Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Rotterdam 270814 epilepsie na mishandeling ambtenaar; geen toepassing omkeringsregel

Rb Rotterdam 270814 epilepsie na mishandeling ambtenaar; geen toepassing omkeringsregel, wel 40% proportionele aansprakelijkheid; 
- benoeming verzekeringsarts;
 voorschot voor rekening eiser; vraagstelling ter zake van 2 verschillende groepen FML; 

- m.b.t. VOA-regres gemeente is geen ruimte voor toepassing leerstuk proportionele aansprakelijkheid

vervolg op: rb-rotterdam-300311-onzekerheid-over-causaal-verband-na-mishandeling-proportionele-aansprakelijkheid


De verdere beoordeling

In deze reeds geruime tijd lopende letselschadezaak is eerder geoordeeld (in het vonnis d.d. 30 maart 2011) dat geen sprake is van psychiatrische ongevalsgerelateerde invaliditeit; er bestaat evenmin causaal verband tussen de cognitieve beperkingen, de hoofdpijn en de diabetische neuropathie enerzijds en het ongeval anderzijds. Van de gezondheidsproblemem die [eiser2] ondervindt zijn alleen het verminderde reukvermogen en de epilepsie mogelijk ongevalsgerelateerd. Nu het verminderde reukvermogen, gelet op de schadeopstelling, hoogstens van invloed kan zijn op het smartengeld spitst de discussie zich thans toe op de epilepsie, die in de visie van [eisers] aanmerkelijk zwaardere gevolgen heeft, met name verlies van verdienvermogen en zelfwerkzaamheid en behoefte aan hulp, verpleging en verzorging.
Over het causaal verband tussen de epilepsie en het ongeval zijn nadere vragen gesteld aan [neuroloog], neuroloog (hierna: [neuroloog]), die daarop heeft geantwoord in zijn rapport dat op 3 april 2013 ter griffie is gedeponeerd. In zijn rapport geeft [neuroloog] aan, dat hij het oorzakelijk verband “denkbaar” acht, dat wil zeggen de kans op een oorzakelijk verband tussen de 40% en de 60% acht. Uit zijn toelichting en uit de overige inhoud van het rapport blijkt, dat het erg lastig is om te beoordelen of de epilepsie ook zou zijn ontstaan als de mishandeling was uitgebleven.

2.3.1
Hoewel partijen het aanvankelijk eens waren over de deskundigheid en onbevangenheid en in dat verband over de benoeming van [neuroloog] bestrijdt [gedaagde] inmiddels zijn deskundigheid.
De rechtbank acht de redenen van die bestrijding van onvoldoende gewicht. Uit de omstandigheid dat [neuroloog] -ook- een goede naam heeft als kinderpsychiater en -neuroloog valt geen gebrek aan deskundigheid als het gaat om een volwassene af te leiden. Zoals [gedaagde] zelf memoreert is [neuroloog] als neuroloog tevens verbonden aan de Stichting Epilepsie Instellingen. [neuroloog] heeft zelf ook niet aangegeven dat hij zich niet in staat achtte de vragen te beantwoorden omdat deze buiten zijn expertise vielen.

2.3.2
Inhoudelijk bestrijdt [gedaagde] het rapport op verschillende punten. De rechtbank gaat daaraan voorbij. Dat wordt als volgt toegelicht.
Voor zover [gedaagde] stelt dat in het geheel geen sprake zou zijn van epilepsie wordt deze stelling, in het licht van de beschikbare (medische) gegevens, onvoldoende toegelicht met het rapport van [persoon1], waarbij de rechtbank erop wijst dat een eventueel verschil van inzicht in de specifieke benaming van de aandoening voor deze civiele aansprakelijkheidszaak zonder belang is.
Voor zover de kritiek van [gedaagde] erop neerkomt dat [neuroloog] ‘het niet durft te zeggen’, miskent hij dat [neuroloog] de gestelde vraag heeft beantwoord door het maken van een keuze. Dat deze keuze van de in de vraagstelling begrepen vijf mogelijkheden de middelste is, die erop neer komt dat het ongeveer even waarschijnlijk is dat de mishandeling de epilepsie heeft veroorzaakt als dat dat niet geval is, maakt daarbij geen verschil.
Het was van aanvang af duidelijk dat de hier voorgelegde vraag uiterst lastig te beantwoorden zou zijn, zowel vanwege het tijdsverloop en de comorbiditeit als vanwege de aard ervan, die immers een vergelijking vergt tussen de werkelijkheid en een hypothetisch scenario zonder mishandeling. Dat de deskundige bevestigt dat de vraag moeilijk te beantwoorden valt viel dus te verwachten en doet aan de bruikbaarheid van het rapport niet af. Het gegeven dat de partijdeskundige van [gedaagde] het niet eens is met het rapport is daartoe evenmin voldoende.
Tenslotte ziet de rechtbank in het rapport noch in de bemerkingen van partijen aanleiding om terug te komen op de beslissing van 5 februari 2014 aangaande het overleggen van het complete medische dossier, zoals [gedaagde] verzoekt. De rechtbank blijft bij haar overwegingen als in dat vonnis weergegeven en voegt daaraan nog toe, dat de omstandigheid dat [eiser2] dat dossier niet vrijwillig in het geding brengt niet tegen hem kan werken, nu de rechtbank inbrenging niet heeft verzocht en evenmin noodzakelijk acht.

2.3.3
Nu de rechtbank het rapport van [neuroloog] helder, consistent en, voor zover in dit geval mogelijk, goed onderbouwd acht, neemt de rechtbank de conclusies daarvan over.

2.4
[eiser2]
Zoals in het vonnis van 30 maart 2011 (r.o. 2.14-2.18) reeds is uiteengezet ziet de rechtbank zich gesteld voor de vraag hoe omgegaan moet worden met de eis dat aan het conditio sine qua non-verband tussen het letsel (en daarmee de beperkingen en de schade waarvan vergoeding wordt gevorderd) en de mishandeling moet zijn voldaan, wil toerekening aan [gedaagde] kunnen plaatsvinden. Anders dan [eisers] betoogt ziet de rechtbank geen aanleiding om de omkeringsregel toe te passen, ook niet in de aangehaalde recente jurisprudentie. Onveranderd blijft immers in deze zaak dat de aard en omvang van de mishandeling, die zich heeft beperkt tot een klap op de zijkant van het gezicht van [eiser2], zonder dat bewusteloosheid is gevolgd, het ontstaan van posttraumatische epilepsie niet zodanig aannemelijk maakt dat toepassing van die regel gerechtvaardigd zou zijn.

ECLI:NL:RBROT:2014:7276