Rb Amsterdam 260613 slagboom daalt op hoofd motorsurveillant; aansprakelijkheid na toepassing omkeringregel
- Meer over dit onderwerp:
Rb Amsterdam 260613 slagboom daalt op hoofd motorsurveillant; aansprakelijkheid na toepassing omkeringregel;
- eenzijdig opgesteld rapport gemotiveerd betwist; benoeming neurochirurgisch deskundige mbt cv; aanvulling op IWMD
De feiten
2.1.
Op 30 maart 2004 is [eiser 1] een ongeval (hierna het ongeval) overkomen tijdens zijn werkzaamheden als [functie] bij de Koninklijke Marechaussee. Op deze dag heeft [eiser 1] hoogwaardigheidbekleders vanaf Schiphol geëscorteerd op een deel van hun reis naar Den Haag waar zij de begrafenis van prinses Juliana zouden bijwonen. [eiser 1] passeerde daarbij steeds een controlepost met een stalen slagboom tussen het beveiligde en het onbeveiligde deel van de luchthaven. Tijdens één van deze passages heeft de beveiligingsbeamte van het beveiligingsbedrijf I.C.T.S. - Netherlands Airport Services v.o.f. (hierna: ICTS-NAS v.o.f.) de bedieningsknop van de slagboom, die open stond, losgelaten waardoor deze op de helm / het hoofd van [eiser 1] terecht kwam. Door deze klap is de helm van [eiser 1] ernstig beschadigd. De slagboom is hierdoor losgeraakt en op de weg gevallen. [eiser 1] is daarbij ten val gekomen. In het proces-verbaal dat is opgemaakt na het ongeval door de Brigade Algemene Politiedienst van de Koninklijke Marechaussee Schiphol staat dat [eiser 1] gezegd heeft dat hij duizelig was en pijn had in nek en rug.
2.2.
Na het ongeval is [eiser 1] naar de medische dienst van de luchthaven gebracht waar hij spierverslappers heeft gekregen. [eiser 1] heeft het advies gekregen een aantal dagen te rusten, wat hij heeft gedaan. [eiser 1] is op 5 april 2004, een week na het ongeval, weer gaan werken. [eiser 1] heeft zich vervolgens gemeld bij de arts van de Koninklijke Marechaussee in verband met rugklachten en verminderde kracht in zijn rechterbeen. [eiser 1] kreeg toen fysiotherapie voorgeschreven. Omdat de klachten bleven voortduren en verergerden, werd [eiser 1] in juni 2004 door de huisarts doorgestuurd naar een neuroloog die bij aanvullende beeldvormende diagnostiek (op een MRI-scan van de lumbale wervelkolom) een kleine HNP L4-L5 rechts vaststelde. Een geconsulteerde neurochirurg heeft een operatie afgeraden. Nadien is [eiser 1] enkele keren door de neuroloog gecontroleerd. [eiser 1] is op 29 juni 2004 opnieuw uitgevallen voor zijn werkzaamheden voor de Staat. In de periode 8 december 2004 tot en met 26 februari 2005 heeft [eiser 1] een (drie maanden durend) revalidatieprogramma doorlopen in het Militair Revalidatie Centrum te Doorn. Vervolgens heeft [eiser 1] enige tijd rust gehouden en is hij weer geleidelijk gereïntegreerd in het werk. Hij is in de periode 30 maart 2004 tot 30 juni 2005 gedeeltelijk arbeidsongeschikt geweest.
2.3.
Op 30 juni 2005 is [eiser 1] weer full time gaan werken bij de buitendienst van de politie op Schiphol. [eiser 1] bleef klachten ervaren en werd ongeschikt verklaard voor zijn functie. Vóór het ongeval wisselde hij een dag kantoorwerk af met een dag motorrijden en na het ongeval wisselde hij drie dagen kantoorwerk af met één dag motorrijden. Na te zijn ontslagen uit zijn functie bij de politiedienst van Schiphol heeft [eiser 1] per 1 maart 2009 een nieuwe (kantoor)functie gekregen bij de dienst grensbewaking. Per 1 september 2009 heeft [eiser 1] ontslag genomen en is hij voor zichzelf begonnen met een viszaak.
2.4.
Het ongeval is aangemerkt als dienstongeval. De Staat heeft ICTS-NAS v.o.f. aansprakelijk gesteld voor de (loon)schade.
2.5.
Bij brief van 16 februari 2005 heeft de rechtsvoorganger van HDI als verzekeraar aansprakelijkheid voor het ongeval erkend voor haar toenmalig verzekerde ICTS-NAS v.o.f.. Deze v.o.f. is per 1 februari 2008 ontbonden. ICTS International en ICTS Holdings B.V. waren de vennoten van deze v.o.f..
2.6.
Op 22 september 2009 heeft neuroloog dr. [A], verbonden aan de multidisciplinaire expertisegroep Neuro-Orthopaedisch Centrum te Bilthoven, (hierna: dr. [A]) op verzoek van [eiser 1] een rapport uitgebracht met betrekking tot [eiser 1]. Het onderzoek van dr. [A] heeft bestaan uit bestudering van het dossier en de röntgenfoto’s, het verrichten van onderzoek en het afnemen van een anamnese van [eiser 1]. Dr. [A] concludeert ten aanzien van [eiser 1]:
“(…)
Status na hoogenergetisch axiaal wervelkolomtrauma met nadien exacerbatie van lage rugklachten en het de novo optreden van een lumbaal radiculair syndroom in het door de wortel L5 geïnnerveerde areaal van het rechter been.
Momenteel resteert nog slechts sensibiliteitsverlies in voornoemd areaal, alsmede paroxysmale lage rugklachten. (…)”
Onder ‘V. SAMENVATTING’ op pagina 10 beschrijft dr. [A] onder meer de volgende klachten:
Momenteel (…) [zijn er wel] paroxismaal lage rugklachten, die met name worden geprovoceerd door langere tijd achtereen stilstaan, hardlopen en koude. Wanneer betrokkene maar vaak genoeg van houding wisselt, dan heeft hij geen lage rugklachten. Voorts is er een persisterend doof, dood en koud gevoel in de grote teen van de rechter voet en de voorzijde van het onderbeen. Het been voelt daarbij “anders” aan. (…)”
Verder beantwoordt dr. [A] aan hem voorgelegde vragen als volgt (weergegeven voor zover thans relevant):
“(…)
Vraag 2: a. Welke zijn de door betrokkene aangegeven (resterende) klachten en verschijnselen (op uw vakgebied) in samenhang met het ongeval?
Antwoord: Het zal duidelijk zijn, dat bij de beantwoording van deze vraag een aantal facetten dienen te worden meegenomen, waarbij er ook sprake lijkt te zijn van een discrepantie tussen hetgeen betrokkene zich nog herinnert en aan ons vertelt en hetgeen in de behandelende c.q. controlerende sector is aangegeven. Het mag toch wel worden aangenomen, dat betrokkene al voor het ongeval bekend was met paroxysmale lage rugklachten, die zijn ontstaan na een bivak in 2000, waarbij hij op een balk was gevallen. In eigen herinnering had betrokkene toen het meeste last van de liezen en de geslachtsdelen. Echter, bij herhaling wordt in de controlerende sector gesproken van lage rugklachten met ook nog een keer een exacerbatie een aantal jaren later bij het opnemen van de motoropleiding.
Voorts kan gesteld worden, dat betrokkene ten tijde van het ongeval geen lage rugklachten ervoer.
(…)
Ten aanzien van de lage rugklachten zou men kunnen spreken van een exacerbatie van deze klachten. Echter, ten aanzien van de radiculaire klachten in het rechter been kan gesteld worden, dat deze de novo zijn opgetreden en dat er voldoende argumenten voorhanden zijn om deze toe te schrijven aan het ongeval. Het lijkt dan ook redelijk te zijn om te spreken van met name het optreden van een lumbaal radiculair syndroom in aansluiting aan het ongeval.
b. Welke klachten en/of verschijnselen kunnen daarbij –op grond van uw medisch onderzoek- als ongevalgevolg worden beschouwd?
Antwoord: Op grond van de beantwoording van vraag 2a kan gesteld worden, dat met name de klachten van doofheid in het rechter onderbeen en de grote teen, die momenteel nog bestaan, kunnen worden gezien als ongevalgevolg. De paroxysmaal optredende lage rugklachten kunnen niet als zodanig worden beschouwd.
(…)
d. Zouden de huidige klachten en/of verschijnselen ook te eniger tijd ontstaan zijn als betrokkene het ongeval niet was overkomen?
Zo ja, kunt u een indicatie geven wanneer deze zouden zijn opgetreden?
Antwoord: Met name ten aanzien van de lumbale radiculaire klachten lijkt het niet zeer waarschijnlijk om aan te nemen dat deze klachten ook zouden zijn ontstaan, indien betrokkene het ongeval niet zou zijn overkomen.
Vraag 4: a. Welke beperkingen stelt betrokkene te ondervinden bij activiteiten van het dagelijks leven, in de vrijetijdsbesteding en bij de beroepsuitoefening (inclusief huishoudelijke arbeid)?
Antwoord: Op grond van de verminderde sensibiliteit in het L5-areaal kan dit mogelijk opspelen bij zijn werk als motoragent. Voorts kan dit beperkingen betekenen bij het beklimmen van ladders, trappen en dergelijke.
Met name de beperkingen, die eventueel het gevolg zijn van de lage rugklachten kunnen, aangezien zij niet als uitsluitend ongevalgevolg kunnen worden aangemerkt, niet worden meegewogen bij het bepalen van beperkingen van betrokkene ten aanzien van het verrichten van arbeid, dagelijks leven en vrijetijdsbesteding.
b. In welke mate zijn de door betrokkene aangegeven beperkingen -op grond van uw medisch onderzoek op uw vakgebied- aannemelijk te achten en samenhangend met het doorgemaakte ongeval?
Antwoord: Hierop werd feitelijk al bij de beantwoording van de voorgaande vraag ingegaan.
Met name de sensibiliteitsstoornissen in het rechter onderbeen kunnen worden gezien als ongevalgevolg. (…)
Vraag 5: a. Is er thans sprake van een relatieve of definitieve eindtoestand met betrekking tot de ongevalgevolgen?
Antwoord: Momenteel zijn er ruim vier jaren verstreken sinds het ongeval. Ten aanzien van de ongevalgevolgen lijkt het redelijk om te spreken van een eindtoestand. (…)”
2.7.
In de aanvulling van 26 mei 2009 op het hiervoor genoemde rapport van 22 september 2008 schrijft dr. [A] onder meer:
“(…) Uiteraard blijft er in deze casus een onduidelijkheid bestaan in die zin, dat betrokkene al voorafgaand aan het ongeval bekend was met rugklachten – alhoewel niet ten tijde van het ongeval – en dat nadien ten gevolge van het ongeval, althans, zoals wij toch tot de conclusie zijn gekomen, er zich een discusherniatie heeft voorgedaan, die uiteindelijk in symptomen weliswaar enigermate is teruggegaan, maar niet restloos is genezen. Het zal duidelijk zijn, dat het persisteren van rugklachten natuurlijk gezien kan worden als het persisteren van de reeds pretraumatisch aanwezige klachten, dan wel dat zij in meer of mindere mate mede zijn beïnvloed c.q. uitsluitend worden veroorzaakt door de restklachten van de status na een operatief ingrijpen aan de lage rug om de discusherniatie te verwijderen, die weer wel als posttraumatisch kan worden gezien. (…)”
2.8.
De rapportage van dr. [A] is voorgelegd aan drs. [B], arts en geneeskundig adviseur (hierna [B]). [B] heeft bij brief van 22 oktober 2009 aan de raadsman van HDI c.s. in reactie op deze rapportage en de aanvulling daarop, geschreven, voor zover van belang: “(…) Uit de feiten blijkt dat betrokkene (de rechtbank leest: [eiser 1]) niet aansluitend aan het ongeval uitstralende pijnklachten in het been ondervonden heeft. Deze uitstralende pijnklachten zijn eerst ontstaan eind juni 2004 nadat betrokkene zich vertild had. Daarnaast is het uitermate twijfelachtig dat de HNP die bij beeldvormende diagnostiek geconstateerd werd, verantwoordelijk is voor de klachten (niveau HNP correspondeert niet met rugklachten). (…)
Collega [A] wijst er op dat het duidelijk zal zijn “dat het persisteren van rugklachten natuurlijk gezien kan worden als het persisteren van de reeds pretraumatisch aanwezige klachten, dan wel dat x=zij in meer of mindere mate mede beïnvloed zijn, cq uitsluitend veroorzaakt worden door restklachten van de status na operatief ingrijpen aan de lage rug om de HNP te verwijderen, die weer wel als posttraumatisch kan worden gezien”.
Echter er is bij betrokkene helemaal geen sprake geweest van operatieve verwijdering van de discus herniatie, zodat het mij geheel onduidelijk is waarop collega [A] nu doelt. (…)
Concluderend kan de rapportage van collega [A] mijn inziens de toets der kritiek niet doorstaan en voldoet deze rapportage niet aan de daarvoor gestelde richtlijnen.
Mijns inziens kan uit het klachtenbeloop sinds het ongeval niet geconcludeerd worden dat er sprake is van een traumatische HNP.
De vraag is of de hernia die bij beeldvormend onderzoek vastgesteld is, wel oorzaak is van de door betrokkene ondervonden klachten.
Evenmin kan gesteld worden dat de aspecifieke rugklachten die betrokkene enige tijd na het ongeval is gaan ervaren in medisch causaal verband staan met dit ongeval. (…)”
2.9.
[B] haalt in haar brief van 22 oktober 2009 de navolgende medische informatie uit het haar ter beschikking staande dossier aan:
“(…) De eerste medische verslaglegging met betrekking tot rugklachten na het ongeval betreft het consult bij de militairarts [C] van 12-05-2004 (medisch overzicht militair arts van 27-03-2006) (…) Er wordt geen melding gemaakt van uitstralende pijnen in een been (…)
Na verwijzing op 12-05-2004 wordt betrokkene op 08-06-2008 voor het eerst door de fysiotherapeut behandeld (verslag fysiotherapeut [D] van 08-12-2004). Tegenover de fysiotherapeut verklaart betrokkene dat hij direct na het ongeval nekklachten had, en dat bij vermindering van de nekklachten na 1 week tot 14 dagen, de pijn in de rug meer op de voorgrond kwam te staan.
Expliciet staat vermeld dat de rugklachten niet uitstralen naar de benen, noch zijn er tintelingen of gevoelsstoornissen. Evenals collega [D] concludeert de fysiotherapeut dat er sprake is van aspecifieke lage rugklachten.
De fysiotherapeut bericht dat na korte tijd na aanvang van de behandeling (op 08-06-2008) het klachtenbeeld van betrokkene veranderde na het optillen van een doosje. Vanaf dat moment is er sprake van uitstralende pijn langs de buitenzijde van het rechter bovenbeen tot halverwege de knie (bericht van fysiotherapeut van 08-12-2004). Deze toedracht wordt ook genoteerd door collega [E], militair arts op 29-06-2004 (overzicht van 27-03-2006)
Bij het consult op 29-06-2004 maakt betrokkene voor het eerst melding van een doof gevoel in de rechter bil en het rechter been, waarbij vermeld wordt dat betrokkene krom stond na het tillen van een kratje melk een week eerder. Er is op dat moment nog geen sprake van merkbaar krachtsverlies. (…)
Ook collega [F] huisarts die op 01-07-2004 door betrokkene geconsulteerd wordt noteert dat het dove gevoel in de rechter bil is ontstaan na tillen.
Daarbij is er sinds de avond voor dit consult krachtverlies en een doof gevoel in de rechter grote teen ontstaan. (…)”
2.10.
Tot op heden heeft HDI een bedrag van € 7.500,- (€ 5.000,- terzake van de persoonlijke schade en € 2.500,- terzake van buitengerechtelijke kosten) aan voorschotten betaald aan [eiser 1].
3 Het geschil
3.1.
[eisers] vordert na wijziging c.q. vermindering en vermeerdering van eis samengevat - bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
( i) hoofdelijke veroordeling van ICTS International en ICTS Europe om aan de Staat te betalen € 41.995,82 te vermeerderen met de wettelijke rente over:
- € 20.470,10 (zijnde de medische- en revalidatiekosten) vanaf 1 juli 2005, althans vanaf 11 januari 2008;
- € 10.102,22(zijnde de bezoldiging over 2004) vanaf 1 januari 2005, alhans vanaf 11 januari 2008;
- € 6.017,48 (zijnde de bezoldiging over 2005) vanaf 1 juli 2005, althans vanaf 11 januari 2008;
- € 5.406,02 (zijnde de kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid en buitengerchtelijke kosten) vanaf de datum van dagvaarding;
steeds tot de dag der voldoening;
(ii) hoofdelijke veroordeling van HDI c.s. om aan [eiser 1] te betalen € 46.279,40, te vermeerderen met de wettelijke rente over:
- € 11.225,- (geleden verlies van arbeidsvermogen) vanaf 1 juli 2005;
- € 3.800,- (geleden verlies zelfwerkzaamheid en schadebeperking), zoals omschreven in paragraaf 3.36 van de dagvaarding;
- € 875,- (revalidatie) vanaf 1 maart 2005;
- € 16.500,- (immateriele schade) vanaf 30 maart 2004 en
(iii) de toekomstige schade van [eiser 1] – al dan niet na het horen van deskundigen – bij voorbaat te begroten op grond van de artikelen 6:97 BW juncto 6:105 BW en HDI c.s. hoofdelijk te veroordelen tot betaling van de door de rechtbank vastgestelde toekomstige schade ineens;
(iv) HDI te veroordelen om aan [eiser 1] te betalen € 360,- per jaar, in verband met de hogere premie die [eiser 1] aan arbeidsongeschiktheidspremie moet betalen wegens de rugproblematiek;
( v) te verklaren voor recht dat de eventueel verschuldigde inkomstenbelasting over de aan [eiser 1] toekomende schadevergoeding en de kosten van rechtsbijstand van het mogelijk te voeren fiscale verweer door HDI c.s. gedragen dient te worden;
(vi) HDI c.s. te veroordelen in de proceskosten en de nakosten.
3.2.
HDI c.s. voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4 De beoordeling
4.1.
De rechtbank begrijpt uit de door [eisers] ter comparitie overgelegde comparitieaantekeningen onder de punten 9.5 en 9.6 dat [eisers] de in het petitum van de dagvaarding omschreven vordering tot het verklaren voor recht dat HDI c.s. jegens [eiser 1] in zal staan voor de dekkingsproblematiek inzake de arbeidsongeschiktheidsverzekering terzake de rugproblematiek, niet langer handhaaft maar heeft gewijzigd zoals hiervoor onder 3.1 en onder (iv) is omschreven. HDI c.s. is ter comparitie in de gelegenheid geweest op het wijzigen van de eis te reageren en heeft tegen deze wijziging geen bezwaar gemaakt. HDI c.s. zal, gelet op hetgeen hierna overwogen wordt, de conclusie na deskundigenbericht mede kunnen benutten om – voor zover zij daartoe aanleiding ziet – een inhoudelijke reactie op de gewijzigde eis (betreffende het premieverschil) te geven.
4.2.
Het ongeval en de toedracht van het ongeval zijn in de onderhavige procedure niet in geschil. Dat geldt evenzeer voor de aansprakelijkheid voor het ongeval, die door de rechtsvoorganger van HDI is erkend.
4.3.
Partijen verschillen echter over de vraag of de klachten en beperkingen van [eiser 1] het gevolg zijn van het ongeval. [eiser 1] stelt dat er causaal verband is tussen het ongeval en zijn klachten en beperkingen, die hebben geleid tot de uitval van werkzaamheden op 29 juni 2004, de arbeidsongeschiktheid in de periode 30 maart 2004 tot 30 juni 2005 en tot blijvend letsel. Volgens [eisers] is sprake geweest van een traumatische HNP die niet restloos is genezen, subsidiair dat sprake is van een al bestaande hernia die door het ongeval is geluxeerd. [eisers] vordert vergoeding van schade bestaande uit onder meer kosten wegens verlies aan verdienvermogen, medische en overige kosten, verlies zelfwerkzaamheid en buitengerechtelijke kosten en immateriële schade. HDI c.s. weerspreekt niet dat [eiser 1] op 29 juni 2004 is uitgevallen en hij in de periode 30 maart 2004 tot 30 juni 2005 gedeeltelijk arbeidsongeschikt is geweest. Zij betwist echter het oorzakelijk verband tussen het ongeval en de door [eisers] gestelde klachten en beperkingen. Daarnaast betwist HDI c.s. (de hoogte van) de opgevoerde schadeposten.
Causaal verband
4.4.
[eisers] heeft ten aanzien van het causaal verband een beroep gedaan op de zogenoemde “omkeringsregel”. Krachtens vaste rechtspraak wordt bij schending van een norm die ertoe strekt een specifiek gevaar ter zake van het ontstaan van schade bij een ander te voorkomen en als dit gevaar door de normschending in het algemeen in aanmerkelijke mate wordt vergroot, het bestaan van causaal verband (in de zin van conditio sine qua non-verband) tussen de onrechtmatige gedraging en het ontstaan van de schade aangenomen, tenzij degene die wordt aangesproken, bewijst - waarvoor in het kader van het hier te leveren tegenbewijs voldoende is: aannemelijk maakt - dat de bedoelde schade ook zonder die gedraging of tekortkoming zou zijn ontstaan. Het is immers, gelet op de bescherming die een dergelijke norm beoogt te bieden, redelijk (behoudens tegenbewijs) ervan uit te gaan dat, als het specifieke gevaar waartegen de norm beoogt te beschermen, zich heeft verwezenlijkt, zulks een gevolg moet zijn geweest van deze normschending (vgl. Hoge Raad 29 november 2002, NJ 2004, 305).
4.5.
De rechtbank ziet aanleiding om de omkeringregel toe te passen. Een stalen slagboom dient zodanig bediend te worden, dat deze bij neerlaten vanuit opgehaalde positie niet op een verkeersdeelnemer terecht komt. Deze norm strekt ertoe te voorkomen dat verkeersdeelnemers bij het passeren van een opgehaalde slagboom letsel oplopen. Doordat de bedieningsbeambte de bedieningknop heeft losgelaten is de slagboom naar beneden gevallen op de helm/het hoofd van [eiser 1]. Daardoor is het risico op het ontstaan van (letsel)schade in het leven geroepen en dit risico heeft zich verwezenlijkt. Het causaal verband tussen het handelen van de bedieningsbeamte en de schade van [eiser 1] staat daarmee in beginsel vast, behoudens tegenbewijs.
4.6.
Voor zover voor de verdere beoordeling onzekerheid bestaat over het bestaan van causaal verband tussen het ongeval en de klachten en beperkingen van [eiser 1], komt deze onzekerheid dan ook voor risico van HDI c.s.
Rapportage dr. [A]
4.7.
In verband met de beoordeling van de vraag of de klachten en beperkingen van [eiser 1] ongevalgevolg zijn, heeft [eisers] verwezen naar de eenzijdige rapportage van [A] van 22 september 2008, en aangevuld bij brief van 26 mei 2009.
4.8.
HDI c.s. heeft als meest verstrekkend verweer gevoerd dat de vorderingen van [eisers] moeten worden afgewezen omdat, zelfs als de op eenzijdig verzoek opgestelde rapportage van dr. [A] zou worden gevolgd, op basis daarvan niet kan worden vastgesteld dat een causaal verband bestaat tussen de klachten van [eiser 1] en het ongeval. De rechtbank volgt HDI c.s. hierin echter niet. Allereerst geldt namelijk dat dr. [A] ten aanzien van de sensibiliteitsstoornissen aan het rechter onderbeen zonder meer concludeert dat deze ongevalgevolg zijn. Daarnaast kan in ieder geval uit het rapport van dr. [A] volgen dat de lage rugklachten van [eiser 1] als gevolg van het ongeval zijn verergerd. Hij schrijft dit immers met zoveel woorden in zijn antwoord op vraag 2a (zie hiervoor onder 2.6). Verder schrijft dr. [A] in zijn aanvullende rapportage dat er weliswaar voor het ongeval sprake was van lage rugklachten maar dat toch tot de conclusie gekomen is dat zich ten gevolge van het ongeval een discusherniatie heeft voorgedaan, die uiteindelijk in symptomen weliswaar enigermate is teruggegaan, maar niet restloos is genezen. De omstandigheid dat dr. [A] in het vervolg van die aanvulling spreekt over een operatieve verwijdering van de hernia, waarvan in werkelijkheid geen sprake is, kan er niet aan afdoen dat hij de discushernia als ongevalgevolg heeft geduid. Op basis van de rapportage van dr. [A] kan daarom niet worden geoordeeld dat er geen causaal verband bestaat tussen de klachten van [eiser 1] en het ongeval, reden waarom het daartoe strekkende verweer van HDI c.s. wordt verworpen.
4.9.
HDI c.s. heeft verder als verweer gevoerd, dat de rapportage van dr. [A] niet kan dienen als basis voor de verdere beoordeling van de onderhavige zaak omdat aan het rapport gebreken kleven, zowel wat betreft de totstandkoming als de inhoud ervan. Ten aanzien van de rugklachten die [eiser 1] ervaart, voert HDI aan dat sprake is van pre-existente klachten. Verder volgt uit de medische informatie, die door de door HDI c.s. ingeschakelde deskundige [B] is geraadpleegd, dat op enig (onbekend) moment na het ongeval aspecifieke rugklachten ontstaan zonder uitstraling en dat uitstralende rugklachten voor het eerst worden gedocumenteerd na een poging tot tillen van een kratje of doosje en deze uitstralende pijnklachten dus pas eind juni 2004 zijn ontstaan. [B] heeft geconcludeerd dat uit het klachtenbeloop sinds het ongeval niet kan worden afgeleid dat sprake is van een traumatische HNP en dat voor zover dit al anders zou zijn, dat allesbehalve gegeven is dat deze HNP verantwoordelijk is voor de klachten van [eiser 1] omdat het niveau HNP niet correspondeert met de door [eiser 1] ervaren rugklachten. De gevoelstoornissen die dr. [A] ziet als restverschijnsel van de HNP kunnen derhalve niet in verband met het ongeval worden gebracht, aldus steeds HDI c.s..
4.10.
De rechtbank is met HDI c.s. van oordeel dat de rapportage van dr. [A] niet als basis kan dienen bij de beoordeling van de vraag of de klachten en beperkingen van [eiser 1] als ongevalgevolg zijn aan te merken. Het gaat hier immers om een eenzijdig tot stand gekomen rapportage met bevindingen die door HDI c.s., met verwijzing naar de reactie van [B], gemotiveerd is betwist. De rechtbank is op basis van de thans voorhanden gegevens dan ook niet in staat te beoordelen of en zo ja in welke mate de klachten en beperkingen van [eiser 1] als gevolg van het ongeval hebben te gelden. Met het oog op de beoordeling van het causaal verband tussen beperkingen en het ongeval acht de rechtbank het dan ook aangewezen om op dit punt een deskundigenbericht in te winnen. Dit voornemen heeft de rechtbank ook bij de gelegenheid van de comparitie aan partijen medegedeeld, waarbij de rechtbank heeft laten weten voor de aan deze deskundige te stellen vragen de zogeheten IWMD-vraagstelling aan te houden.
4.11.
Bij brief van 15 maart 2013 heeft de raadsman van HDI c.s. aan de rechtbank geschreven dat partijen overeenstemming hebben bereikt over benoeming van neurochirurg prof. dr. [G] te [plaats] in deze kwestie en dat partijen zich ook kunnen vinden in het voornemen van de rechtbank de IWMD vraagstelling voor te leggen.
4.12.
Bij het opstellen van de vraagstelling is aansluiting gezocht bij de Richtlijn Medisch Specialistische Rapportage (RMSR). In deze richtlijn is geformuleerd aan welke eisen een deskundige en diens rapportage moeten voldoen. De richtlijn is bedoeld als hulpmiddel voor deskundigen bij het uitvoeren van hun werkzaamheden. De deskundige wordt verzocht de aanbevelingen en bepalingen in de richtlijn – zo veel als mogelijk – in acht te nemen. De deskundige wordt in dit kader verwezen naar de digitale versie van de vraagstelling en de toelichting op de volgende website:http://www.rechten.vu.nl/nl/onderzoek/onderzoeksinstituten-en-centra/projectgroep-medische-deskundigen/projecten/vraagstellingen/vraagstelling-januari-2010.
De hierna weer te geven IWMD vragen, voorzien van de desbetreffende aanbevelingen uit de RMSR, zullen aan de deskundige ter beantwoording worden voorgelegd.
4.13.
De rechtbank ziet daarnaast aanleiding om de deskundige een aanvullende vraag voor te leggen, die betrekking heeft op de stelling van HDI c.s. dat de uitstralende rugklachten van [eiser 1] pas eind juni 2004 na een til-incident zijn ontstaan. HDI c.s. heeft in dit verband gewezen op de rapportage van [B], die zich heeft gebaseerd op gegevens in het medisch dossier van [eiser 1] waarin melding zou worden gemaakt van klachten na ‘tillen’, na ‘het tillen van een doosje’ of na ‘het tillen van een kratje melk’ (zie hiervoor onder 2.9). De rechtbank beschikt evenwel niet zelf over deze medische informatie. [eiser 1] heeft hiertegenover aangevoerd dat van enig til-incident geen sprake is en dat dit dus niet de oorzaak is van de uitval van werk vanaf 29 juni 2004. [eiser 1] heeft gesteld, en daarvan ook bewijs aangeboden door het horen van twee toenmalige collega’s, dat hij wel degelijk aansluitend aan het ongeval klachten had aan het rechterbeen en dat deze klachten zijn toegenomen in de maanden daarna tot het moment dat hij niet meer in staat was van zijn motor af te komen. Zijn collega’s hebben [eiser 1] toen van zijn motor afgetild, aldus [eiser 1], voor wie dit het enige feitelijke incident betreft waarbij van enig tillen – zij het niet door hemzelf maar van hemzelf – sprake is geweest. In verband met de discussie over de vraag of en zo ja in welke mate een eventueel til-incident in juni 2004 de oorzaak kan zijn geweest van de klachten en beperkingen van [eiser 1] is de rechtbank voornemens de deskundige de volgende aanvullende vraag voor te leggen:
“Treft u in het medische dossier van onderzochte informatie aan over een til-incident in juni 2004? Zo ja, in hoeverre heeft dit incident invloed op uw beoordeling van het letsel en de beperkingen als ongevalgevolg?”
4.14.
Volledigheidshalve zal de rechtbank partijen, voorafgaand aan de benoeming van de deskundige, thans in de gelegenheid stellen zich uit te laten over het voornemen van de rechtbank deze aanvullende vraag te stellen. Partijen kunnen zich, bij voorkeur eensluidend, bij akte op de rol van 10 juli 2013 hierover uitlaten. De rechtbank zal vervolgens op dit punt verder beslissen bij tussenvonnis waarbij dan tevens de hierna onder 4.15 tot en met 4.24 vermelde beslissingen zullen worden genomen.
Benoeming deskundige en IWDM vraagstelling
4.15.
De rechtbank zal een deskundigenonderzoek bevelen met betrekking tot het hiervoor onder 4.10 weergegeven geschilpunt en als deskundige benoemen prof. dr. [G] te [plaats].
4.16.
De rechtbank zal bepalen dat aan de deskundige de volgende vragen zullen worden voorgelegd (http://www.rechten.vu.nl/nl/onderzoek/onderzoeksinstituten-en-centra/projectgroep-medische-deskundigen/projecten/vraagstellingen/vraagstelling-januari-2010):
1 De situatie met ongeval
Anamnese
a. Hoe luidt de anamnese voor wat betreft de aard en de ernst van het letsel, het verloop van de klachten, de toegepaste behandelingen en het resultaat van deze behandelingen? Welke overige klachten en beperkingen op uw vakgebied worden desgevraagd gemeld? Wilt u in uw anamnese vermelden welke beperkingen op uw vakgebied de onderzochte aangeeft in relatie tot de activiteiten van het algemene dagelijkse leven (ADL), loonvormende arbeid en het uitoefenen van hobby’s, bezigheden in recreatieve sfeer en zelfwerkzaamheid?
Medische gegevens
b. Wilt u op basis van het medisch dossier van de onderzochte een beschrijving geven van:
- de medische voorgeschiedenis van de onderzochte op uw vakgebied;
- de medische behandeling van het letsel van de onderzochte en het resultaat daarvan.
Medisch onderzoek
c. Wilt u een beschrijving geven van uw bevindingen bij lichamelijk en eventueel hulponderzoek?
Consistentie
d. Is naar uw oordeel sprake van een onderlinge samenhang als het gaat om de informatie die is verkregen van de onderzochte zelf, de feiten zoals die uit het medisch dossier naar voren komen en uw bevindingen bij onderzoek en eventueel hulponderzoek?
e. Voor zover u de vorige vraag ontkennend beantwoordt, wilt u dan aangeven wat de reactie was van de onderzochte op de door u geconstateerde inconsistenties en welke conclusies u daaruit trekt?
Diagnose
f. Wat is de diagnose op uw vakgebied? Wilt u daarbij uw differentiaaldiagnostische overweging geven?
Beperkingen
g. Welke beperkingen op uw vakgebied bestaan naar uw oordeel bij de onderzochte in zijn huidige toestand, ongeacht of de beperkingen voortvloeien uit het ongeval? Wilt u deze beperkingen zo uitgebreid mogelijk beschrijven, op semi-kwantitatieve wijze weergeven ] en zo nodig toelichten ten behoeve van een eventueel in te schakelen arbeidsdeskundige?
Medische eindsituatie
h. Acht u de huidige toestand van de onderzochte zodanig dat een beoordeling van de blijvende gevolgen van het ongeval mogelijk is, of verwacht u in de toekomst nog een belangrijke verbetering of verslechtering van het op uw vakgebied geconstateerde letsel?
i. Zo ja, welke verbetering of verslechtering verwacht u?
j. Kunt u aangeven op welke termijn en in welke mate u die verbetering dan wel verslechtering verwacht?
k. Kunt u aangeven welke gevolgen deze verbetering dan wel verslechtering zal hebben voor de beperkingen (als bedoeld in vraag 1g)?
2 De situatie zonder ongeval
Meestal zal het niet mogelijk zijn om onderstaande vragen (met name de vragen 2c - 2e) met zekerheid te beantwoorden. Van u wordt ook niet gevraagd zekerheid te bieden. Wel wordt gevraagd of u vanuit uw kennis en ervaring op uw vakgebied uw mening wilt geven over kansen en waarschijnlijkheden. Het is dus de bedoeling dat u aangeeft wat u op grond van uw deskundigheid op uw vakgebied op deze vragen kunt antwoorden.
Klachten, afwijkingen en beperkingen voor ongeval
a. Bestonden voor het ongeval bij de onderzochte reeds klachten en afwijkingen op uw vakgebied die de onderzochte thans nog steeds heeft?
b. Zo ja, kunt u dan aangeven welke beperkingen voor het ongeval uit deze klachten en afwijkingen voortvloeiden en thans nog steeds uit deze klachten en afwijkingen voortvloeien?
Klachten, afwijkingen en beperkingen zonder ongeval
c. Zijn er daarnaast op uw vakgebied klachten en afwijkingen die er ook zouden zijn geweest of op enig moment ook hadden kunnen ontstaan, als het ongeval de onderzochte niet was overkomen?
d. Zo ja (dus zonder ongeval ook klachten), kunt u dan een indicatie geven met welke mate van waarschijnlijkheid, op welke termijn en in welke omvang de klachten en afwijkingen dan hadden kunnen ontstaan?
e. Kunt u aangeven welke beperkingen uit deze klachten en afwijkingen zouden zijn voortgevloeid?
f. Verwacht u in de toekomst nog een belangrijke verbetering of verslechtering van de op uw vakgebied geconstateerde niet ongevalgerelateerde klachten en afwijkingen?
g. Zo ja, welke verbetering of verslechtering verwacht u?
h. Kunt u aangeven op welke termijn en in welke mate u die verbetering dan wel verslechtering verwacht?
i. Kunt u aangeven welke gevolgen deze verbetering dan wel verslechtering zal hebben voor de beperkingen (als bedoeld in vraag 2e)?
3 Overig
a. Heeft u naar aanleiding van uw bevindingen nog opmerkingen die relevant kunnen zijn voor het verdere verloop van deze zaak?
Kosten deskundige
4.17.
Gelet op het feit dat HDI c.s. aansprakelijkheid voor het ongeval heeft erkend en de kosten die zijn verbonden aan het inschakelen van de deskundige kunnen worden gekwalificeerd als kosten ter vaststelling van de omvang van de schade, zal HDI c.s. in afwachting van de eindbeslissing een voorschot ter zake van de kosten van de deskundige aan de griffier van de rechtbank dienen te betalen. Dit voorschot zal worden vastgesteld op het door de deskundige te bepalen bedrag, tenzij binnen twee weken na dagtekening van de brief van de griffier aan partijen, waarbij een kopie van de voorschotnota van de deskundigen wordt doorgezonden, schriftelijk bezwaar tegen het voorschot ter griffie is ingekomen. In laatstgenoemd geval zal de rechtbank nader beslissen over de begroting van het voorschot.
4.18.
De beslissing met betrekking tot de betaling van het voorschot zal uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.
4.19.
In de brief van de griffier waarmee de voorschotnota aan partijen wordt doorgezonden, zal de termijn voor de voldoening van het voorschot worden gesteld op twee weken. Als het voorschot niet binnen de gestelde termijn is betaald, kan de rechter daaruit de gevolgtrekking maken die hij geraden acht.
4.20.
De deskundige dient niet met het onderzoek te beginnen voordat de rechtbank schriftelijk aan de deskundige heeft laten weten dat het voorschot ter griffie is ontvangen en het onderzoek kan beginnen.
4.21.
De deskundige zal het onderzoek zelfstandig dienen te verrichten. De deskundige dient partijen in de gelegenheid stellen om opmerkingen te maken en verzoeken te doen. Uit het deskundigenbericht moet blijken of aan dit voorschrift is voldaan. Tevens zal in het deskundigenbericht melding dienen te worden gemaakt van de inhoud van de opmerkingen en verzoeken van partijen. Indien een partij schriftelijk opmerkingen aan een deskundige doet toekomen, verstrekt deze partij daarvan terstond een afschrift aan de wederpartij.
4.22.
De rechtbank is reeds thans van oordeel dat indien partijen na het uitbrengen van het deskundigenbericht nog een conclusie willen nemen, zulks met het oog op hoor en wederhoor is geboden. De zaak zal in afwachting van het deskundigenbericht op de parkeerrol worden geplaatst. Het staat ieder van partijen vrij de zaak van de parkeerrol op de rol te doen plaatsen voor conclusie na deskundigenbericht indien het deskundigenbericht gereed is of indien voortprocederen anderszins gewenst is.
4.23.
Partijen zijn verplicht mee te werken aan het onderzoek van de deskundige. Wordt aan deze verplichting niet voldaan, dan kan de rechter daaruit de gevolgtrekking maken die hij geraden acht.
4.24.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
4.25.
Omdat twee rechters ten overstaan van wie de comparitie mede heeft plaatsgevonden inmiddels in een andere afdeling van deze rechtbank werkzaam zijn, is dit vonnis door twee andere rechters, te weten mrs. Davids en Sijsma, meegewezen. ECLI:NL:RBAMS:2013:4294