Overslaan en naar de inhoud gaan

Hof 's-Hertogenbosch 160914 geen bewijs blootstelling gevaarlijke stof; geen plaats voor omkeringsregel; causaal verband te onzeker en te onbepaald

Hof 's-Hertogenbosch 160914 nav deskundigenbericht; geen bewijs voor blootstelling gevaarlijke stof en causaal verband met gezondheidsklachten 
- geen plaats voor omkeringsregel; causaal verband te onzeker en te onbepaald

vervolg op: hof-s-hertogenbosch-090413-arbeidsongeval-blootstelling-aan-fosforovenslak-casifos-m75-bij-laden-bulkwagen-vraagstelling-deskundige

10 
De verdere beoordeling

10.1.
Bij genoemd tussenarrest heeft het hof dr. F.H.M. Vanmolkot, internist-klinisch farmacoloog, tot deskundige benoemd en bepaald dat deskundigenonderzoek wordt verricht naar de in dat tussenarrest geformuleerde vragen (IWMD-vraagstelling).

10.2.
De deskundige heeft in zijn deskundigenbericht onder meer het volgende vermeld.

Bij de situatie met ongeval (waaronder - ook in het navolgende telkens - verstaan wordt: de blootstelling aan Casifos M75 op 10 september 2008, hof), vraag f :
“Diagnose
(…)
Mijn waarschijnlijkheidsdiagnose luidt gastro-oesofageale reflux ziekte, een aandoening waarbij maaginhoud de slokdarm invloeit en leidt tot klachten zoals zuurbranden, pijn achter het borstbeen of het gevoel dat een vloeistof tot achter in de mond omhoogkomt.
(…)
Daarnaast heb ik sterke aanwijzingen voor een tweede diagnose die waarschijnlijk in verband staat met mijn eerste diagnose, namelijk “gastroparesis” (vertraagde maaglediging). Een mogelijke verklaring voor deze vertraagde maaglediging van onderzochte is een verminderd functioneren van de zenuwen van de maag (“autonome neuropathie”) ten gevolge van zijn lang bestaande diabetes mellitus (suikerziekte).”
Bij de situatie zonder ongeval, vraag c:
“Mijns inziens zouden de klachten (de brandende pijn na inname van voedsel en drank) en de afwijkingen bij endoscopie (langdurige aanwezigheid van voedsel in de maag wijzende op een vertraagde maaglediging) en ambulante pH en impedantiemetrie van de slokdarm (vaker dan normaal optreden van zwak zure reflux episoden) er ook zijn geweest of hadden op enig moment ook kunnen ontstaan als het ongeval de onderzochte niet was overkomen.”
Bij de slotvraag a “Geeft hetgeen het hof heeft overwogen onder 4.2.1. u uit toxicologisch oogpunt reden tot het maken van op- en/of aanmerkingen?
“Ik sluit mij aan bij deze overwegingen van het hof”.
Ten aanzien van de opmerkingen van de advocaat van [appellant] vermeldt de deskundige in zijn rapport onder 9:
“a. Ik sluit niet uit dat de klachten die de eiser in de acute fase (minuten, uren tot enkele dagen) na de blootstelling aan de betreffende stof heeft ondervonden het gevolg zijn van deze blootstelling. Ik acht het echter wel onwaarschijnlijk dat de huidige chronische klachten, jaren na de blootstelling, het gevolg zijn van de blootstelling aan de betreffende stof.
b. Ik acht het onwaarschijnlijk dat de huidige klachten van de eiser het gevolg zijn van het inademen van de betreffende stof. De aard van de klachten past niet bij schade aan de luchtwegen ten gevolge van inhalatie.”
Ten aanzien van de opmerkingen van de advocaat van [geïntimeerde] vermeldt de deskundige:
“(…) de advocaat van gedaagde verduidelijkt dat de stof waar de eiser aan blootgesteld is geen “fosforovenslak”, maar een kalkhouderproduct, te weten “Casifos M75” betrof. Het arrest van 9 april 2013 vermeldt in paragraaf 4.1. beide termen “Casifos M75 (fosforovenslak)”.”

Het hof neemt de bevindingen van de deskundige, die door partijen niet, althans niet onderbouwd, zijn bestreden, over.

10.3.
Partijen - en dus ook [geïntimeerde] - zijn er zowel in eerste aanleg als in hoger beroep vanuit gegaan dat met Casifos M75 en fosforovenslak dezelfde stof bedoeld is, die door [appellant] ingeademd zou zijn op 10 september 2008. Ook het hof is - in navolging van partijen - daarvan uitgegaan. [geïntimeerde] heeft haar hiervoor vermelde opmerking naar aanleiding van het concept-rapport niet onderbouwd en niet aangegeven dat en waarom fosforovenslak een andere stof zou zijn dan Casifos M75. In haar antwoordmemorie na deskundigenbericht is [geïntimeerde] hier niet meer op ingegaan.

Het hof blijft bij hetgeen in het tussenarrest van 9 april 2013 onder r.o. 4.1. en 4.2.1. is overwogen (zie ook hierna) en gaat er ook thans van uit dat met “Casifos M75” en “fosforovenslak” dezelfde stof is bedoeld.

10.4.
Het hof verwijst naar r.o. 4.2. van het tussenarrest van 9 april 2013.
[appellant] moet stellen en zonodig bewijzen dat hij gedurende zijn werkzaamheden aan voor de gezondheid gevaarlijke stoffen is blootgesteld en aannemelijk maken dat hij lijdt aan een ziekte of gezondheidsklachten die door die blootstelling kunnen zijn veroorzaakt.
Verwezen zij naar de inmiddels gewezen arresten van de Hoge Raad van 7 juni 2013 (ECLI:NL:HR: 2013:BZ1717 en BZ1721), waarin de eerdere rechtspraak dienaangaande is herhaald:
“Wanneer een werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden is blootgesteld aan voor de gezondheid gevaarlijke omstandigheden en schade aan zijn gezondheid heeft opgelopen, moet het door de werknemer te bewijzen oorzakelijk verband tussen de werkzaamheden en die schade in beginsel worden aangenomen indien de werkgever heeft nagelaten de maatregelen te treffen die redelijkerwijs nodig zijn om te voorkomen dat de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden dergelijke schade lijdt. Voor de toepassing van deze regel is nodig dat de werknemer niet alleen stelt en zo nodig bewijst dat hij zijn werkzaamheden heeft moeten verrichten onder omstandigheden die schadelijk kunnen zijn voor zijn gezondheid, maar ook dat hij stelt en zo nodig aannemelijk maakt dat hij lijdt aan gezondheidsklachten die daardoor kunnen zijn veroorzaakt.”

10.4.1.
Het hof heeft in r.o. 4.2.1. van genoemd tussenarrest overwogen dat uit de door partijen overgelegde informatie niet kan worden afgeleid dat Casifos M75 een voor de gezondheid gevaarlijke stof is. Inademing van wollastoniet, ervan uitgaande dat dit een hoofdbestanddeel van fosforovenslak is, is niet gevaarlijk voor de gezondheid, maar kan wel leiden tot - kort gezegd - klachten.
In r.o. 4.2.2. overwoog het hof dat (op dat moment) niet vastgesteld kon worden dat sprake is (geweest) van gezondheidsklachten en dat niet geconcludeerd kon worden dat - voor zover die gezondheidsklachten wel vastgesteld zouden kunnen worden - deze veroorzaakt zijn door de blootstelling aan Casifos M75.

Het hof heeft in het kader van de op [appellant] rustende bewijslast een deskundigenbericht gelast.

10.5.
Uit het deskundigenrapport blijkt dat en welke (gezondheids)klachten [appellant] thans heeft, en dat deze klachten zijn terug te voeren tot een tweetal diagnosen (zie hiervoor onder r.o. 10.2.). Deze klachten zouden er ook zonder het ongeval geweest zijn, of op enig moment hebben kunnen ontstaan, aldus de deskundige.
[appellant] leidt evenwel uit het hiervoor weergegeven antwoord in het rapport onder 9 a. af dat hij in het hiervoor bedoelde bewijs is geslaagd en hij is het niet eens is met de deskundige dat het onwaarschijnlijk is dat zijn huidige, chronische klachten het gevolg zijn van het ongeval. [appellant] stelt dat (niet uit te sluiten is dat) sprake is van predispositie op grond waarvan hij nog steeds klachten ervaart van het ongeval. [appellant] meent dat er om die reden aanleiding is om de bewijslast om te keren: [geïntimeerde] moet bewijzen dat de klachten géén gevolg zijn van het ongeval, althans dat geen sprake is van predispositie, op grond waarvan [appellant] ongevalsgevolgen ervaart, die buiten de normale lijn der verwachting liggen.

10.5.1.
Anders dan [appellant] meent, is in het rapport van de deskundige niet te lezen dat sprake is van predispositie op grond waarvan [appellant] ongevalsgevolgen ervaart. In punt 6 onder b. van het deskundigenbericht heeft de deskundige de medische voorgeschiedenis van [appellant] weergegeven. De deskundige heeft aangegeven dat de huidige klachten van [appellant] zijn terug te voeren op een tweetal diagnosen, die los staan van het ongeval. De deskundige heeft geen enkel verband gelegd tussen de medische voorgeschiedenis van [appellant] (o.a. diabetes mellitus type 2 en acuut hartinfarct) en de gevolgen van het ongeval en aangegeven dat de huidige klachten ook zouden zijn ontstaan zonder het ongeval. De suggestie van [appellant] dat het door de schade aan de zenuwen vanwege de diabetes mellitus mogelijk zou zijn dat hij meer langdurige klachten ten gevolge van het ongeval ondervindt, is in het geheel niet door hem onderbouwd.

10.5.2.
Het hof is van oordeel dat [appellant] niet in het hiervoor vermelde bewijs is geslaagd. [appellant] heeft niet bewezen dat hij is blootgesteld aan een gevaarlijke stof ofwel aan voor de gezondheid gevaarlijke omstandigheden en [appellant] heeft met name niet bewezen dat hij aan gezondheidsklachten lijdt die door het ongeval, de blootstelling aan Casifos M75, kunnen zijn veroorzaakt. Het feit dat de deskundige niet uitsluit dat de klachten die [appellant] in de acute fase, vlak na het ongeval, heeft ondervonden daarvan het gevolg zijn, kan daaraan niet afdoen. Van (het ontstaan van of verergering van) (de door de deskundige beschreven chronische) gezondheidsklachten ten gevolge van de acute - en naar de mening van de deskundige na maximaal enkele dagen verdwenen - klachten na het ongeval (ademhalingsproblemen, branderig gevoel in de keel tot in de buik, slikken doet pijn volgens het SEH-dossier d.d. 10 september 2008, zie ook r.o. 4.2.2. van het tussenarrest van 9 april 2013) is immers niets gebleken. Indien het verband tussen de gezondheidsschade en de arbeidsomstandigheden te onzeker en te onbepaald is, is er geen plaats voor toepassing van de omkeringsregel, zie de voormelde arresten van 7 juni 2013. In het onderhavige geval is daarvoor, gelet op het ontbreken van enig verband, eens te minder plaats.
Het bewijsaanbod van [appellant] bij memorie van grieven is - mede gezien het deskundigenbericht - niet (meer) ter zake doende.
Voor zover [appellant] heeft bedoeld - mede - schadevergoeding te vorderen vanwege de acute, voorbijgaande klachten heeft hij deze onvoldoende onderbouwd.

10.6.
De vraag of [geïntimeerde] haar zorgplicht als werkgever heeft geschonden komt gelet op het vorenoverwogene niet meer aan de orde.
Met inachtneming van het voorgaande behoeven de grieven van [appellant] geen (verdere) behandeling.
De vorderingen van [appellant] zijn terecht afgewezen door de kantonrechter. Het vonnis waarvan beroep wordt bekrachtigd.
[appellant] wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het hoger beroep (daaronder begrepen de kosten van de deskundige) veroordeeld. ECLI:NL:GHSHE:2014:3643