor zover de wet voor dit andere nadeel een recht op vergoeding geeft.
Wat vermogensschade is, wordt bepaald door artikel 6:96 BW.
Artikel 6:97 BW schrijft daarbij voor dat de rechter de schade begroot op de wijze die het meest met de aard ervan in overeenstemming is. Kan de omvang van de schade niet nauwkeurig worden vastgesteld (hetgeen dus de hoofdregel is), dan schat de rechter die omvang, rekening houdend met wat billijk voorkomt.
Gelet op deze regels verschillen de eisen waaraan de stelplicht moet voldaan naar gelang de aard van de schade en de mogelijkheid tot nauwkeurig vaststellen van de schade.
In het onderhavige geval is dan van belang dat [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] opzettelijk het letsel hebben toegebracht: dit was waar het hen om te doen was. Daarmee hebben zij een ernstig strafbaar feit gepleegd en tevens opzettelijk in strijd met een veiligheidsnorm gehandeld. Dit brengt mee toepassing van de zogeheten omkeringsregel.
De gelijktijdige toepasselijkheid van deze regel en de billijkheid die bij de schadebegroting moet worden betracht als niet nauwkeurig kan worden begroot maar moet worden geschat, heeft tot gevolg dat, indien de gelaedeerde voor de onderscheiden posten voldoende aannemelijke wijze (dat kan dus per post verschillen), zijn schade en de omvang daarvan onderbouwt, de overtreders dienen te bewijzen dat dit niet juist is. Voor hen geldt dan ook een verhoogde stelplicht. Met ontkenningen en louter weerspreken kunnen zij niet volstaan. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat op de gelaedeerden in het kader van de bewijsplicht van de overtreders een medewerkingsplicht ligt. Die is echter pas aan de orde als door de daders voldoende wordt gesteld en als zij tot bewijslevering worden toegelaten. 

LJN BQ4473