Rb Utrecht 130411 (in vastgoedzaak) Bezwaar tegen voorschot deskundige en persoon deskundige afgewezen.
- Meer over dit onderwerp:
Rb Utrecht 130411 (in vastgoedzaak) Bezwaar tegen voorschot deskundige en persoon deskundige afgewezen.
2.6. Met betrekking tot de door de deskundige ingediende kostenbegroting overweegt de rechtbank als volgt. Tussen partijen is niet in geschil dat de kosten voor de werkzaamheden van de deskundige hoog zijn. Dit brengt naar het oordeel van de rechtbank niet zonder meer mee dat deze kosten als buitensporig aangemerkt kunnen worden. Bij dit oordeel betrekt de rechtbank ook de omstandigheid dat het deskundigenbericht geen betrekking heeft op een enkele taxatie van een registergoed, maar dat de deskundige gevraagd is met betrekking tot een achttal werkzaamheden van [eiser sub 1 ] aan te geven of deze werkzaamheden tot een waardevermeerdering hebben geleid ten opzichte van de koopprijs en zo ja, tot welk bedrag. Om deze vragen te beantwoorden is het, anders dan [gedaagde] stelt, noodzakelijk dat de deskundige niet alleen het tussenvonnis van 29 december 2010 tot zich neemt, maar ook diverse door [eiser sub 1 ] in het geding gebrachte producties.
2.7. Gelet op het voorgaande is het bezwaar tegen de kostenbegroting ongegrond.
2.8. Met zijn stelling dat de deskundige een goede vriend van [A] is, bedoelt [gedaagde] kennelijk te zeggen dat de deskundige zijn opdracht niet onpartijdig kan volbrengen (zoals is vereist in artikel 198 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering). De rechtbank is – mede gelet op het verweer van [eiser sub 1 ] en de door de deskundige gegeven toelichting – van oordeel dat [gedaagde] onvoldoende feiten en omstandigheden heeft gesteld die deze conclusie rechtvaardigen. Uit niets blijkt dat sprake is van de door [gedaagde] gestelde vriendschap tussen de deskundige en [A]. Vaststaat wel dat beiden elkaar beroepsmatig kennen, maar dit gegeven brengt zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet mee dat de deskundige niet onpartijdig kan rapporteren. De omstandigheid dat [A] familie is van de voormalige eigenaar van het aan Fred en [gedaagde] toebehorende registergoed maakt dit niet anders. In dit licht wijst de rechtbank er voor de volledigheid op dat gesteld noch gebleken is dat de deskundige vriendschappelijke banden onderhoudt met [B], althans een zodanige relatie met hem heeft dat hij daardoor – zoals [gedaagde] impliceert – een deskundigenbericht zal opstellen dat in het voordeel spreekt van [eiser sub 1 ].
2.9. Gelet op het voorgaande is het bezwaar tegen de persoon van de deskundige eveneens ongegrond. LJN BQ0377