Rb Rotterdam 281015 whiplash; geen zwaarwegende redenen om vervolgonderzoek door andere deskundige te laten verrichten
- Meer over dit onderwerp:
Rb Rotterdam 281015 whiplash; geen zwaarwegende redenen om vervolgonderzoek door andere deskundige te laten verrichten; aanvullend voorschot schade afgewezen;
- vordering ASR van stukken ogv art 843a Rv over procedure mbt inboedelverzekering afgewezen, fishing expedition;
- aanvullende bevoorschotting BGK volledig toegewezen, ondanks verhouding hoofdsom (€ 171.000 bevoorschot) en reeds gemaakte kosten (€ 120.000 bevoorschot);
- kosten deelgeschil gevorderd € 10.738,19 obv 32:26 uren; toegewezen obv van 19 x € 250 + 6% + 21% + griffierecht, totaal € 6.377,35.
3 Het geschil
3.1.
Na wijziging luidt het verzoek van [verzoeker] – samengevat – om bij beschikking
A. voor recht te verklaren:
- i) dat, ter duiding van de betekenis van de door drs. Verdonck gerapporteerde bevindingen, de psychiatrische expertise die door Van Eck is begonnen zo snel mogelijk een vervolg dient te krijgen, maar afgemaakt dient te worden door een andere psychiater dan Van Eck en dat die deskundige en de vraagstelling hetzij binnen acht weken na de beschikking in der minne tussen partijen dient te worden overeengekomen hetzij via een verzoek voorlopig deskundigenbericht dient te worden benoemd cq. te worden vastgesteld alsmede dat de deskundige dient te beschikken over het gehele medische dossier van [verzoeker] en partijen voorafgaande aan de (eerste) bijeenkomst van de deskundige met [verzoeker] schriftelijk hun opvattingen over de rapportage van drs. Verdonck aan de deskundige kunnen meedelen, dit alles op kosten van ASR;
- ii) dat evident gebrek van bereidheid tot medewerking door ASR aan een psychiatrische vervolg expertise als bedoeld onder (i) zal meebrengen dat in haar verhouding tot [verzoeker] aan de door drs. Verdonck gerapporteerde aanwijzingen voor deels bewuste aggravatie door de rechtbank geen enkel feitelijk of juridisch gevolg zal worden verbonden;
voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad ASR te veroordelen tot:
- iii) betaling van een aanvullend voorschot aan [verzoeker] van € 36.000,-;
- iv) vergoeding aan [verzoeker] van de buitengerechtelijke kosten gevallen in de periode van 24 september 2014 tot en met 17 april 2015 ad € 10.287,99;
- v) vergoeding aan [verzoeker] van de kosten van dit deelgeschil begroot op € 11.738,19.
3.2.
ASR voert verweer dat strekt tot afwijzing van het verzoek onder ofwel afwijzing van de kosten van het deelgeschil ofwel uitsluitend begroting van die kosten.
Voor het geval dat er een nadere psychiatrische beoordeling gaat plaatsvinden of deze kwestie niet definitief tot een einde wordt gebracht verzoekt ASR – samengevat – :
te bepalen dat [verzoeker] de volledige processtukken in de gevoerde procedures tussen hem en ABN Amro en de vervolg (bodem)procedure(s) moet overleggen aan ASR en (eventueel) aan de deskundige.
3.3.
[verzoeker] voert verweer dat strekt tot afwijzing van het voorwaardelijk verzoek van ASR.
4 De beoordeling
4.1.
Het verzoek van [verzoeker] berust op artikel 1019w Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). In dat artikel is de mogelijkheid van een deelgeschilprocedure opgenomen. Deze procedure biedt zowel de persoon die schade lijdt door dood of letsel, als degene die daarvoor aansprakelijk wordt gehouden, de mogelijkheid in de buitengerechtelijke onderhandelingsfase de rechter te adiëren. Doel van de deelgeschilprocedure is de vereenvoudiging en versnelling van de buitengerechtelijke afhandeling van letsel- en overlijdensschade. Gezien het bepaalde in artikel 1019z Rv wordt het verzoek afgewezen voor zover de verzochte beslissing onvoldoende kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst. De investering in tijd, geld en moeite moet aldus worden afgewogen tegen het belang van het verzoek en de bijdrage die een beslissing aan de totstandkoming van een minnelijke regeling kan leveren.
4.2.
ASR voert primair als verweer dat hetgeen door [verzoeker] in deze deelgeschilprocedure wordt verzocht niet tot een oplossing en niet tot een vaststellingsovereenkomst leidt, maar slechts extra kosten meebrengt. Dit omdat [verzoeker] volgens ASR, zoals zij eerder en herhaald heeft aangegeven, geen beperkingen als gevolg van het ongeval heeft.
4.3.
Duidelijk is dat er tussen partijen een impasse bestaat over de punten waarover [verzoeker] een beslissing heeft gevraagd en dat er nog de nodige stappen gezet moeten worden alvorens een vaststellingsovereenkomst tot stand zal kunnen komen. Het is aannemelijk dat zonder de door [verzoeker] gevraagde beslissingen het nemen van die stappen zal worden bemoeilijkt. Dat die beslissing niet direct tot een vaststellingsovereenkomst zal leiden, is niet doorslaggevend. Voldoende is dat de beslissing een bijdrage kan leveren aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst - en daarmee aan de verdere schadeafwikkeling - en dat is hier het geval. Het standpunt van ASR dat [verzoeker] geen beperkingen als gevolg van het ongeval heeft, kan niet tot een ander oordeel leiden omdat zulks de regeling van artikel 1019w Rv e.v. illusoir zou maken. Dat de beslissing in het eerdere deelgeschil tussen partijen niet tot een vaststellingsovereenkomst heeft geleid en dat de kosten van de opeenvolgende deelgeschillen voor ASR tot meer kosten leidt dan in het geval een bodemprocedure aanhangig zou zijn gemaakt, leidt evenmin tot een ander oordeel. Het eerder deelgeschil is niet volstrekt onnodig of onterecht ingesteld en bovendien staat ASR vrij zelf een bodemprocedure aanhangig te maken, indien zij daaraan de voorkeur geeft.
4.4.
Het vorenstaande leidt er toe dat de rechtbank toekomt aan een beoordeling van de afzonderlijke verzoeken van [verzoeker].
deskundigenonderzoek
4.5.
ASR voert als verweer dat het in rechtsoverweging 3.1 onder A sub (i) vermelde verzoek van [verzoeker] strekt tot benoeming van een deskundige, zodat het een verzoek betreft als bedoeld in artikel 202 Rv, waarvoor de deelgeschilprocedure niet geschikt noch bedoeld is. ASR miskent daarmee dat het betreffende verzoek van [verzoeker] een wezenlijke andere strekking heeft dan een verzoek tot het gelasten van een voorlopig deskundigenbericht omdat het strekt tot de vaststelling dat en de wijze waarop het deskundigenonderzoek, gelet op de stand van zaken en de omstandigheden van het geval, dient te worden voortgezet. Dat een dergelijk verzoek kan worden gedaan en – indien daartoe aanleiding bestaat – kan worden toegewezen in een deelgeschil blijkt met zoveel woorden uit de parlementaire geschiedenis (Kamerstukken II 2007/2008, 31.518, MvT p. 3, 10 en 20).
4.6.
[verzoeker] stelt dat het psychiatrisch onderzoek om de volgende redenen door een andere psychiater dan Van Eck dient te worden vervolgd:
met de toezending van de adviezen van haar medisch adviseur met betrekking tot [verzoeker] aan Van Eck voorafgaande aan diens onderzoek, zonder toestemming van of overleg met [verzoeker], heeft ASR getracht om Van Eck voorafgaande aan zijn expertise te beïnvloeden. De kans alleen dat ASR daarin is geslaagd is voldoende om Van Eck niet meer geschikt te achten voor het psychiatrisch vervolgonderzoek;
Van Eck heeft zijn onderzoek niet mede gericht op het bestaan en de gevolgen van het post whiplash syndroom van [verzoeker]. Die weeffout wordt niet hersteld als de zaak opnieuw bij Van Eck komt;
Van Eck heeft zich niets aangetrokken van de mededelingen en adviezen van de behandelaars van [verzoeker];
e opvattingen van Van Eck zijn niet alleen anders dan die van de behandelaren, maar ook dan die van psychiater Wisman, die [verzoeker] heeft onderzocht, en wiens kritiek op het rapport van Van Eck met weinig woorden door Van Eck ter zijde is geschoven. Daaruit blijkt dat zelfkritiek niet het sterkste punt van Van Eck is;
de vereiste vertrouwensrelatie tussen Van Eck en [verzoeker] als psychiater en onderzochte ontbreekt,
dhr. Nelemans, de medisch adviseur van ASR, heeft in een bij productie 6 van ASR overgelegde e-mail aan de advocaat van ASR kwetsende uitlatingen over [verzoeker] gedaan. [verzoeker] koppelt dat aan de poging tot beïnvloeding van Van Eck. De afstand tussen Nelemans en Van Eck dient daarom zo groot mogelijk te worden gemaakt.
4.7.
ASR heeft geen bezwaar tegen vervolging van het psychiatrisch onderzoek door Van Eck op haar kosten. Zij betwist dat er een reden is om het onderzoek van Van Eck over te laten doen of door een andere psychiater te laten vervolgen.
4.8.
[verzoeker] erkent dat hij, zoals in r.o.. 4.4 van de beschikking van 3 december 2013 is overwogen, niet langer het standpunt inneemt dat het rapport van Van Eck dient te worden uitgesloten. Hiermee is gegeven dat het rapport van Van Eck in beginsel als één van de uitgangspunten voor de afhandeling van het geschil tussen partijen dient te worden beschouwd. Niet in geschil is dat het onderzoek van Van Eck na afronding van het neuropsychologisch onderzoek een vervolg behoeft. Het belang van consistentie en proceseconomie brengt mee dat een dergelijk vervolgonderzoek in beginsel door dezelfde deskundige dient te worden verricht als de eerdere deskundige, zijnde in dit geval Van Eck. Buiten het geval dat daarover tussen partijen overeenstemming bestaat, is voor een uitzondering op dit beginsel slechts plaats bij bijzondere omstandigheden die zwaarwegende redenen geven om een andere deskundige het vervolgonderzoek te laten verrichten.
4.9.
Zonder een zwaarwegende objectieve aanwijzing voor het tegendeel dient er van te worden uitgegaan dat een medisch deskundige ten opzichte van de te onderzoeken persoon onbevooroordeeld is. Dat ASR voorafgaande aan het onderzoek door Van Eck hem, zonder toestemming van of overleg met [verzoeker], de door haar medisch adviseur uitgebrachte adviezen met betrekking tot [verzoeker] heeft toegezonden, was niet in overeenstemming met hetgeen in het kader van de transparantie in het medisch beoordelingstraject van haar mocht worden verwacht, maar levert niet zonder meer een aanwijzing op dat Van Eck ten opzichte van [verzoeker] bevooroordeeld is geraakt. Een medisch deskundige dient immers in staat te worden geacht om vanuit zijn eigen deskundigheid toegezonden stukken op hun waarde te schatten en te beoordelen welke stukken en gegevens hij bij zijn onderzoek wil betrekken. Voorts is het, zoals ASR heeft aangevoerd, niet geheel ongebruikelijk dat een medisch deskundige voorafgaand aan zijn onderzoek de adviezen van de medisch adviseur van de wederpartij ontvangt. Bijkomende feiten of omstandigheden die een zwaarwegende objectieve aanwijzing kunnen opleveren dat Van Eck niet meer onbevooroordeeld is, zijn niet door [verzoeker] gesteld.
4.10.
Een door de rechtbank benoemde deskundige is vrij in de wijze waarop hij zijn onderzoek inricht. Zijn rapport dient deugdelijk gemotiveerd te zijn, hetgeen onder meer inhoudt dat de deskundige inzichtelijk maakt hoe hij tot zijn oordeel is gekomen en hoe zijn oordeel zich verhoudt tot de gebruikelijke zienswijzen en richtlijnen binnen zijn beroepsgroep, alsmede dat hij een eventuele afwijking daarvan deugdelijk motiveert. [verzoeker] stelt niet dat Van Eck deze zorgvuldigheidseisen heeft geschonden en dat blijkt ook niet uit zijn in rechtsoverweging 3.6 onder b, c en d vermelde stellingen. Die stellingen leveren derhalve evenmin een zwaarwegende reden op om het vervolgonderzoek door een andere psychiater dan Van Eck te laten verrichten.
4.11.
Het door [verzoeker] gestelde gebrek aan vertrouwen in Van Eck kan slechts bij aanwezigheid van objectieve factoren die dat vertrouwensgebrek rechtvaardigen een grond voor inschakeling van een andere psychiater opleveren. Een andersluidende opvatting zou immers benoeming van deskundigen door de rechtbank zinloos maken. Hetgeen [verzoeker] heeft gesteld levert die objectieve factoren niet op.
4.12.
Dat [verzoeker] de uitlatingen van de medisch adviseur van ASR in diens e-mail aan mr. Van Katwijk van 14 december 2012 als kwetsend ervaart valt volkomen te begrijpen en dat kan ASR worden aangerekend. Tussen Van Eck en de medisch adviseur van ASR bestaat echter geen relatie, zodat niet valt in te zien dat aan die uitlatingen enig gevolg voor het verder optreden van Van Eck in het geschil tussen partijen kan worden verbonden.
4.13.
Uit het vorenstaande volgt dat de stellingen van [verzoeker], zowel op zichzelf als in onderlinge samenhang beschouwd, geen grond opleveren om het psychiatrisch onderzoek door een andere psychiater dan Van Eck te laten vervolgen.
4.14.
Nu Van Eck in zijn rapport van 5 februari 2013 niet alle vragen volledig heeft beantwoord en in dat verband een neuropsychologisch onderzoek heeft geadviseerd, zal zijn vervolgonderzoek er op gericht moeten zijn om aan de hand van de bevindingen van drs. Verdonck de in de beschikking van de rechtbank van 15 mei 2012 aan hem voorgelegde vragen verder te beantwoorden. Daarbij past dat partijen voorafgaande aan het vervolgonderzoek de reactie van de medisch adviseurs van partijen op het rapport van drs. Verdonck en diens toelichting daarop bij brief van 7 juli 2015 aan Van Eck doen toekomen. Desgewenst kunnen partijen, zoals ASR heeft aangevoerd, ook andere stukken die zij relevant achten voor de beantwoording van die vragen voorafgaand aan het vervolgonderzoek aan Van Eck toezenden, maar daarbij dient – ter bevordering van de transparantie en ter voorkoming van de eerder tussen partijen ontstane problemen tussen partijen – als voorwaarde te worden gesteld dat zij daarover eerst met elkaar in overleg treden en dat bij gebreke van overeenstemming daarover bij de toezending van het betreffende stuk aan Van Eck wordt medegedeeld dat en waarom partijen over de toezending daarvan verdeeld zijn. Vanzelfsprekend geldt tevens dat partijen elkaar over de toezending van stukken aan Van Eck dienen te informeren en elkaar daarvan een afschrift dienen te verstrekken voor zover dat niet reeds is geschied.
4.15.
ASR heeft niet weersproken dat zij in haar reactie op het concept verzoek niet kenbaar heeft gemaakt dat zij geen bezwaar had tegen een vervolg psychiatrische expertise door Van Eck. [verzoeker] heeft derhalve kunnen en mogen begrijpen dat er bij ASR geen bereidheid was om aan enige verdere expertise mee te werken.
4.16.
Het vorenstaande leidt er toe dat het verzoek van [verzoeker] als na te melden wordt toegewezen.
medewerking ASR
4.17.
Ingevolge artikel 198 lid 3 Rv kan de rechter indien een partij niet meewerkt aan een onderzoek door een deskundige daaraan de gevolgen verbinden die hij geraden acht. Daarvoor is derhalve geen verklaring voor recht nodig. Bovendien zijn er geen aanwijzingen dat ASR niet zal meewerken aan het vervolgonderzoek door Van Eck en kunnen de gevolgen die aan het schenden van die verplichting worden verbonden niet bij voorbaat worden bepaald. Het daartoe strekkende verzoek dient derhalve te worden afgewezen.